Misschien wel de maritiemste man v4 sectrum Zaterdag 5 mei 2007 PZC De Tweede Wereldoorlog hield hem aan wal gevangen. Het einde daarvan betekende voor Albert Veldkamp letterlijk bevrijding. Hij zocht het avontuur op zee, ontdekte de wereld per schip, zoals de helden in de jongensboeken van zijn jeugd. Hij is de vaarleeftijd nu al een tijdje gepasseerd, maar het water heeft de oude zeebonk nooit meer losgelaten. door Wendy van den Hurk foto Mechteld Jansen Albert Veldkamp zou het wel weten. Als hij een eeuw of wat eerder was geboren, zou hij ontdekkingsreiziger zijn geworden. De eerste stap pen op het krakende ijs van de Zuidpool zouden de zijne zijn. De jongensdroom kwam uit. Vooruit, voor een deel dan. Stuurman van de Willem Barendsz, wat eeuwen later, daar valt ook heel wat voor te zeggen. Alles aan Albert Veldkamp is maritiem. Zijn voorkomen, zijn werkverleden. De et sen aan de wand, de boeken in de kast. Tot de houten walvis boven het keukenblad. Enkel de verrekijker voor zijn boulevard venster ontbreekt. „Hebben wij niet nodig. We zien ze liever met het blote oog." Ze, dat zijn de schepen. Waar Albert en Ni- ni het zo vaak over hebben. Waar Albert als kind al van droomde. Dat was in Tiel: dus niet aan de zeezijde, maar aan de rivier kant. „Van mijn moeders kant waren ze naar Amerika getrokken. Als immigranten, aan het eind van de negentiende eeuw. Die verhalen fascineerden me. Het reizen zat me in het bloed. Daarom was die oor log ook zo verschrikkelijk; ik kon niet weg." Vijftien was hij, toen de oorlog uitbrak. Tiel ontkwam er niet aan, het stadje lag aan de frontlinie. „Evacuaties, bombarde menten, beschietingen: ik heb de hele el lende meegemaakt. Ik heb vrienden verlo ren, toen die probeerden de Waal over te steken. Het laatste jaar zat ik ondergedo ken in Friesland, bij familie. Opgesloten zat ik en dat vond ik verschrikkelijk. Na tuurlijk ging ik wel eens de deur uit, maar dan was er weer een razzia en dan werd ik opgepakt. Met zijn allen zaten we op het bureau. Maar ik niet lang. Toen een van de jongens stond te protesteren, ben ik gaan lopen. Ik moet naar de wc, zei ik, en ik liep dwars door het bureau, rechtdoor alle gan gen door, zó de achterdeur uit. Soms denk ik er nog aan. Je speelde met je leven, zeg ik dan tegen mezelf Maar ik kon niet an ders. Zodra de oorlog voorbij was, wilde ik de wereld in." Na de bevrijding ging Albert naar de Zee vaartschool, op Terschelling. Daar ont moette hij Nini. In de duinen. „Voor een feestavond van de Zeevaartschool - het was niets dan feesten na de bevrijding - had ik een meisje nodig. Daar en daar, zei den de jongens tegen me, die moet je maar eens vragen." Het klikte. Maar ja, wat wil je, Albert was een knapperd en nog aankomend stuurman ook. „Zij wilde per se een stuurman. Geen machinist, nee, een stuurman. Want die hebben vrij uitzicht over zee, die hebben de kaarten en boven al: een net pak met gouden strepen." Albert werd stuurman. Als leerling ging hij naar Amerika, Liberty-schepen halen, waar Nederland gebrek aan had. Zeg maar een soort stage. Met de Acquitania voer hij heen. „Een reuzegroot schip, met vier pij pen, en helemaal vol scheepsbemannin gen. Wel duizend. Wij, repatriërende mili tairen en al die oorlogsbruidjes. Kun je na gaan wat een feest het aan boord was. En toen voeren we New York binnen. Zo overweldigend, ik weet het nog goed. Hard werken, dat wel. Ook later, toen ik op de Java-New York line zat. Voor de Rot terdamse Lloyd vervoerden we stukgoede ren. Eerst ging ik mee als derde stuurman, later als tweede en uiteindelijk als eerste. Die certificaten haalde ik op de Zeevaart school in Vlissingen, waar we zijn gaan wo nen." Vinke Co volgde, en daarmee de hele wereld. Hout halen aan de westkust van Afrika, pyriet halen in Cyprus, Suriname, West-Indië, zeilen in Colombo en dat voet balteam op Frans-Guyana. Albert laat klei ne, gekartelde fotootjes zien. Overal een brede glimlach. In het album prijken ook plaatjes van Nini. Thuis, met vriendinnen, omdat Albert er niet was. „Dat wisten we van tevoren. Als ik vertrok, voor een maand of zeven, stond Nini op de kade. Ze kwam me altijd uitzwaaien. Ja, met zo'n zakdoekje." En toen was daar de Willem Ba rendsz, in 1949. Het schip dat met elke gevangen walvis vijftiendui zend kilo spek bracht in het land, waar geen boter of niks meer was. „De kapitein wilde nog een stuurman, een vierde welis waar, dus een stapje terug, maar ik heb ja gezegd. Het schip was beroemd. De Sint Nicolaaskerk luidde haar klokken, als het uitvoer, aan de sluis van IJmuiden zag het zwart van de mensen. Het was spannend. Het onbekende tegemoet gaan, het avon tuur, dat herkende ik uit de jongensboe ken." Het varen was hetzelfde, maar het bedrijf was anders. „Je had een moederschip, het fabrieksschip waar ik op zat, en een vloot van veertien schepen die de walvissen moesten vangen. Veertien kookketels om het spek te koken, één grote raffinaderij. De eerste walvis aan dek, natuurlijk weet ik dat nog, dat was een wonder uit de zee. Ik ben er naartoe gegaan, heb het dier lo pen betasten. Zo'n prachtig gestroomlijnd iets. Zielig was het niet, nee. Als je een hon gerwinter achter de rug hebt, ervaar je dat heel anders." Acht seizoenen lang voer Albert tussen de sluis van Dmuiden en de Zuidelijke IJszee. In september vertrok hij, in mei kwam hij terug. Dan was hij weer bij Nini, en inmid dels ook de kinderen die natuurlijk alle maal in het voorjaar werden geboren. „Ik zag ze weinig, maar we schreven wel brie ven. Aan boord was er de scheepskrant. Zo ook na 1 februari t953, maar van de waters nood kreeg ik aanvankelijk niets mee. Het nieuws werd voor me weggemoffeld. Toen ik dat door had, heb ik gelijk een tele gram gestuurd. Een paar woorden maar, iets van 'hoe is het', want je betaalde per letter. Maar gelukkig, het ging goed." Zakelijk ging het minder. Albert was welis waar snel opgeklommen tot eerste stuur man, maar de walvisvaart had zijn beste tijd gehad. „De prijs daalde en de kosten stegen. Bovendien was de noodzaak weg. Er was minder vet nodig, maar er waren ook steeds minder vissen. Dat zagen wij ook wel. Op het eind vonden we het zelf ook wel genoeg geweest. De walvis is een prehistorisch dier, daar moeten we zuinig op zijn, beseften we. Tijdens onze eerste reünie, begin jaren zestig, maakten we ken nis met Greenpeace. Ze deelden van die leuke verzilverde walvisjes uit. Onze be manning heeft zich massaal aangemeld als donateur." In 1957 kreeg Albert een aanzegging van zijn maatschappij: als hij iets beters kon krijgen, moest hij het vooral niet laten. Dus op het moment dat toenmalig direc teur Brouwer van de Zeevaartschool vroeg of hij docent scheepsbouw en metereolo- gie wilde worden, deed hij dat. Al was het maar voor een jaar. „Het was leuk, maar ik was niet de man om binnen te zitten. Waarom ga je niet bij het loodswezen, vroeg mijn schoonfamilie. Vader was loods. Tja, waarom niet? Zodra ik de kans kreeg, heb ik hem aangegrepen." De zeebonk was terug op het water. „Een prachtvak. Alles trekt voor bij aan de boulevard. Dan een Zweeds schip, dan een Russisch, dan een Duits, dan een Frans. )e hebt het mis schien niet in de gaten, maar de hele we reld trekt aan je voorbij in Vlissingen. Maar ja, je blijft op de Schelde, dat is waar. In het eerste jaar wilde ik zelf nog de we reld over. Dat miste ik. Dan was ik op een Russisch schip en dan dacht ik aan Nova Zembla. Kan ik niet mee, heb ik wel eens aan een kapitein gevraagd. Dat lag moei lijk, met die Koude Oorlog. Als puntje bij paaltje kwam, gingen we toch maar naar het reisbureau." Albert mag dan sinds 27 jaar met pensioen zijn, het loodswezen laat hem niet los. Al is het maar omdat hij als ere-voorzitter nog altijd meezingt met het Scheldelood- senkoor, dat hij zelfheeft opgericht. „In r97t was dat. Ik kreeg een keer een gram mofoonplaatje van het Knurrhahnkor uit Kiel en ik dacht: dat is het, dat moeten we hier ook hebben. We begonnen met twaalf man op een jubileumavond en in middels reizen we met zeventig zangers de hele wereld over. We weten waar we over zingen, dat is zo mooi met die shanties." Eenentachtig is hij inmiddels, de vaar leeftijd gepasseerd; de grens ligt bij 68. „Maar ze vragen me nog steeds voor de Eendracht, het zeilschip waar ik al 25 jaar op heb gevaren. Eerst op de oude, toen op de nieuwe. Die leeftijdsgrens geldt niet voor jou, zeggen ze dan. Het is mooi om te mogen doen, maar ik doe het niet meer. Ik heb alles gedaan wat ik heb wil len doen. Nee, ik zeil wel met mijn eigen zeilbootje. Hoewel... Er is nog één regel vrij in mijn monsterboekje." Albert Veldkamp Naam: Albert jan Veldkamp Geboren: 27 september 1925 in Tiel Woonplaats: Vlissingen Burgerlijke staat: gehuwd met Trijntje (Nini), drie kinderen Opleiding: zeevaartschool Terschelling en Vlis singen Beroep: gepensioneerd loods, oud-zeeman Nevenfunctie: oprichter, ere-voorzitter Schel- deloodsenkoor Van de watersnood kreeg ik aanvankelijk niets mee. Het nieuws werd voor me weggemoffeld'

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2007 | | pagina 34