Buitengebied
De molenstenen zijn er nog
Gêên maoneschiiters op 't spek
Nieuwe raadkaart
M
Van de molens naar Zeeland vakantieland. Over dat thema zijn heel wat
ansichtkaarten uitgegeven. Hans Lindenbergh diepte er enkele op uit
zijn collectie. Deze week de eerste. De gebruikelijke vraag is: om welke
plek gaat het? Herinneringen aan en nadere bijzonderheden over de si
tuatie toen en nu zijn van harte welkom.
Oplossingen kunnen tot en met uiterlijk donderdag 26 juni worden ge
zonden naar: Redactie PZC Buitengebied, postbus 31, 4460 AA Goes;
fax 0113-315669; redactie@pzc.nl. Onder de inzenders van een goede op
lossing worden drie waardebonnen verdeeld.
PZC Zaterdag 21 juli 2007 21
door Rinus Antonisse
Stond er opeens een foto
van mijn vader in de krant,
schrijft J. de Kok-Dekker uit
Lewedorp over de laatste
raadkaart in het kader van de 'mo
lentocht' door de provincie. Hij
staat voor de molen van Nieuw-
dorp aan de huidige Hertenweg.
„De molen is van L. Rijk geweest
en die had vijf zonen en twee
dochters. Ik geloof dat er later nog
'n meisje is bijgekomen. Wij kwa
men als buren elke dag op de mo
len", herinnert De Kok zich.
Het gebouw links is de huidige
maalderij, meldt Jan Moerdijk uit
Goes. „Het hoge gebouw ernaast is
het woonhuis van de molenaar.
De man op de voorgrond is land
bouwer Izaak Dekker. Het gebouw
boven hem is het woonhuis met
schuur van Markus op 't Hof. Als
kleine jongen kwam ik vaak op de
maalderij. Mijn ouderlijk huis
stond tegenover het woonhuis van
de molenaar."
Moerdijk gaat in op de geschiede
nis van de molen. Gebouwd voor
jaar 1846, dichtbij de Coudorpse-
dijk. Eigenaar Hubregt Pieterse de
Jonge, herbergier uit Ovezande. In
1853 kocht oud-veldwachter Corne-
lis Pieterse Rijk uit Ovezande de
molen. Omdat hoge bomen de
wind tegenhielden werd de molen
in de winter van 1859/60 ruim 500
meter verplaatst.
De stiefzoon van Rijk, Johannes
Grimminck werd in 1879 eigenaar
(voor 7200 gulden). Hij kon de hy
potheek niet meer betalen, maar
bleef er wel tot 1897 wonen. Toen
werd de molen geveild en koper
werd Jan Willemse van Eijkeren,
die het gebouw in 1912 verkocht
aan Paulus Bierens. Eigenaar werd
in 1921 Laurens Dankerse Rijk. In
1936 kwam er een maalderij met
dieselmotor. In 1942 is de molen af
gebroken. Molenmaker Van Riet
uit Goes kocht de wieken.
Molenaar Huib Rijk Lz. woont
nog steeds bij de maalderij en
hoop er nog een poosje te blijven
wonen, laat hij weten. Hij is er in
1926 geboren en heeft de molen
tot de sloop in 1942 uiteraard veel
zien draaien.
Kees Stevense uit Middelburg
geeft aan dat de molen na de ver
plaatsing kwam te staan aan het
Hamertje bij de Nieuwe West
Kraaijertseweg, nu Hertenweg. Hij
weet dat de molenstenen nog
steeds te bezichtigen zijn. „In de
buurt van de molen lagen de boe-
renbedrijfjes van de familie De
Koeijer en Cornelis Wiskerke.
K. F. Malcorps uit Cadzand dateert
de foto in 1936. Hij noemt als bij
zonderheden van de molen onder
meer de geknikte kap (een mansar
de kap), die veel in België voor
kwam. „Ook zien we twee spiega
ten, of kijkgaten, waar de mole
naar van binnenuit naar buiten
kon kijken, onder meer voor de
weersgesteldheid."
De waardebonnen gaan naar: L. Ver
donk, Goes, R. van Gessel, Heinkens-
zand en H. Rijk, Nieuwdorp.
■8
v v.
Wete hie waovoo ze dl vroeger ge-
bruukende? vraagt één van de bezoe
kers aan me, terwijl hij naar een gro
te houten tang wijst. „Ikke wè", zeg
ik, „da's 'n stekeltrekker."
Het is dinsdag. Met een groep bezoekers ben ik
aangeschoven bij de rondleiding van de familie
Boerjan. In de stallen waar vroeger de melk
koeien stonden, is nu een verzameling van oude
landbouwwerktuigen en gebruiksvoorwerpen
ondergebracht. Theo en zijn vrouw Jo beheren
deze schitterende collectie. „M'n vrouwe is t'r ei
genlijk mee begonnen," zegt Theo, „zo'n jaor of
dertiene geleejen. En dao kwam zovèê spul bin
nen, dan 'k bienao gêên ruumte mêêr ao in de
stallen voor de koeien. Die béésten en 'k toen
maor opgeruumd om plekke te maoken."
De stal is trouwens gedeeltelijk intact gebleven
en dat geeft aan die ruimte een aparte sfeer. De
grote deuren, de ijzeren hekken waaraan de
koeien stonden en het drienkesbakje: alles is er
nog. Door de stalramen hebben we een gewel
dig zicht op het frisse polderlandschap, met in
de verte de windmolens van het Sloegebied. „Je
ziet 'iere de schepen over de Schelde naor Ant-
wèrpen vaoren", zegt Theo tegen me als ik door
één van de ramen kijk. „Mao dan moet 't wel
'óóg waoter ziin, dan steeken ze boven de zêê-
diek uut." In de verte zie ik inderdaad een contai
nerschip met een witte opbouw boven de groe
ne dijk uitsteken.
Blikken bussen, ronde en vierkante. Die is van
beschuut en die is voor de suuker. Een busje
met een tekst van Ot en Sien is wel heel vertede
rend. „Schööne ee", zegt een vrouw, die bij al
het keukengerief staat. „Da zaoten bie ons de
bakkelaors in." Voorzichtig doet ze het vierkante
dekseltje omhoog. De binnenkant glimt nog als
een spiegeltje. Ze kijkt erin, ruikt er even aan en
doet het doosje weer dicht. Langzaam zet ze het
blikje terug. „Jao, echt schööne", zegt ze nog
eens. Zachtjes wrijft ze over het dekseltje, alsof
ze zeggen wil: Spietig dan 'k joe nii mee kan ne
men.
„Oe wérkt da noe?", vraag ik aan m'n buurman
die wat suiker in z'n koffie strooit. Ik wijs op
een muizenval. Een vierkant blokje, met drie ga
ten erin geboord. Echt een stukje winterse huis
vlijt. „Jao", zegt ie, „goeie vraoge." Rustig neemt
hij het blokje op. Drie openingen waarachter
een ijzeren ring op en neer kan. Vastgemaakt
aan een veer. Drie veren naast mekaar. Voor elke
opening dus één. Jo heeft zeker ons gesprek ge
hoord en roept vanaf de andere tafel: „Dao moe
je kaos in doen en mee 'n draodje span je dan
die veeren op." Of nu de muis eerst het stukje
kaas moet opeten en daarna het draadje? We ko
men er niet uit.
Striekiezders, 'aomers, tangen, boren en scha-
oven. Alles ligt netjes bij mekaar, soort bij soort.
„Da's de spekkiste, die stoeng bie ons vroeger op
zolder," wijst Theo. Om er frisse lucht in te la
ten, was er een opening met horrengaas ervoor.
„Jao, jao, gaat hij verder, de ménsen vroeger wao-
ren best proper 'öör. Gêên maoneschiiters op 't
spek."
Dan pakt hij de stekeltrekker. Vakkundig neemt
hij de twee uiteinden in z'n handen. Voorzichtig
zet hij de bek op de grond en doet z'n handen
bij mekaar. De houten getande bek gaat lang
zaam dicht. Net de onder- en bovenkaak van
een tijger. „Da goeng goed joengen", zegt hij
met overtuiging, „mee wortel en al vloog de ste
kel uut de grond. Vooral as 't geregend ao." Ik
knik en denk: Vroeger was 't toch altiid schóón
weer. En dan regende 't toch nööit nii?
Rinus Willemsen