Dat besef blijft zeuren
PZC
Telkens weer het verhaal van Adam, Eva en de sla
22
In*
Herman
Stevens
Een zwemmer is een ruiter
Weg met de middenweg!
Paul Snoj
Alle toneel van
Wanda Reisel
woensdag 31 januari 2007
proza
Willem Brinkman: Dagen op aar
de - Van Marton is een fanatieke
ling. Vrijgezel, wereldvreemd en
ambitieus, dat is hij ook. Weten
schapper bovendien en in die
hoedanigheid niet iemand die
het laatste woord wil hebben
over het semi-permeabele van
membranen om maar iets te noe
men. Nee, hij is een hoogvlieger.
Godsbewijzen zoeken, vinden
en verzamelen, dat wil Van
Marum. Onderzoek naar het be
wijs op aarde van het bestaan
van God.
En zo raakt hij in contact met,
en meteen totaal in de ban van
een wetenschappelijk genoot
schap dat hem bij zijn onder
zoek zou kunnen steunen. Niet
dat Van Marum niet zijn beden
kingen heeft bij het intellectuele
gehalte van de curieuze geleer
den die hij aantreft wanneer hij
zijn plan komt voorleggen. Ge
leerden weggelopen uit romans
van Bordewijk, gezien hun na
men: Krommentuyn, Tafelbeen,
Schoonheyt - al heet er ook een
Bakker. Maar ja, hij heeft het
geld nodig.
Wetenschap en God. Of duidelij
ker: wetenschap versus God.
Want het empirisch onderzoek
wil maar geen resultaat opleve
ren. Desondanks weet Van
Marum het genootschap zo ver
te krijgen dat hij op pad mag.
Hij staat daarbij wel onder cura
tele. Het genootschap, met name
Tafelbeen, wenst bij voortdu
ring de vinger aan de pols te
houden. Eenmaal op reis krijgt
Van Marum steeds bezoek van
een controleur.
De reis met tassen vol paradig
ma's en schone onderbroeken be
gint in Haarlem, waar het ge
nootschap huist, en voert via
Harderwijk en Kampen naar
het tussenstation Denekamp.
Nergens wordt Van Marum met
open armen ontvangen, vaak
ronduit vijandig en aan echt on
derzoek, laat staan de godsbe
wijzen zelf komt hij niet toe.
In Denekamp zou hij een mu
seum moeten bezoeken, vindt
het genootschap, maar hij komt
er niet eens binnen omdat het
het seizoen niet is. Vervolgens
Duitsland in. Het leidt tot niks.
Hoe verder van huis, hoe strak
ker het net rond Van Marum
wordt aangehaald vanuit Haar
lem. De alomtegenwoordigheid
van het genootschap in dit boek
komt nog het dichtst bij een
godsbewijs.
Dwars door dit alles heen - let
terlijk - beweegt zich de figuuur
Kolfschoten. Dat is nog eens een
leuke man. Ooit uit het genoot
schap verwijderd, is hij vervuld
van wraakgevoelens en met al
lerlei zelfontworpen en gebouw
de voertuigen, zoals zwevende
auto's en een raket, bestookt hij
'het pand en de leden. En dat in
een tijd dat het woord raket nog
nieuw was, een tijd van dienst
boden en rijtuigen. Uiteindelijk
richt Kolfschotens woede zich
op Van Marum.
Dagen op aarde, de debuutro
man van Willem Brinkman
(1969), waarvan bovenstaande
een deel is van de uitgesponnen
plot, is een heerlijk ratjetoe. De
roman kent spannende momen
ten, bizarre en hilarische. Het is
zowel een binnenkamerroman
als een avonturenroman.
Uitg. L.J. Veen, 221 pag., 18,90.
emis is een geluk.
Dat is te zeggen, als
je schrijver bent.
Ze liggen ver achter je, de ja
ren van voor je twintigste, de
eerste kussen, zonovergoten
zomers, en je weet dat je er
niet meer bij kan komen.
Maar neem de pen ter hand
of beroer het toetsenbord van
je computer, sluit je ogen
voor een paar minuten en
kijk, daar doemt hij op uit de
diepten van je verbeelding,
de verloren tijd. Voor je 't
weet heb je uit het gemis een
volwaardige roman gescha
pen.
Wie Herman Stevens' nieu
we roman Moederziel een
plekje wil geven op de literaire
stamboom, moet hem situeren
op de tak waar nostalgisch ver
langen verandert in het eeuwig
nu van de kunst. Wessel de
Roos, de hoofdpersoon van dit
boek, beantwoordt aan het be
kende type van de jongeman in
wie zich een schrijver ver
schuilt. Daarmee is hij herken
baar als het achterneefje van
Vestdijks Anton Wachter, de ul
tieme jongensheld van onze va-
derlandse letterkunde.
Net als Anton is Wessel een
kind tussen vele vrouwen. De do-
minantste van het stel is - uiter
aard - zijn moeder, een vrijge
vochten dame die aan het einde
van de jaren zestig haar echtge
noot en comfortabel bestaan in
ruilt voor de felbegeerde zelf
standigheid. Die was ze kwijtge
raakt toen ze haar danscarrière
inwisselde voor een huwelijk en
een kind. Eenmaal bevrijd be
gint ze in het hartje van de we-
deropbouwstad Rotterdam een
balletschool en dompelt haar
twaalfjarige zoon onder in de
zoete aanwezigheid van haar ve
le meisjesleerlingen.
Sleutel
Geen wonder dat Wessel valt
voor een van die ballerina's. Sas-
kia alias Stella stempelt zijn ver
leden en is tegelijkertijd de sleu
tel tot dat verleden. Zij beli
chaamt het beeld dat hij zich in
het diepst van zijn gedachten
vormt omtrent De Vrouw. Wan
neer ze uit zijn bestaan is ver
dwenen, naar haar zeggen om
dat hij en zij elkaar zo gulzig
hebben verslonden dat er niets
meer over was, blijft ze hem in
de geest nabij, al is het op de
puinhopen van zijn jeugd. De
waarheid gebiedt overigens te
zeggen dat Mama de Manipula
tor het hare heeft gedaan om de
twee gelieven uit elkaar te drij
ven.
Dat van die puinhopen moeten
we letterlijk nemen. Moederziel
eindigt met de dood van Wessels
vader, het definitieve afscheid
van Saskia én de sloop van de
balletschool. Wessels moeder
neemt de kans te baat om met
het erfdeel van haar ex-man het
felbegeerde huis in villawijk
Kralingen te kopen, een daad
waarmee ze haar zoon definitief
van zich veiwreemdt.
Deze korte samenvatting zou
zijn doel voorbijschieten als
men er uit concludeerde dat
Moederziel de zoveelste anekdo-
tisch-autobiografische puber-
teitsgeschiedenis was. Stevens
legt het accent ergens anders.
Via een omweg maakt hij duide
lijk waar onze behoefte aan fic
tie vandaan komt. Daarmee ont
spruit zijn boek, om nogmaals
bij Vestdijk te blijven, aan het
lyrisch beginsel van de roman,
aan het gemis en het verlangen
die erom smeken te worden be
zworen met een sluitend ver
haal, ook wanneer dat verhaal
oude wonden niet heelt maar ze
juist openlaat. Want al blijk je
naderhand bij machte om mod
der in goud te veranderen, dan
nog blijf je hangen in het zeuren
de besef dat. je eigenlijk mislukt
bent.
Wessel kan niet anders dan zich
schuldig voelen aan zijn schitte
rend ongeluk. 'Hij was op de we
reld gezet om zijn ouders bij el
kaar te houden, en hij had ge
faald. Hij had beloofd altijd van
Saskia te zullen houden, maar
ondertussen had hij geen idee
hoe ze er nu uitzag en of ze nog
steeds naar de zon rook. (-) De
beelden liepen vast in zijn
hoofd, omdat hij de liefde kwijt
was. En daarmee was hij nog
lang niet van zijn schuld af. Hij
had gezworen zijn moeder voor
goed te haten voor wat ze had
gedaan, en het was hem niet ge
lukt. Hij had het niet volgehou
den. Hij had de liefde niet, en
hij had de haat niet. Hij had
niets meer.' Aldus het in mineur
getoonzette slotakkoord.
Juiste toon
Moederziel is het vijfde boek
van Herman Stevens en wat mij
betreft ook het beste. Het lijkt
er op dat hij na een aantal half
slachtige en deels mislukte expe-
rimenten in het romanciersam
bacht dit keer de juiste toon en
de passende thematiek te pak
ken heeft. Na de aanvankelijk
precieuze en vervolgens populai
re verteltrant van zijn eerdere
werk is de stijl nu precies zoals
hij wezen moet: gedempt en in
gehouden, het al te nadrukkelij
ke sentiment schuwend, maar
toch niet helemaal wars van pa
thos. We bezien het zielenleven
van Wessel de Roos door de loep
van een ouder en wijzer, onge
twijfeld ook droever verteller,
in wie we gerust de volwassen
hoofdpersoon mogen vermoe
den. Die bewaart zo veel distan
tie tot de verhaalde gebeurtenis
sen dat een slechte lezer hem ge
makkelijk onverschilligheid zou
kunnen verwijten. Maar dat is
schijn. De verteller blijft op af
stand om niet ten onder te gaan.
En dus te behouden waarom het
gaat.
Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.
En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.
Ik moet bekennen dat ik gek ben van het water.
Want in het water adem ik water, in het water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.
Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.
Paul Snoek (1933-1981)
Een jongen van melkwit en
zachte puntjes ben ik. Als
de temperatuur een beetje daalt,
trek ik geen twee maar drie on
derbroeken over elkaar aan. De
enige Hollander die nog nooit
op schaatsen heeft gestaan.
Maar zwemmen, daaraan ben ik
verslaafd, óók wanneer het wa
ter niet als een warm bad aan
voelt. Paul Snoek schreef het
credo voor alle zwemmers.
Waarom zwem ik zo graag? De
dichter zegt het al voor ik het
kan verzinnen.
Dit gedicht gaat, neem ik aan,
over het ware zwemmen. Dus
niet over luieren in een ligbad,
baantjes trekken in een over
dekt bassin, spetteren in een
poel, hoe plezierig dat ook mag
zijn. Zelfs beschrijft het geen
waterpret aan een zomerdruk
strand. Nee, hier wordt gezwom
men in een verlaten zee, mis
schien wel in een lege oceaan.
Alleen dan, eenzaam in het ein
deloze water, kun je de onbe
schrijflijke ervaring krijgen die
de dichter bijna achteloos be
schrijft, een snoek in het water
Herman Stevens: Moederziel - Uitge
verij Prometheus, 334 blz., 19,95.
Hij vindt de nuchtere woorden
om het overweldigende te vat
ten. Als er goden bestaan, ben je
op zo'n moment ongelooflijk
dicht bij hen. Zwemmen, zo
zwemmen, een paar maanden ge
leden heb ik het nog gedaan.
Het was in Bretagne, de huizen
voor de spoken, niemand anders
op het strand, wachten op win
ter. En die geur, wat was er toch
met die verrukkelijke geur van
rottend wier en lege schelpen?
Plet was de geur van geluk, het
odeur van vroeger, bij de Katten-
dijksedijk rook het precies als
bij Quiberon.
De eenzame zwemmer is niets,
bijna niets in de zee. Toch voel
je je machtig, even bén je opper
machtig. Ach, het staat allemaal
in 'Een zwemmer is een ruiter',
die titel alleen al, de teugels in
jouw hand. Het opzienbarendst
in het gedicht is dat zoiets
telijks, eigenlijk bovenf
lijks, in lijfelijke termen
benaderd. Geen zielen ma
riën.
Dit is nu eens een dichte;
Snoek. In Nederland 1
weinigen deze Vlaamse
Hopelijk verandert dat d
bundel Gedichten, daari
je zijn complete poëzie,
nu toe niet gepubliceerd
Ik benijd degenen die hi
moeten ontdekken. Een li
lijker dichter bestaat ni
geheim zit gewoon in je
en benen. Het lijkt vaal
geen woorden gebruikt, i
hij wijst, gebaart, je tede
raakt, je gul omhelst. 'Js:
schootse minnaar' nee;
zichzelf ergens.
Een man van grote rr
met de middenweg! Bi;
kom je reuzen en beulen
in levende lijve. Hij laa
maan zien zoals je haai
zag: 'Zie je de maan,/diei
de dooier in olie?'
die zwemt, een dichts
danst. Natuurlijk danstl
rumba: 'luister
melodieën/ en karbasse
autoremviolen/ en rollul
eato's'. Nooit meer 1
meer bruinbrood, nooit c
dere gedichten.
Mario M
Paul Snoek: Gedichten-i
Lannoot'Atlas, 888 pag., UtI
Dit is de laatste aflevcris
poëzierubriek van Mario 11
Wie leest er nog toneel? Weini
gen, en dat is jammer. De stuk
ken van Wanda Reisel (1955). die nu
zijn verzameld in Tien stuks, maken
niet alleen indruk in het theater, ook
op papier blijven ze glansrijk over
eind.
„Dat hoor ik van meer mensen", zegt
de (toneel)schrijfster in haar apparte
ment te Amsterdam vanwaar ze een
weids uitzicht heeft over de IJ-ha-
vens. „En dat doet me deugd natuur
lijk, want tegenwoordig wordt er in
tegenstelling tot vroeger weinig to
neel gelezen." En dat ligt niet alleen
aan de lezer. Uitgeverijen publiceren
nog maar mondjesmaat toneel, hoe
veel kwalitatief sterk en oorspronke
lijk nieuw Nederlands repertoire er
ook wordt geschreven,
Wanda Reisel schrijft al eën kwart
eeuw toneel én film- en tv-scenario's,
hoewel ze meer bekendheid geniet
als romancière. Ze publiceerde zes ro
mans, waaronder Baby Storm (1996),
Een man een man (2000), die werden
genomineerd voor de Libris Litera
tuur Prijs, en Witte liefde (2004), die
kandidaat was voor de AKO Litera
tuur Prijs. Dwingend proza waarin
het achter de schone schijn onder
huids schrijnt. Maar ze begon haar
carrière in het theater.
„Ik maakte als kind'thuis al toneel
stukjes. Ik wilde geen acteur worden,
wél wilde ik de touwtjes in handen
hebben. Daar hebben mijn broertje
en zusje", zegt ze met milde spot,
„zeer onder geleden. Zij kregen met
de knoet!"
Reisel studeerde een blauwe maan
dag geschiedenis, daarna stapte ze
over op de regieopleiding. „Ik wilde
eigenlijk filmregisseur worden. Film
heeft mijn grote belangstelling. Dat
fascineerde me als kind al, heerlijk in
het donker zitten en je er dan hele
maal aan overgeven. Ik ben iemand
die zich erg laat meeslepen door
beeld. Ik heb toneel geregisseerd, te
gelijk ben ik zelf stukken gaan schrij
ven. Mijn eerste stuk kwam uit bij to
neelgroep Baal, waar ik stage heb ge
lopen. Ik had mijn connecties, dat
scheelt, want het is moeilijk om in de
toneelwereld voet aan de grond te
krijgen als je daar niemand kent."
Curasao
Reisel is in 1955 geboren op Curacao.
In haar roman Witte liefde vormt het
eiland het decor voor een verblinden
de liefde. Het is een geromantiseerd
verhaal waarin ze haar overleden
moeder een stem geeft, het is geen
boek óver haar moeder. „Ik kom uit
een liberaal-joods gezin. Mijn ouders
wilden na de Tweede Wereldoorlog
en uit angst voor de Koude Oorlog
een nieuw bestaan opbouwen in Ame
rika. Mijn vader, een internist, kreeg
echter een goede betrekking op Cura
sao. Twaalf jaar hebben mijn ouders
er gewoond. Toen ik in 1960 naar de
kleuterschool ging, waren we alweer
terug. Van de filmpjes uit die tijd
maak ik nu dankbaar gebruik tijdens
lezingen. Dat vindt het publiek leuk,
het autobiografische aspect in een
boek, Het is niet altijd een goed uit
gangspunt, maar ik vind het in dit ge
val niet erg. Elke schrijver mixt din
gen uit zijn leven met zijn werk."
„Neem Harold Pinter. Bij hem ver
wacht je niet iets persoonlijks in zijn
stukken. Toch kun je dat erin lezen.
Als joods jongetje werd hij in het Lon
den van de jaren dertig enorm be
dreigd door jongensbendes. Die angst
zie je op de een of andere manier in
zijn stukken terug."
Reisels eerste stukken zijn sterk beïn
vloed door Pinter, die in 2005 de No
belprijs voor literatuur ontving. Net
als het werk van haar grote voor
beeld is haar toneelwerk ontregelend
en vervreemdend, versluierend en
raadselachtig. „Met taal kun je verlei
den en manipuleren. Dat is precies
wat mij in toneel aantrekt. Toneel
gaat heel gauw over liegen. Mensen
zeggen iets maar bedoelen iets an
ders, ze zeggen iets, maar houden iets
achter. Toneel is een metafoor voor
het leven. Hoe overleef ik deze
jungle?"
„Toneel is tegelijk een manier van
denken, geen ingewikkelde vorm van
filosofie bedrijven, maar je gooit toch
een soort casus op tafel waarop je de
personages laat reageren. Toneel is
ook veel cerebraler dan film. Bij film
word je gemanipuleerd door het
beeld. Toneel appelleert meer aan de
ratio. Bij een film kan ik huilen, bij
een toneelvoorstelling is me dat nog
nooit overkomen."
In haar stukken, die op de jongste
twee na alle in het theater te zien wa
ren, wordt het bedrieglijk harmonieu
ze bestaan van partners, familie of
vrienden vaak wreed verstoord door
een indringer. Een Pinteriaans mo
tief. „Dat is heel basaal aan theater.
Het lijkt allemaal pais en vree, maar
het is uiteindelijk gewoon Adam en
Eva en de slang."
Nu al haar stukken bij elkaar staan,
kun je de ontwikkeling volgen die de
toneelschrijfster in een kwart eeuw
heeft doorgemaakt. Haar eerste stuk
ken zijn soberder dan haar latere, ze
spelen in desolate oorden, er zijn
maar enkele personages. „Die kale
stijl in het begin had ik mezelf opge
legd. Ik kom van het gymnasium,
waarop je van die exuberante zinnen
uit het Grieks en Latijn zit te verta
len. Dat vind ik oeverloos en ouder
wets."
Gaandeweg wordt haar taal voller,
beeldender, poëtischer. De buitenwe
reld sluipt steeds meer naar binnen.
Dat geldt al voor De vliegenier
(1990), over een indringer die met
kerst een gezin ontregelt, maar nog
meer voor Sangria (1999), een David
Lynch-achtig stuk, en voor De zinde
ring (2002), over de bezworen wan
hoop van twee serveersters en een
ober. Voorlopig hoogtepunt is Pous-
se-café (2006), met tien personages.
Hierin nodigt een kok vrienden uit
voor een etentje dat ontaardt in hefti
ge twistgesprekken, chaos en desillu
sie. Met dit stuk lijkt het of Reisel' al
le beperkingen die ze zichzelf ooit
had opgelegd van zich heeft afge
schud om vrijuit te kunnen schrijven.
Pousse-café schurkt dicht tegen de
spreektaal aan en doet soms denken
aan Edward Albee.
„Ik ben inderdaad een enorme fan
van Albee", beaamt de schrijfster.
„Het is een vechtstuk. Dat fascineert
me, hoe het broeit en gist tussen men
sen. Mensen hebben altijd een mas
ker op. Daarachter schuilen heel an
dere werelden. Het is niet altijd op
zet, de onbetrouwbaarheid waaraan
Wanda Reisel
mensen ten prooi vallen, omdat een
mens uit ratio en gevoelens bestaat.
Mensen, en dat heeft Freud goed ge
zien, zijn in de kern egoïstisch en zelf
zuchtig."
Haar laatste stuk Liggend naakt
(2006) is een meeslepende dubbelmo-
noloog over de imaginaire ontmoe
ting tussen Caitlin Thomas, de wedu
we van de Welshe dichter Dylan Tho
mas en de schilder Francis Bacon.
„Het leek me boeiend om totaal ver
schillende, fascinerende en egocentri
sche karakters uit totaal verschillen
de werelden bij elkaar te brengen.
Een genie, Bacon, tegenover Caitlin
Thomas, de gefrustreerde weduwe
van een genie. Het gaat over de inten-
foto Harmends
siteit van leven en de inle
kunst maken. Moet je kieï
een of voor het ander?"'
i
Wanda Reisel: Tien stuks.
cd 'Liggend naakt' door Loef
re Bokma. Uitgeverij Queriéi'
29,90.