Balanceren tussen creativiteit,
v2
Zaterdag 1 september 2007 PZC
Bij jonge bouwkunst gaat over een periode
die lekker dichtbij ligt en daarom vindt
architect Don Monfils, secretaris van
stichting Het Zeeuwse Gezicht, het thema
voor Monumentendag 2007 een leuke keus.
„Het roept spanning op. Monumentendag
mag wel eens een keer uit de sfeer van
kerken en oude gebouwen komen."
door Rinus Antonisse
fotografie Ronald den Dekker
Een scherpslijper zal direct opmerken dat jonge
bouwkunst voor een belangrijk deel niet over
monumenten gaat. Om voor het predikaat mo
nument in aanmerking te komen moet een ge
bouw er tenminste vijftig jaar staan, zodat alles
na 1957 geen monument genoemd kan worden. Don Mon
fils wil daar niet moeilijk over doen. Je kunt er niet vroeg
genoeg bij zijn om de waarde van stedenbouwkundige ob
jecten vast te stellen.
„Het besef en begrip dat jongere gebouwen ook architec
tonisch waardevol kunnen zijn, ontbreken nog", consta
teert hij. „De na-oorlogse bouw is kwalitatief vaak wat
slechter, mede door de snelheid waarmee het weggezet is.
Je kunt je afvragen: moet je het wel behouden. Maar er zit
ten wel degelijk waardevolle elementen in. Aangezien er
veel kaalslag plaatsvindt, is het juist belangrijk een accent
te leggen op de jonge bouwkunst." Ook minister Plasterk
doet dat trouwens: dit najaar komt hij met een lijst van
honderd monumenten uit de wederopbouwperiode.
Kathrin Ginsberg, directeur van het Centrum voor beel
dende kunsten, vormgeving en architectuur, wijst erop
dat met het verdwijnen van naoorlogse gebouwen ook de
toegepaste kunst die eraan zit, verloren dreigt te gaan. „In
bijvoorbeeld veel schoolgebouwen zitten mozaïeken,
muurschilderingen, glas-in-loodramen, mooie tafels van
granito."
De naoorlogse bouw is zélf ook toegepaste kunst, voegt
Monfils toe. „Er moest veel en snel gebouwd worden. Ar
chitecten waren heel erg bezig met: hoe slim en snel
brengen we de bouwproductie op gang. Ze moesten ook
wennen aan nieuwe technieken die op ons afkwamen, zo
als montagebouw."
Toch was er binnen de soberheid van de wederopbouw
ruimte voor creatieve elementen. Monfils noemt als voor
beelden de balkonhekjes van gewapend beton aan wonin
gen in de Goese Nachtegaallaan en vlechtwerk van natuur
stenen stroken aan de Westpoortflat in Vlissingen. De de
coraties met rioolbuizen aan huizen in de Mulockstraat te
Zierikzee passen daar ook in. „Als je het goed doet, is het
heel mooi, als je het niet goed doet, is het saai", vat Mon
fils samen. Het was balanceren tussen creativiteit, snel
heid en kosten."
Voor Ginsberg is het vanzelfsprekend dat jonge bouw
kunst, te beginnen met de wederopbouw, net zo wordt
gekoesterd als oude monumenten. „Je hebt monumenten
om je geschiedenis te documenteren en om belangrijke
culturele objecten die je geproduceerd hebt, te behouden.
Een belangrijk criterium is wel: zo'n gebouw moet wel op
timaal behouden kunnen blijven."
Als het gaat om jonge bouwkunst, mag de stedenbouw
niet vergeten worden, merkt Monfils op. „Die was heel be
langrijk", zegt hij, verwijzend naar onder meer de weder
opbouw van Middelburg en Zeeuws-Vlaanderen en later
naar het modernisme als nieuwe stroming. „In elke stad
vind je wel zo'n wijk. Ie hebt ook de wederopbouw-boer-
derijen. En het is zinvol eens goed rond te kijken op de
grote industriegebieden, daar staan interessante dingen,
zoals het douanekantoor met opmerkelijke luifel in het
Sloegebied."
Monfils tekent aan dat sommige dingen stiekem verdwij
nen. „Het bedieningsgebouw bij de Vlakebrug bijvoor
beeld. De vleugels die in 1952 door architect Duintjer ont
worpen zijn voor verpleeghuis Der Boede, zijn zonder
veel ophef gesloopt. Waar nu de Fonteyne in Vlissingen
staat, stond een voorbeeld van rigoureuze wederop
bouw."
Ginsberg tempert het enthousiasme van Monfils een beet
je. „Je moet steeds afwegen: is het uniek, is het schaars, of
is het dertien in een dozijn. Je moet ook kijken naar de lo
catie en de hele setting." Dat onderschrijft Monfils. Hij
neemt een voorschotje op de toekomst: er zijn enkele
highlights in de provincie die zeker voor het nageslacht
bewaard moeten blijven. In elk geval het Topshuis, bedie
ningsgebouw van de stormvloedkering op Neeltje lans (ar
chitect W. Quist)het stadhuis van Terneuzen (architec
tenbureau Van den Broek en Bakema) en het station van
Vlissingen (architect S. van Ravesteyn). Monfils: „De
stormvloedkering en de Zeelandbrug zijn ook monumen
ten van de toekomst. Unieke bouwsels. Zeker de storm
vloedkering kan de vergelijking met een kathedraal door
staan. Het is het ultieme modernisme: de manier waarop
het ding vorm heeft gekregen is bedacht door ingenieurs."
Wijker: Zweedse Rode Kruisziekenhuis in Zierikzee, 1957, ontwerp J. van der Linden
Wijker: heringerichte Markt in Middelburg, 1998
Wijker: GAK-gebouw in Goes, 1980
Wijker: voormalige timmerfabriek De Schelde in Vlissingen, 1915, ontwerp Hollandse Beton
Maatschappij