Een herfst die niet kan sterven Doodgewoonste dichter Cruijff 6 o v9 PZC Zaterdag 12 mei 2007 Hun zeggen Johan Cruijff wordt zestig jaar, dus in principe is dat een gegeven, want net als bij het voetbal heb het leven dat dus de dingen volgen na mekaar. Je ken in wezen honderd worden, maar normaal gesproken word je nooit meer zeven. Op die soort basis is dus veel geschreven, want als je hier bent, ben je dus niet daar. Je moet je ergens aan de regels houden, in een sonnet en op het voetbalveld. Dat is dus logisch, denk je bij je eigen. Je wordt wel ouder, maar je blijft de oude. Jij, Johan, bent nog lang niet uitgeteld, maar ik moet nu na nummer veertien zwijgen. Jan Kal (geb. 1946) door Mario Molegraaf Ook ik heb Hem gezien. Ooit speelde (ohan Cruijff in Den Bosch en ik zat met m'n vader op de tribune. Het was een druilerige zondagmiddag, maar het druilde altijd in De Vliert. De acties van de beroemde voetballer mislukten, zo als in dit stadion alles mislukte. Tot Hij zich omdraai de en spuugde naar de verdediger die hem vleugel lam maakte. Iedereen zag het, behalve de enige die het had moeten zien, de scheidsrechter. Zelfs in onze poëzie gaat Zijn zestigste verjaardag niet ongemerkt voorbij. Jan Kals bundel Hun zeggen verscheen, volgens het colofon, ter gelegenheid van het jubileum. Sport en poëzie, nog altijd geen van zelfsprekende combinatie. De meeste dichters schu wen het voetbalveld als een kater het ligbad. Voor Kal is geen onderwerp te min. Schaatsen, wielren nen, voetballen, vele van de gedichten uit zijn 1000 Sonnetten (1997) waren eraan gewijd. En anders aan de actualiteit, of aan de mus, 'de doodgewoonste al ler vogeltjes'. Jan Kal wil de doodgewoonste aller dichters zijn. Toen hij in 1966 met dichten begon, was het sonnet een deftige dame. Hoewel hij zich aan alle spelregels houdt (de veertien regels, het rijm), heeft hij er een jofele jongen van gemaakt Hij dichtte zelf over zijn voorkeur voor het sonnet: Maar ik heb zwaar verkering met dit mokkel aan wie ik exclusieve liefde zwoer. Zijn oeuvre is nu dus met zestig sonnetten uitge breid. Hun zeggen gaat verder waar 1000 Sonnetten op hield. Het nieuws is een beetje nieuwer: Marcus Bak ker en Dries van Agt maakten plaats voor Pim For- tuyn en Theo van Gogh. Verder veranderde er niets. Lang geleden begonnen reeksen worden voortgezet, zo krijgen we nummer 57 en 58 van de Marina-son- netten te lezen. In 1973 liet hij haar al snikken: Ik moet het uitmaken. Als zestigjarige haalt hij uit: Ik verbaas me, nóg weer meer dan toen dat jij niets rechtzet. De voetballer, de dichter. Het hele stadion ziet hun machteloze woede, maar er volgt applaus in plaats van een gele kaart. Jan Kal: Hun zeggen - 72 pag. €15 - Nijgh Van Ditmar, Amsterdam door Jaap Coedegebuure illustratie Martien Bos Als je één dichters- oeuvre klassiek mag noemen, dan is het wel dat van J.C. Bloem (1887-1966). Klassiek om gevleugelde regels die door ons collectieve geheugen rond- wieken, zoals Domweg gelukkig in de Dapperstraat, dat zowaar de titel van een veelverkochte bloemlezing met de bekendste poëzie uit de Neder landse literatuur werd, of Denkend aan de dood kan ik niet sla pen En niet slapend denk ik aan de dood. Klassiek om de onopgesmukte woordkeus, de herkenbare thema tiek en de gelijkmatige versificatie. Er zijn niet veel dichters die bij zo'n beperkte opbrengst (een verzamel bundel van nog geen tweehonderd vijftig pagina's) zoveel evergreens op hun naam hebben staan. Gevleugeld is ook de vraag die Bloem zich stelde toen hij kort na zijn vijftigste de balans van zijn le ven opmaakte: Is dit genoeg: een stuk of wat gedich ten, Voor de rechtvaardiging van een be staan? We horen een echo van die vraag in de pas verschenen biografie die Bart Slijper aan Bloem heeft gewijd. Aan het slot van dat boek schemert ook iets van een antwoord door: in het perspectief van dit even beperkte als tijdloze oeuvre vallen de tientallen ambachten en honderden ongeluk ken, de huwelijksmisère, de chroni sche schulden en het excessieve drankgebruik in het niet. Slijper is zelfs zo genadig dat hij Bloem vrijp leit van diens legendarische luiheid: 'Hij heeft nooit ook maar iets anders dan zijn dichterschap doorgezet. En dat was geen luiheid'. De paradox van elke dichtersbiogra- fie, ook die van Bloem, is dat de poë zie er veelal bijzaak is. Slijper is de eerste om te erkennen dat je voor een dieper inzicht in de literaire en esthetische aspecten van dit oeuvre heel goed te rade kunt gaan bij eer der verschenen studies. Het feit dat zijn held gefascineerd was door de geur van dienstmeisjes, is voor hem niet minder relevant dan Bloems in teresse in het werk van zijn grote voorgangers. Dus krijgen we hier al les uitgeserveerd, de vele dieptepun ten naast de zeldzame pieken, de tal loze trivialiteiten naast de paar ge denkwaardigheden, de afval en het gruis naast die enkele korrels puur goud. Een biografie moet het hebben van een thema, een rode draad die het beschreven leven bijeenhoudt. Slij per ontwaart de kern van de moede loze tegenzin die Bloem sinds zijn jongelingsjaren als een schaduw ver gezelde. Hoewel hij het niet met zo veel woorden zegt, treedt uit zijn ka rakteristiek één trek markant naar de voorgrond: Bloems onvermogen om volwassen te worden en zijn be staan in eigen hand te nemen. Hij groeide op als het verwende kind van een dorpsburgemeester (zo een die de ouderen onder ons zullen herkennen uit Swiebertjeen kwam de val uit het paradijs van zijn jeugd in het door de Randstad opgeslokte dorpje Oudshoorn nooit te boven. Het gevolg was een schrijnend ver langen van onbestemde aard, een heimwee die dankzij het tegenwicht J.C. Bloem van de scepsis niet gericht was op iets concreets, maar dat de patiënt niettemin in een verlammende greep hield. 'Het ideaal', schrijft Slijper, 'is dat verleden en heden ineenvloeien. Het ideaal is onveranderlijkheid. Een herfst die niet kan sterven.' Toch kan zo'n eeuwigdurend najaar niet anders dan mismoedig maken. Het is die stemming die door Bloem weergaloos werd opgeroepen in een van zijn meest klassieke gedichten. Het regent en het is november: Weer keert het najaar en belaagt Het hart, dat droef, maar steeds gewen- dlr, Zijn heimelijke pijnen draagt. En in de kamer, waar gelaten Het daaglijks leven wordt verricht, Schijnt uit de troosteloze straten Een ongekleurd namiddaglicht. De jaren gaan zoals zij gingen, Er is allengs geen onderscheid Meer tussen dove herinneringen En wat geleefd wordt en verbeid. Verloren zijn de prille wegen Om te ontkomen aan de tijd; Altijd november, altijd regen, Altijd dit lege hart, altijd. Wie enkel Bloems leven kende, zou aan deze man gemakkelijk een hekel kunnen krijgen. Hij zat niet alleen bij de pakken neer, maar viel er ook de mensen in zijn naaste omgeving mee lastig. Wanneer die de last van zijn eeuwig vermoeide schouders hadden genomen, ging hij binnen de kortst mogelijke keren onder nieuwe sores en schulden gebukt. Dan hebben we het niet gehad over zijn lafheid, zijn wrokkigheid, zijn rabiate antisemitisme. Het werd hem door zijn naasten allemaal ver geven omdat hij zo'n groot dichter was. Alleen zo moeten we hem dan maar onthouden, en dus vergeten wat deze biografie aan akelige de tails onthult. Want zo handelen we nog het meest getrouw in de geest van Bloem zelf, en het grafschrift dat hij bij een rondgang over een stil kerkhof eens zag: Een steen, door 't groen gebarsten, en verweerd Letters en cijfers, die de regen vult. [F] Bart Slijper: Van alle dingen los, het leven van J.C. Bloem. Uitgave De Ar beiderspers. 390 blz. 25 euro. Tege lijkertijd verscheen een nieuwe druk van J.C. Bloem, Verzamelde gedichten, uitgave Athenaeum-Polak Van Gennep. 272 blz. 13,95 euro.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2007 | | pagina 93