Boekje open over
borsten en demonen
Jona,
de keuterziener
Dictaat
1 v21
PZC Zaterdag 7 juli 2007
Zelf hebben we hem niet maar op tv
wordt- ie de hele dag omvergetrokken
en nog eens! Nog eens! Morgen ook nog even
en aan het einde van het jaar opnieuw.
Eentje met mosterdgas en martelingen
of tegenstanders voor de krokodillen
desnoods vulgaire vriendjespolitiek.
Maar bovenal goedkope poëzie!
Ja, geef ons schurk! Geef schurk!
Rob Schouten (geb. 1954)
door Mario Molegraaf
Een gewijde plaats, een vereerde icoon.
Een jonge vrouw komt binnen, zeer
zichtbaar een zware zondares. Ze
knielt en schuifelt op haar knieën de
hele kerk door. Bij het altaar helpt een
priester haar overeind. Nog maar net is ze begon
nen te biechten, of daar gaat haar mobieltje, met
het domste deuntje ooit gehoord. Hé, Rob Schou
ten is zeker in de buurt, dacht ik even. De mafste
dichter van Nederland, die op onnavolgbare wij
ze het heilige en het banale laat botsen.
Hij debuteerde bijna dertig jaar geleden,
tien bundels telt z'n oeuvre al. Zijn werk is nog
even ongetemd, even ongeregeld, even onbeleefd
als toen. Een dichter die niet oud wordt. Dat
heeft ongetwijfeld met zijn gebrek aan eerbied te
maken. Hij onderzoekt alles, om niets te behou
den. Nooit kan hij de dingen ernstig nemen, voor
al zichzelf niet. Hij probeert wel eens netjes te
zijn, lezen we in een recent gedicht: 'Op een
avond strijk ik een overhemd en ga een lezing
over een collega houden'.
Maar hij hoort zichzelf bezig: 'Mijn god,
wat een taal sla ik uit over mystiek en reizen om
er niet te zijn'. Bij welke taal voelt hij zich wél
thuis? Bij taal waaraan geen andere dichter zich
zou wagen. Bij taal waarover ik aarzel of ik die in
de keurige krant die u leest kan herhalen. Taal als:
'Kom me m'n neus uit!'
Hij blijft tegendraads, zoals in Dictaat is te
merken. Wij willen nette politici? Dan wenst hij
schurken. Poëzie zonder hoofdletters, zelfs wan
neer het over profeten gaat. Hij bezingt vijf van
die fanatieke heren, een hoogtepunt in zijn nieu
we boek én in de poëzie van de laatste jaren. Wat
een geestige gedichten zijn het. Over Elia heet
het: 'Goed in z'n vak, de hele dag druk doende af
goden uit de weg te ruimen'. Jona wordt afgeschil
derd als 'een keuterziener', die wegens z'n grote
bek in de grote walvisbek belandt.
Spijsamen heet de bundel. Een sterk bekorte
versie van het gebed Here zegen deze spijze
amen. Ik had er een paar op de lagere school: on
derwijzers die door het Onze Vader denderden.
Drie seconden, klokten wij vol bewondering. Er
zaten blijkbaar veel Robjes Schouten in de klas.
Rob Schouten: Spijsamen - De Arbeiderspers,
Amsterdam-Antwerpen - 60 pag., 15,95 euro.
door Jaap Coedegebuure illustratie Martien Bos
Het nieuwe boek van Ger-
rit Krol, Duivelskermis,
komt voort uit één ple
zierige en één minder
plezierige obsessie. Al
een heel leven lang is Krol gefasci
neerd door fors bemeten vrouwenbor
sten, een onderwerp waaraan we zijn
roman De ziekte van Middleton (1969)
danken. De andere obsessie is van re
center datum. Sinds een aantal jaren
lijdt Krol aan de ziekte van Parkinson.
Hij wordt ervoor behandeld met het
middel Levopoda dat het bijverschijn
sel van ongewenste hallucinaties met
zich meebrengt. In de inleiding van
Duivelskermis spreekt Krol met een ze
kere mildheid over zijn 'demonen', 'le
lijk, gevormd door toeval, transparant,
onmogelijk, primitief en 'met buiten
gewone zorg gebouwd'. Maar: 'Ze zijn
zindelijk. Ze plassen wel, als het moet,
maar de auto blijft droog'.
De omslagillustratie van Duivelsker
mis, gemaakt door Anneke Germers,
lijkt beide obsessies te combineren.
We zien hoe een man halsoverkop
verdwijnt tussen de rondingen van
een reusachtige vrouw met een piep
klein hoofdje. Het beeld toont de
maar al te bekende mengeling van
angst en verlangen om te worden ver
zwolgen door het andere geslacht. Psy
chiater Freud zou met het geval wel
raad hebben geweten. Ongetwijfeld
had hij de diagnose van een onver
werkte moederbinding gesteld.
In Duivelskermis is de rol van patiënt
toebedeeld aan ene Albert Wanneer
we kennis met hem maken, is hij juist
aangekomen in Zuid-Limburg. Hij is
daar spoorslags heengereisd omdat er
een kaartje is gekomen van zijn vier
jaar eerder verdwenen vriendin Maria.
'Woon tegenwoordig in Maastricht.
Als jullie me nog de moeite waard vin
den, haal me dan maar op'. Albert
komt meteen in actie. Eenmaal in
Maastricht blijkt hij met zijn neus in
de boter te zijn beland. De Limburgse
hoofdstad is het toneel van de jaarlijk
se Trophée de Décolleté. Rondborsti
ge dames, met luisterrijke namen als
Campari Anna, Milky Hangers en
Queen's Tits, paraderen tussen
de Markt en het Vrijthof om
zich alvast de maat te laten nemen. Al-
bert ziet het belangstellend aan en
vraagt zich hoogstens af wat men nu
eigenlijk meet of peilt teneinde een
winnares aan te wijzen, het volle of
het diepe.
Zoals gezegd doet Albert zich niet al
leen gelden als liefhebber van Ruben-
siaanse vormen, hij heeft ook de nodi
ge ervaring met de demonen die le
ven bij de gratie van Parkinson en Le
vopoda. Overigens: wanneer Krol ons
er niet op had geattendeerd dat we te
gast zouden zijn bij iemand die ze let
terlijk ziet vliegen, hadden we gemak
kelijk vrede kunnen hebben met de
even komische als onbevattelijke ab
surditeiten die ons hier worden voor
getoverd. Dankzij de komende en
gaande demon heeft Alberts hotelka
mer veel weg van een door Kafka ont
worpen locatie, en als de muzikaal on
geschoolde hoteluitbaatster Irmgard
er een pianorecital geeft (dat overi
gens voor niemand te horen is), we
ten we helemaal zeker dat de werke
lijkheid ver buiten zijn bereik is.
Dat geldt evenzeer voor het optreden
van de deelneemsters aan de bórsten-
wedstrijd. De een gespt haar hardhou
ten sieraden af, werpt ze in het zwem
bad en veroorzaakt zo een overstro
ming, een ander bedekt haar hoog op
gebonden torens met portretten van
Micky Mouse en Donald Duck. Het is
me het carnavaleske vleespaleis wel.
De vraag is of de medische verklaring
die Krol aan zijn roman vooraf laat
gaan (en die hij tegen het
einde nog eens door Al
bert laat herhalen)
niet iets van
het grappige
effect be
derft.
Zonder kennis van de handicap van
auteur en personage hadden we lou
ter een grillige geschiedenis gehad, vol
onverwachte sprongen en krankzinni
ge taferelen die menigmaal aan Monty
Python herinneren. Lees bijvoorbeeld
de scène waarin Albert en Irmgard op
een heideveld de liefde liggen te be
drijven, terwijl er intussen een pelo
ton Duitse militairen komt aanmar-
cheren. Irmgard droomt dan hardop
dat de manschappen over haar 'totale
naaktheid' heenlopen. 'Links-rechts,
links-rechts, laat ik m'n buik strelen
door hun kistjes. Al die jongens over
me heen. Jezus! Wat een gemiste
kans!' Hier manifesteert zich de Gerrit
Krol die we al sinds lang kennen als
een liefhebber van onversneden solda-
teska.
Het is dezelfde Irmgard, manverslin-
dende femme fatale pur sang, die Al
bert tenslotte in een door haar gedol
ven graf zal laten vallen, daarmee niet
alleen de hoofdpersoon, maar ook de
roman aan zijn einde brengend. Hij
ziet nog net hoe ze haar agenda pakt
om een aantekening te maken, 'blij
met haar nieuwe aanwinst'. Zo zijn
we tenslotte in een gruwelverhaal be
land, maar dan wel een met forse
knipogen en de tong voortdurend in
de wang. En met het eeuwig vrouwe
lijke als middelpunt en zinkstuk. Voor
al dat laatste element maakt Duivels
kermis tot een echte Krol.
Gerrit Krol - Duivelskermis. Uitgeverij
Querido, 96 pag.,
16,95 euro.
Gerrit Krol