De Romers praten over meer dan theater alleen Het regenpaviljoen PZC Georges Brassens vertaald 21 Opa en kleindochter in Vaders! In Namen Georges Brassens is in Ne derland vrijwel vergeten. Vijfentwintig jaar geleden over leed de in Frankrijk nog steeds bewonderde zanger en dichter. Gerard Wijnen uit Den Bosch vertaalde zijn volledige werk on der de titel De Grote Eik: 131 ge dichten en chansons. Georges Brassens (1921-1981) is in Frankrijk niet minder dan een nationaal monument. Er is geen stadje dat niet een park, plein of straat naar hem heeft ge noemd, vertelt Brassens-kenner Gerard Wijnen. In de jaren vijftig ontstaat in Frankrijk een hele cultus rond Brassens. Hi] schrijft niet alleen zijn eigen teksten en muziek, maar componeert ook muziek bij werk van onder anderen Vic tor Hugo, Paul Fort en Francois Villon. In Nederland is de Fran se dichter en zanger vrijwel ver geten, net als de Franse taal, waarvoor hier nauwelijks nog belangstelling bestaat. Jammer, vindt Wijnen, maar misschien maakt zijn boek met vertalingen van Brassens de zanger voor Ne derlanders toegankelijker. Gerard Wijnen maakt al vroeg kennis met het werk van de Franse zanger. „De eerste chan sons hoorde ik vermoedelijk in de jaren vijftig op de radio." Hij raakt meteen in de ban van het bijzondere geluid van Brassens. Muziek die op het eerste gehoor heel eenvoudig klinkt, maar waar je steeds meer in ontdekt. Knap vindt Wijnen dat Bras sens, die zichzelf altijd op de gi taar begeleidt, helemaal los zingt van het gitaarspel. „Maar van de teksten verstond ik in het begin helemaal niets." Glas water „Brassens verwijst ontzettend veel naar literatuur van ande ren. Hij heeft wel eens gezegd: 'Als je alles uit mijn teksten schrapt, wat niet van mij is, dan houd je niet veel over'." Drie keer heeft Wijnen de zanger zien optreden. Twee keer in Brussel, een keer in Parijs. „Er stond altijd een grote vleugel, maar die gebruikte hij alleen om zijn glas water op te zetten. En hij had een keukenstoel bij zich. Daar zette hij zijn been op als hij gitaar speelde." Wijnen wil het werk van Bras sens zo getrouw mogelijk verta len en dat valt niet mee. Temeer niet daar Brassens ruimschoots put uit de Franse cultuur en ge schiedenis en nogal eens zijn ei gen woorden bedenkt. En dan moeten de teksten ook nog rij men en zingbaar zijn. „Aan een woordenboek en een rijmwoordenboek had ik echt niet genoeg", vertelt hij. „Voor al het verschil tussen de klemto nen in het Nederlands en het Frans is lastig." Toch houdt hij koppig vol en in 1992 verschijnt zijn eerste boek met vertalingen Georges Brassens 77 gedichten en chansons. Tegelijkertijd komt er een cd uit, waarop Wij nen zijn eigen vertalingen zingt, met begeleiding van zijn zonen. Zelf zingen doet hij nu niet meer. Wel is Wijnen onverdro ten doorgegaan met nieuwe ver talingen en het herzien van de oude. Dat heeft nu tot een nog indrukwekkender en vollediger boek geleid: De Grote Eik heet het naar één van Brassens fraai ste chansons. Mieske van Eek Gerard Wijnen: De Grote Eik, 131 ge dichten en chansons van George Brassens - Uitgeverij Heinen, 420 pag., 39,50. woensdag 8 november 2006 Opa Piet en kleindochter Nienke Römer foto Marco Borggreve/GPD el gezellig. Samen reizen, on derweg lekker babbelen. Maar-inliet theater toch ge woon een collega, net als alle andere. Piet Römer windt er geen doekjes om. Hij houdt veel van zijn kleindochter Nienke, maar als hij met haar op de planken staat, is dat niet anders dan met welke andere collega ook. Nu spe len zij samen in Vaders!deze week in Middelburg te zien en later in het sei zoen in Terneuzen. Nienke Römer (31) weet precies hoeveel voorstellingen zij al gemaakt heeft: „Dit wordt mijn zesde theatervoorstelling. En daarnaast dan nog een stel films en rol len op televisie. Onder meer een gastrolletje in 'Baantjer'." Opa Piet (78) kan graven wat-ie wil, maar hij kan zelfs bij benade ring niet aangeven hoeveel rollen hij al ver tolkte. „Er is ooit wel eens een soort encyclo pedie uitgekomen met een opsomming. Ik weet alleen nog dat ik er van schrok, zoveel waren het er." Zijn grootste roem verwierf Römer als rechercheur De Cock in 'Baan tjer'. Zijn eerste stappen zette Piet Römer op het podium in het begin van de jaren vijftig. „Ik kom niet uit een theaternest. Mijn vader was politieagent, mijn moeder kwam wel uit een muzikale familie, maar kon zelf nog geen noot lezen. Maar ik vond toneelspelen altijd fijn, als kind al. Ik speelde bij diverse amateurverenigingen. En op een gegeven moment zei iemand: 'joh, waarom ga jij niet naar de toneelschool?' Dat heb ik toen een paar maanden gedaan. Maar ja, ik was ge trouwd, had al drie kinderen, dus er moest brood op de plank komen. Ik heb me daar om maar meteen in de praktijk gestort. Dat kon toen nog. Bij het gezelschap waar je speelde, kreeg je allerlei lessen. Ik had bij- vooorbeeld les in voordracht bij een adellij ke dame op de Prinsengracht. Daar moest je gedichten zeggen als 'Ik heb een ceder in mijn tuin geplant, gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen'." Zijn doorbraak kwam in 1954 toen Römer de rol van de zoon kreeg in 'Stiefbeen en Zoon', eén serie waar heel televisiekijkend Nederland des tijds voor thuis bleef. Het verhaal van Nienke verschilt als dag en nacht van dat van haar opa. Vrijwel haar he le familie heeft wel op de planken of achter de schermen iets met theater of televisie te maken. Haar vader is acteur, regisseur en toneelschrijver Han Römer, haar broer ac teur Thijs Römer. En dan zijn er nog haar ooms Peter, Paul en Bart en zo nog wat fami lieleden met een theaterachtergrond. „Maar dat wil absoluut niet zeggen dat we thuis al- leen maar over theater praten", relativeert ze. „Natuurlijk, het is je vak en zeker in een tijd als deze, als veel voorstellingen in pre mière gaan, ben je er erg mee bezig." Piet vult aan: „Van de week belde Thijs me nog. Hij staat in 'Othello' dat 28 oktober in première gaat. 'Wat een klotevak hebben we toch, hè opa', zei hij. En op zo'n moment kan ik dat alleen maar beamen. Want hoe lang je ook toneelspeelt, het is elke keer weer een gevecht. Het is bij elke niéuwe rol weer of je op ijsschotsen loopt. Elke keer op nieuw weer, denk ik: ik haal het niet. Maar gaandeweg wordt het je dan duidelij ker en verlaat dat gevoel van onzekerheid je. En dan is het opeens een feestje. Dan is het weer toneel 'spelen'." „Ja", neemt Nienke over. „Want het moet er al tijd uitzien alsof je aan het spelen bent, als of het vanzelf gaat. Het publiek mag je niet zien knokken en worstelen. Eigenlijk net zo iets als wat Anky van Grunsven doet op haar paard, net alsof het heel gemakkelijk is." Schuimvlokken Een vergelijking waar opa Piet wat moeite mee heeft ('ik kan daar niet naar kijken, die schuimvlokken om de bek van dat beest, die malle cilinder op haar hoofd, dat mens krijgt volgens mij een dubbele hernia'), maar die hij in de kern wel onderschrijft. „Als we op het toneel staan, moet alles op een vanzelfsprekende manier op zijn plek vallen." En dat doet het volgens de twee in 'Vaders!' Nienke: „Het is een mengeling van komedie en drama en vooral heel herken baar. Het gaat over mensen in een midlife crisis. Daniel (René van Zinnicq Bergmann) en Lara (Hymke de Vries) hebben een open huwelijk en 'laten elkaar vrij'. Maar dat be tekent in de praktijk dat hij doorlopend vriendinnen heeft, met Anoek (Nienke Rö mer) als nieuwste vlam, en dat zij alleen maar kan toekijken en haar verdriet verbij ten. En dan staat opeens Daniels vader op de stoep, oud en ziek en eist alle aandacht op. „Ik denk dat heel veel mensen er wel iets uit hun eigen leven in herkennen. Het is heel geestig, maar ook bij vlagen ontroe rend." Sonja de Jong Vaders!: tekst Haye van der Heyden, regie Wannie de Wijn. Te zien (selectie): vrijdag 10 november om 20 uur Stadsschouwburg Middelburg, 23 januari 2007 Stadschouwburg De Maagd Bergen op Zoom, 16 maqrt 2007 Scheldetheater Terneuzen. Voor meer data: www.musicals.nl L1 T TPIVTT T TT^" was reeds lang van plan' 1 J A. VJT-L-J J.N Ijiu X\. naar Namen te gaan, naar het! vernieuwde Museum Félicien Rops, maar het kwam er niet van. Toen het eindelijk zou gebeuren, ontnam de eerste najaarsstorm el ke behoefte. Moest ik uitgerekend nu de lange tocht ondernemen? Die erotische tekeningen en etsen van Rops kende ik wel. Toch be sloot ik maar achter de files aan te gaan. Félicien Rops werd op 7 juli 1833 in Namen geboren, daar bezocht hij het college van de Jezuïeten. In 1849 overlijdt zijn vader, een rij ke handelaar in stoffen. De jonge Rops erft een vermogen. Zijn be langstelling gaat meer naar zijn teken- en schilderslessen, dan naai de handel, al studeert hij een tijdje rechten in Brussel. Daar stort hij zich in het kunstenaarsleven en richt hij het satirsche tijdschrift Uylenspiegel op, waarvoor hij teksten schrijft en wekelijks een litho maakt. In 1857 trouwt hij met een Naamse, ze krijgen een zoon en een dochter, wonen des winters in de stad en in de warme maanden op een chateau. Rops is echter niet honkvast en gaat alleen naar Parijs, waar hij in de artistieke en literaire kringen verkeert en de gebroeders De Gon- courts en Baudelaire ontmoet. Vooral schrijvers en dichters vormen zijn vrienden. In Parijs leert hij ook de zusters Duluc kennen, Auré- lie en Léontine, met wie hij tot zijn dood in 1898 een ménage a trois vormt. Ondertussen heeft Rops een naam opgebouwd met zijn etsen en tekeningen van de donkerste kant van de menselijke ziel: erotiek en dood, satanisch blasfemie, spot en zwarte humor. Veelgevraagd is hij als illustrator, vooral titelpagina's van beroemde uitgaven ont werpt hij. Het Museum Rops was nog steeds in het oude pand in het centrum van Namen. De inrichting is prachtig gemoderniseerd, de verschil lende etstechnieken worden bijzonder aardig uitgelegd. De zaken le ken minder vol dan een jaar of 10 geleden. De erotische en satanische voorstellingen waren bepaald niet in de meerderheid: Eros en Thana- tos waren ondergeschikt gemaakt aan de wens om Rops in de breedte te laten zien. Daar was ik ook voor gegaan. Het was nog steeds verrassend om het vrije schilderwerk van deze grootmeester van de etskunst te zien. De duinen bij Knokke, strand- scènes, de portretten, schepen op de Seine, Dinant in de sneeuw, de baai van Monaco, een zondag aan het water - al die panelen bewij zen dat hij meer kon dan etsen. Hij was een bijzonder schilder ge worden als hij die kant van zijn talent had ontwikkeld. Zoals zijn brieven laten zien wat een schrijver hij was. Hoewel de olieverven veelal volgens de academische traditie zijn op gezet, zie je hoe moeizaam hij zich soms voegt naai- de conventie. In de aquarel, De vertrouwelinge, zet hij met enkele lijnen een lichte juffrouw neer die een oude taart iets op te biechten heeft. Het tafe reel doet denken aan Toulouse-Lautrec. Zo ook de bordeelscènes, om over enkele affiches maar te zwijgen. In zijn portretten laat hij zijn sublieme tekentechniek zien. De landschappen, in een mild co- loriet, hebben meer de toon van Jongkind dan van de aanstormende impressionisten en in het algemeen zijn de onderwerpen van zijn schilderijen gebruikelijk in de beeldende kunst van de tweede helft van negentiende eeuw. Maar zijn satirische geest gaat verder: landschapscènes worden soms gestoffeerd met figuren uit een gans andere wereld, die van de duistere fantasie en de geheime dromen. Voor een goed beeld, van het werk van Félicien Rops is een bezoek aan het Museum Rops in Namen van tijd tot tijd beslist nodig. Tijdens de terugreis zat er nog veel Rops op het netvlies. En in de avondfiles streden de beelden van de schaars geklede vrouwèn en de maskerades om voorrang met de strandscènes, de portretten en de landschappen. Lo van Driel Félicien Rops Museum - Rue Fumal, 12 - B-5000 Namur; geopend dinsdag tot. en met zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur. http: www.ciger.be/rops. Félicien Rops Er zijn dingen die jarenlang alle daags waren en die je totaal bent vergeten, totdat iets je er ineens aan herinnert. Lang geleden werkte ik in een klein kantoortje dat uitzag op een binnenplaats aan de boule vard du Montparnasse in Parijs. Dat is een drukke verkeersader, maar breed en met brede trottoirs, en daar door niet zo lawaaiig; op die binnen plaats, gescheiden van de straat door de inrijpoort en de voorkant van het gebouw, hoorde je vrijwel niets van het verkeer, alleen van tijd tot tijd een sirene. Elke middag zat ik daar drie uur lang met niet veel te doen. Bovendien: het was een Chinees kan toor, ik was dubbel afgesneden van de Parijse buitenwereld. De enige geluiden van buiten die je kon horen waren de mensen die over de binnenplaats liepen, en een hond die blafte ergens op een hogere ver dieping, plus het koeren van duiven; en de regen. Kijkend naar deze foto van een tuinpaviljoen in China herin nerde ik mij opeens weer hoe het was om in dat kantoortje te zitten, achter de deur van rookglas, luisterend naar de regen. Die viel niet op straatkeien, zoals er geweest zouden zijn op de binnenplaats van een ouder of min der luxueus gebouw, maar op tegels; dan was er nog wat droevig groene struikgewas waar het ook op regen de, zachtjes, de hele middag lang; al les wat je hoorde was dat eindeloze druppelen. Sommige middagen had ik niets om handen, de telefoon ging niet, mijn chef was afwezig, ik zat daar in mijn eentje en luisterde naar de regen. Het was een tijd onvoorstelbaar anders dan hoe de tijd nu is, nu er zo weinig van is. Ik werd feitelijk betaald om niets te doen, de uren sleepten zich langzaam voorbij terwijl ik een ro man las die ik op mijn schrijfmachi ne had gezet. Mijn hoek van het kan toor was een beetje Chinees, met affi ches en een kalender en Chinese boe ken. Het andere vertrek, het kantoor van mijn chef, zag er Chineser uit, maar ook wanordelijker. Hij bracht veel tijd door met het opstellen van rapporten, die met de hand moesten worden geschreven op speciaal Chi nees papier, heel dun en met voorge drukte verticale kolommen. Die rap porten, bestemd voor verschillende administraties in Taipei, waren ge schreven in klassiek Chinees, kern achtig en bondig en vol formele betui gingen van de eigen nietswaardig heid. Mijn chef, die de niet-officiële cultu reel attaché was (aangezien Taiwan officieel niet bestond waren alle di plomatieke vertegenwoordigingen on officieel), mopperde vaak over zijn le lijke handschrift. Misschien was het inderdaad niet heel elegant, maar ik bestudeerde de rapporten die hij schreef, bladzijden lang, met sommi ge karakters wat kleiner en buiten het gelid, en gedateerd volgens het systeem gangbaar in Taiwan, waar je elf bij op moest tellen om het wester se jaartal te krijgen, en dan had ik het gevoel dat ik een blik wierp in Zoek en >vervang< een eeuwenoude Chinese traditie. De bureaucratie is practisch een Chinese uitvinding, en hier zag ik het met ei gen ogen, nog steeds in gebruik. In het oude China gooiden de mensen nooit papier weg waar iets op ge schreven stond; schrift was iets sa craals, je ging er dus mee naar de tem pel en verbrandde het daar in een spe ciale kachel. Zover gingen wij in ons kantoor op Montparnasse niet, maar het respect voor schrift had andere consequenties. Als ik een typefout maakte moest ik die onzichtbaar cor rigeren, ook op de doorslag; we had den daar een speciaal blauw gumme tje voor, in de vorm van een potlood, zodat je het kon slijpen, en aan één uiteinde een nylon borsteltje om de wrijfseltjes mee weg te vegen. Als dat niet goed ging moest de hele tekst overgetypt. Hoe blij zou mijn chef zijn geweest met een computer! Maar die bestonden nog niet en dus moes ten dezelfde teksten - in het Frans vertaalde Chinese diploma's - steeds opnieuw worden getypt, foutloos, met andere namen er in. Niet alleen de rapporten moesten er goed uitzien, ook de enveloppen wa ren belangrijk. Vaak vond ik afge keurde enveloppen in de prullemand, met de postzegels er afgeknipt, die dan later losgeweekt moesten wor den. Brieven naar Taiwan waren ge adresseerd in het Chinees en in het Engels; daaronder schreven wij zorg vuldig en overbodig 'Taiwan (Formo- se), République de Chine'. Dan was er de kunst van het postze gels kopen; geregeld moest ik voor het Postkantoor bestellijsten samen stellen waar al de gangbare postze gels voor luchtpost naar het Verre Oosten op stonden, en die om myste rieuze redenen altijd uit moesten ko men op een rond bedrag. Mijn chef was er niet vaak maar ook als hij aanwezig was moest ik men sen die voor hem opbelden vertellen dat hij er niet was. Dat heeft mij voor het leven getekend: nog steeds vind ik het moeilijk om te zeggen dat ie mand thuis is. Hij had nog de traditio nele Chinese opleiding doorlopen, en de naam van de tuin waar dit pavil joen gesitueerd is zou hij onmiddel lijk hebben geweten: 'De Tuin van de Nederige Ambtenaar' in Suzhou; de naam komt uit een derde-eeuws ge dicht over de geneugten van een le dig bestaan. Het paviljoen zelf is het 'Luisteren naar de regen-paviljoen' en erbinnen zou je het druppelen van de regen op de bananenbladeren kun nen horen. Het licht in mijn kantoor was anders, maar het contrast tussen binnen en buiten was hetzelfde, als ik zat te luis teren naar de regen in Montparnasse. Sarah Hart

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2006 | | pagina 21