In Domburg baadde de elite Me goengen toch speelen? tWr Nieuwe raadkaart Wij maken deze en komende weken een stadstoer. Uit de collectie van Hans Lindenbergh een serie prentbriefkaarten van Zeeuwse steden. Van daag de eerste en als gewoonlijk met de vraag: om welke plaats gaat het? Ook nu zijn nadere bijzonderheden over de situatie toen en nu welkom. Oplossingen kunnen tot en met uiterlijk donderdag 13 september wor den gezonden naar: Redactie PZC Buitengebied, postbus 31,4460 AA, Goes, fax 0113-315669; e-mail redactie@pzc.nl Onder de inzenders van een goede oplossing worden drie waardebon nen verdeeld. door Rinus Antonisse Als rasechte Zeeuw ben ik bijna zeker dat het gaat om het strand van Dom burg. Dat schrijft M. F. A. Zwartepoorte uit Leusden (maar ook met een huiadres te Westka- pelle) over de raadkaart van vorige week. Een juiste omschrijving. 'Strandgezicht' staat er op de an sicht. Met in de verte het badhotel, mel den verschillende inzenders. Ook de omschrijving strandhotel komt enkele malen voor. Maar volgens vaste inzender Kees Stevense uit Middelburg verrijst op de achter grond hoog op het duin ('vroeger de galghoogte genoemd') de villa Sommerhoff Die was in 1887 ge bouwd in opdracht van de Duitse bankier Louis Sommerhoff, die er zijn eigen achternaam aan gaf „De villa werd op 1 november 1944 door oorlogsgeweld verwoest", meldt Stevense. Terwijl in de rest van Zeeland de strandrecreatie en de watersport pas na de Tweede Wereldoorlog goed tot ontwikkeling kwamen, was er in Domburg daarvoor reeds jaren sprake van een levendige bad- cultuur, aldus Stevense. „Al in de zeventiende en achttiende eeuw verrezen daar de zomerverblijven van de rijke stedelingen en adel van Middelburg. In 1834 gingen de Middelburgse dames Schorer en Van Reigersberg Versluys per bad koets in zee en werden de eerste baden genomen." In 1837 werd door mr. J. Slicher, heer van Domburg, met een gelde lijke bijdrage van koning Willem I het eerste badpaviljoen gesticht. Het badleven ontwikkelde zich in sneltreinvaart toen in 1866 het Bad hotel de deuren opende en de bui tenlandse adel en elite toestroom den. Dat werd vergemakkelijkt door de ingebruikname in 1872 van de spoorlijn Roosendaal-Mid- delburg. Stevense weet dat in 1880 door toe doen van de gemeentesecretaris H. M. Kesteloo het Comité tot bevor dering van de belangen der bad plaats Domburg, werd opgericht. Drie jaar later verscheen het eerste nummer van het Domburgsch Badnieuws. Een abonnement kost te 75 cent. Na t886 kwamen de eerste Duit sers en dat had mede te maken met de aanwezigheid van de be faamde masseur Johann Georg Me- zger. Stevense: „In de duinen verre zen de eerste villa's. Villa Marie, Sommerhoff, Irma, Carmen-Silva en het pompeuze Strandhotel. In 1889 werd ook een nieuw badpavil joen gebouwd." Volgens hem laat de ansicht uit het begin van de vorige eeuw een fragment zien van het 'rijke en adellijke' strandleven. „Het had een bepaalde uitstraling. Deftig en aristocratisch. Later kwam ook de gewone man naar Domburg." De waardebonnen gaan naar: I. On- wijn, Middelburg, A. C. Boogaard, Wilhelminadorp en P. F. Peul, Vlis- singen. door Rinus Willemsen Aandachtig zit ze te luisteren. Op d'r knie tjes. Naar de verhalen op het strand. Mamma, kom 's luust'ren. 't Gaot over 't sprookjesvisje. Met d'r ene hand wenkt ze en met de andere houdt ze d'r wijsvinger voor d'r mond. Of ze wil zeggen: Sstt, mamma, je mag wé kommen luust'ren, mao stille zitten ee. Met verlangende ogen kijkt ze naar moeder, die heel voorzichtig naast Annet komt zitten.We zijn bij de Brouwersdam. Op de laatste maandag van augustus zijn daar tientallen schelpen neer gelegd, waaruit verhalen komen. Verhalen die met de zee te maken hebben. Vind joe 't nie een primao idee? vraagt Pau Heerschap, één van de verhalenvertellers van Goeree, terwijl we over het strand wandelen. Het natte zand ligt er verla ten bij, uitgezonderd een tiental verlate badgas ten die nog iets van de zomer proberen vast te houden. Ze vroege me van de VW om mee te doewe. Êêst docht ik, da's ook wé wa kinderach tig. Sprookjes vertelle en dan opneme op een bandje. Mao toch ee. Vin joe 't nie geweldig? Ik snuif de vertrouwde lucht op van verdroogd zee wier en knik. Een eindje verder loopt een meneer met een hond. Hij heeft een stokje bij zich, dat hij speels zo ver mogelijk op het strand of in de golven gooit. Het is een donkerbruine hond. Onwille keurig moet ik denken aan het hondje van de vroegere buren. M'n vroegere buurjongen Wim was 'èêlemao zot van 'onden. Eindelijk was er eentje gekomen. De naam stond al van te voren vast: die zou Blekkie moeten 'êêten. Nog voor het hondje bij zijn baasje zou komen, liep Wim al in gedachten door de tuin en over het gazon netje te roepen: Blekkie kom iere, Blekkie luustren nao 't baosje. Ook had Wim een stokje, waarmee hij het jonge diertje allerlei kunstjes zou leren. In elke geval was hij volop bezig met de dressuur, nog vóór de pup zijn entree had ge maakt. Denk niet dat hij er zich als een Zierik- zeënaor vanaf maokende. Met een hoepel, een sprintouw en een evenwichtsbalk was onze jon ge hondentemmer dagenlang aan de slag. Toen ik op het eind van de week op bezoek moest ko men om naar het jonge hondje te kijken, zag ik twee zwarte oogjes uit een hondenmand naar me staren. Da's noe Blekkie, zei Wim 'óövèèr- dig. Voorzichtig aaide hij het 'ondje over z'n rik. En tegen mij: Hie mag t'm ook wel aoien 'óór. Bieten doet ie nog nie. De hond die ik nu over het strand zie lopen, heeft ook die diepe bruine kleur als Blekkie. Al leen is tie veel groter. Met wilde sprongen gaat hij achter het stokje aan, springt in de golven en brengt het stokje terug naar z'n baasje. Met Pau loop ik verder het strand af, luisterend naar de verhalen van de zee. Mien verhaol ei wel iets weg van Piggelmee. Dat ken joe toch? Piggel- mee, denk ik, wie was dat ook weer? Elp mien 's even op gang, antwoord ik. Dan vertelt hij moei teloos het verhaal van 't tovervisje. Annet springt kraaiend van de ene schelp naar de andere. Samen met d'r moeder luistert ze naar de verhalen van de zee. Verhalen die uit schelpen komen. Als kind zette ik ook schelpen tegen m'n oren. Dan 'óór je 't ruussen van de zêê. Dat deden we dikwijls. We stonden dan met een kóóie joengers onder mekaore op de Markt. Luuster 's, die van miin, da's 'n goeie. Om beurten gaven we de schelpen door. Met strakke gezichten luisterden we toen. Net als nu Annet, die geknield naast de schelp van het tovervisje zit en ademloos luistert. De hond staat naast haar en kijkt verbaasd, alsof die zeg gen wil: Wa doe hie noe? Me goengen toch spee len?

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2007 | | pagina 24