Een dellerige Lolita
PZC
20
Paul Marijnis
Poëzie met een stropdas om
woensdag 26 juli 2006
proza
Monique Bowman, Flip Vuijsje:
Uitgedokterd, het andere leven
van 17 medici - Het is een won
derlijke verzameling namen: Si
mon Vestdijk, Anton Tsjechov,
Maria Montessori, Sócrates Bra-
sileiro Sampaio de Souza Vieira
de Oliveira, Graham Chapman,
Sir Arthur Conan Doyle, Boy
Edgar, Arnold Aletrino.
Het zijn onder meer schrijvers,
een komiek, een voetballer, een
jazzmusicus.
Maar ze hebben allemaal iets
heel bijzonders gemeen: van oor
sprong waren ze arts of hadden
ze in ieder geval medicijnen ge
studeerd, vóór ze in een hele an
dere discipline grote roem ver
gaarden.
'Veel sterke ego's bij die uitge-
dokterden', concludeert Flip
Vuijsje in zijn inleiding.
Ze roken tegen beter weten in,
zoals de Braziliaanse voetballer
Sócrates, die in 1982 aan het
WK-voetbal deelnam. Of ze drin
ken meer dan goed voor ze is, zo
als Monty Pythons Graham
Chapman, die het op twee fles
sen gin per dag hield.
Uitgeverij Nieuw Amsterdam,
120 pag.
Joris Luyendijk: Het zijn net
mensen - beelden uit het Mid
den-Oosten - De onlangs afge
zwaaide NRC-correspondent
schetst een bij vlagen hilarisch
maar uiteindelijk toch vooral
ontluisterend beeld van een me
dia-mythe.
Want wat kranten, radio en tv
ons voorschotelen heeft met de
werkelijkheid vaak bar weinig
te maken. De eerste keer dat Jo
ris Luyendijk dat zelf aan den
lijve ondervond, was toen hij in
1998 als kersvers correspondent
een bezoek bracht aan een vluch
telingenkamp in Zuid-Sudan.
Na twee barakken vol ellende,
waar hij uit gêne en zelfbescher
ming deemoedig het hoofd had
gebogen, gooide hij het in de der
de barak over een andere boeg:
'In een reflex stak ik mijn hand
op, plooide mijn wangen tot een
grijns en riep: 'Hello everybo
dy!' Alsof hij een toverformule
had uitgesproken, leek ineens
het leven terug te keren in de uit
gemergelde wezens die even
daarvoor nog langs hem heen
hadden gestaard. Moeders met
in hun ene arm een uitgeteerde
peuter gebruikten de andere
arm om te zwaaien, en schoten
in de lach. Maar dat lees je niet
in de krant. Hello everybody!
Luyendijk zou het in de vijf jaar
van zijn correspondentschap
nog vaak bij zichzelf zeggen op
momenten dat hij in de kloof tus
sen beeld en werkelijkheid dreig
de te tuimelen.
Uitgeverij Podium, 218 pag.,
€18,-.
an de twee meisjes-
heldinnen in Paul
Marijnis' roman De
loden schoentjes (in het wel
zijnswerkersjargon zouden
ze randjongeren worden ge
noemd) poogt de een de an
der enige belezenheid bij te
brengen.
Ze begint met Harry Potter,
maar die valt niet in de
smaak. 'Fuck you! Wat moet ik
met die troep? Dat is voor kinde
ren! Tovenaartjes en heksjes en
allerlei gelul. Laat Harry
Fucking Potter maar eens een
nette etage voor ons toveren! Ja,
ik weet het heel goed want ik
heb allerlei ads op de teevee ge
zien.'
Het tweede educatieve probeer
sel, Reves klassieker De avon
den, wordt zonder veel omhaal
uit het raam gemikt. Dan maar
een verhaal van Edgar Allan
Poe, dat doet het altijd goed bij
puberale zielen die tuk zijn op
horror. Maar nee. De geschiede
nis van de zwarte kat die door
zijn baas wordt opgehangen,
leidt tot een nog rabiater reac
tie. Onze pupil zweert 'dat ze de
ze aan kanker lijdende dieren
beul zijn ballen zou laten opvre
ten, zo'n arm dier dat niks terug
kon doen!'
Uit deze drie proeven in literai
re vorming valt af te leiden dat
De loden schoentjes wel een
héél ander boek moet zijn, niet
truttig, niet saai en met een mo
raal die past bij deze tijd. Het is
inderdaad een heel ander boek.
Dichter en romanschrijver Paul
Marijnis is zowat vutgerechtigd,
maar in zijn hoedanigheid van
verteller lijkt hij te zijn aange
stoken door de orkaan van hef
tigheid die is komen aanwaaien
uit de Vlaamse literatuur, waar
jonge auteurs als Annelies Ver-
beke, Dmitri Verhulst en Saskia
de Coster niet kijken op een
vloek of een doodschop meer of
minder. Bij senior Marijnis
staan verteltempo en zwarte ver
beeldingskracht zowaar in een
nog iets hogere versnelling.
De loden schoentjes begint als
een eigentijds gruwelsprookje,
maar ontpopt zich meer en meer
tot een kruising tussen een schel
menroman en een slasher.
De veertienjarige Marietje, ont
snapt uit een kindertehuis, is na
enige omzwervingen ingelijfd
als danseres en seksslavin van
de Kitten Club, waar rijke he
ren hun gerief zoeken bij on
een literaire opvoeding probeert
te geven) haar grote liefde heeft
gevonden. Deze wending in de
geschiedenis staat een ongeluk
kig uiteinde niet in de weg, inte-
schuldig ogende meisjes.
Wanneer de letterkundige jour
nalist Arthur Pellecan dronken
en wel in de duingebieden rond
het pedofielenbordeel dwaalt en
niets vermoedend bij de villa
aanbelt, maakt Marietje ge
bruik van deze dolende ridder
om te ontsnappen, maar niet
dan nadat ze met een paar wel
gemikte prikken van haar brei
naald een paar van haar kwel
geesten heeft omgelegd en het
paleis der zonde in brand heeft
gestoken. Bij het vorderen van
de geschiedenis neemt Marietjes
gewelddadigheid verder toe.
Ze rijgt Arthur aan het mes zo
dra die niet bereid blijkt haar
financieel tegemoet te komen
voor de onthullende reportage
die hij over de Kitten Club
maakt, ze kiepert medemin
naars uit het venster of van de
trap, snijdt aanranders en ver
krachters het bakkes open, en
zo voort en zo verder. Haar furie
komt pas tot bedaren nadat ze
in het punkmeisje Pacman (dege
ne die Marietje zonder succes
De trouweloze Pacman ver
dwijnt met Marietjes listig ver
gaarde centjes uit het zicht en
de bedrogen heldin belandt
weer eens in de handen van wel
menende hulpverleners.
Tenslotte springt ze levensmoe
van het Amsterdamse Paleis op
de Dam af.
Maar dan is de verteller zo gena
dig haar in de slotzinnen weg te
laten drijven op een krachtige
bries. 'Misschien zal hij lief voor
haar zijn. Misschien draagt de
oosterstorm de zeemeermin te
rug naar de zee.' 'Zeemeermin',
zo was Marietje ons nog niet be
kend. Wel onder de namen Bam-
bi, Mar en Maf.
Andersen
Door zijn heldin tot zeemeermin
te kronen, verwijst Marijnis niet
alleen naar Andersens wrede
sprookje over het wezentje dat
haar liefde voor een prins moet
bekopen met een pijnlijke strui-
kelgang over de aardse paden,
maai- ook naar zijn eigen debuut
roman De zeemeermin (1993).
Daar konden we voor het eerst
kennis maken met een puberaal
Marietje dat ook dertien jaar ge
leden al niet wilde deugen.
De combinatie van dirty realism
en eigentijdse decadentie pakt
in De loden schoentjes nog wat
straffer uit dan in De zeemeer
min.
Het wettigt de conclusie dat Ma
rijnis wel geobsedeerd moet zijn
door de Lolita-gestalte, die zo
veel jaar na Nabokovs schep
ping nog altijd springlevend is
en onder de grijpgrage vingers
van deze zestigjarige een ge
daanteverwisseling van 'girl
next door' tot straatdel onder
gaat. Het wekt, hoe merkwaar
dig het misschien ook klinkt, ze
kere reminiscenties aan schof
fies als Kruimeltje en Pietje
Bell.
En nu we toch eenmaal bij deze
kinderboek-, film- en toneelka
rakters zijn: als was het om aan
te tonen dat ook zijn verhaal
zich leent voor bewerking tot
musical, heeft Marijnis maar al
vast wat liedteksten in zijn ro
man vervlochten. Misschien
moet Joop van den Ende maar
eens contact met hem opnemen.
Jaap Goedegebuure
Paul Marijnis: De loden schoentjes.
Uitgeverij De Arbeiderspers. 243
pag. €18,95
Nacht en witte maan: de stille
laan draagt licht en ijskristallen-
Is er geen beweging achter het raam?
Een man die mij al bijna vreemd is
zwerft daar om het huis. Elke nacht
is het alsof zij stil een luik ontsluit
en naar een schaduw wuift
die mij als altijd huiddicht op de hielen zit.
Wat hield zij toen verborgen
waar hij niets van wist?
H.C. ten Berge (geb.1938)
Er is een roman van H.C. ten
Berge met de titel Het ge
heim van een opgewekt humeur.
Een dichtbundel van hem heet
Het vertrapte mysterie. Het
grootste raadsel blijft voor mij
dat zijn dichtwerk onlangs met
de P.C. Hooftprijs werd be
kroond. Dat is, zoals achterop
een voor deze gelegenheid ge
maakte uitgave wordt ver
klaard, 'de belangrijkste prijs
die een Nederlandse schrijver of
dichter kan krijgen, en die eens
in de drie jaar in de categorie
poëzie wordt toegekend'.
Hetzelfde boekje De mythische
plaats besluit met een autobio
grafisch essay, waarvan nu eens
niet de inhoud maar de stijl ont
hullend is. Hoe moet ik het noe
men, dit proza, overmatig sta
tig, stuitend stroef. Het lijkt zin
voor zin op braaf vertaald
Frans. Zo ongeveer: 'Er is echter
(al klinkt het vreemd) het wezen
lijke van algemene en dat van
bijzondere aard'. Wat dit mag
betekenen? Het klinkt in elk ge
val gewichtig, en om dat effect
lijkt het hem een oeuvre lang be
gonnen. Hij zegt het in het op
stel zelf: hij heeft zich bekend
'tot het ambacht van de ernst'.
Dat besluit nam hij in een hutje
waar hij zijn literaire carrière
begon. Het was een bar seizoen,
maar voor hem telde slechts het
belangrijkste, 'dat de poëzie
zich door de vorst niet liet verlei
den tot een winterslaap'. Dat ge
beurde ook niet, en zo ontston
den ijzige gedichten, tot min-
achtentachtig graden, de Zuid
pool in Nederland. Maar het ijs
van H.C. ten Berge is glanzend
en gepolijst, er is geen dreigen
de schots of dodelijk wak te be
kennen. Van zijn vraagtekens,
zie het afgedrukte gedicht, hoef
je ook al niet bang te zijn. Geen
heftige schrik, maar een koel
knikje.
De uitleg blijkt - niet alleen in
het opstel uit De mythische
plaats, maar ook in de keuze uit
zijn gedichten die het boekje be
vat - zijn liefste domein. Deze
neiging leidt tot lange gedich
ten, brede regels. Een poéet die
de poëzie wantrouwt. Met recht,
je kunt van haar, de onbereken
bare, onmogelijk venvachten
dat ze zich schikt naar de teu
gels die bij het ambacht van de
ernst horen. Af en toe, juist in
zijn nieuwste werk, laat de dich
ter haar vrij. Bijvoorbeeld inde
grappig-grimmige fabel 'Hel
grote lak', over een raaf die naar
het evenbeeld van de luidruchti
ge politici uit onze dagen is ge
schapen. 'Fatsoen is geen
doenis een van de leuzen.
Maar meestal wordt de poëzie
strak aan de lijn gehouden. Je
hoort haar bijna hijgen. Gedich
ten waarin gretig andere dich-
H.C. ten Berge
ters worden geciteerd, vooral ce
oude Hadewych mag niet ontbre
ken: 'je bent in alles wat ik
schrijf aanwezig.'
Gedichten waarin wordt ge
knipt en geplakt, geleerd en ge
dacht. Gedichten met de strop
das, keurig maar knellend, Ge
dichten waarin de taal mar
cheert in plaats van danst Ge
dichten uiteindelijk zonder le
ven, zonder geheim, T
aanzag voor een raadsel bleek
een leegte.' Blijft alleen het mys
terie van die sticker op het om
slag: P.C. Hooftprijs 2006.
Mario Molegrss:
H.C. ten Berge: De mythischeplatis.
Een keuze uil de gedichten en een gt-
schiedenis - 80 pag., €7,95, Slic/ilitj
P. C. Hooftprijs voor Letterkunde!
Athenaeum-Polak Van Genua,
Den Haag/Amsterdam.
Rudy Kousbroek
Omhelzen
e eerste gedachte die bij deze fo
to opkomt: is dat trucage of
echt?
Uit deze reactie alleen al
volgt dat de foto iets laat zien dat door ieder
een wordt herkend, maar door niemand voor
mogelijk wordt gehouden. Het is een beeld
van liefde en verlangen dat in onze cultuur al
gemeen wordt begrepen, maar alleen als een
fata morgana, als iets dat in werkelijkheid
niet bestaan kan.
Toch is deze foto geloof ik geen trucage, ik
denk dat hij echt is; maar het blijft iets onmo
gelijks, een foto van een droom. Waar, wan
neer en door wie hij gemaakt is weet ik niet;
het is zo'n anonieme foto die de mensen elkaar
toesturen per iemeel (zo heb ik hem ook gekre
gen), eigenlijk bestaande uit te weinig pixels
om behoorlijk te kunnen worden afgedrukt
(mijn excuses dus voor eventuele tekortkomin
gen en het kleine formaat). Maar desondanks
word ik niet moe er naar te kijken. Het is een
zilveren Siberische tijger met zwarte strepen,
een bedreigde soort; maar eigenlijk zijn alle tij
gers een bedreigde soort, als ik het voor het
zeggen had zou ik nog liever op die manier om
helsd willen worden door een Sumatraanse tij
ger, een tijger afkomstig van het eiland waar
ik zelf ook geboren ben.
Niet dat ik daar en toen niet bang was voor
tijgers. We woonden aan de rand van het oer
bos, en 's morgens waren er vaak tijgersporen
rond het huis. We hoorden ze soms ook: een
schor geluid dat veel meer lijkt op het miau
wen van een huiskat dan de meeste mensen
denken, en één keer is een van onze honden
door een tijger 'weggehaald', zoals het gangba
re eufemise luidde, een letterlijke vertaling
van het Maleise ambil (waarvan de betekenis
ook fraai wordt weergegeven door het Franse
werkwoord prélever, waar ik geen goed Hol
lands voor weet). De baboe door wie ik werd
opgevoed was zo bang voor tijgers dat ze nau
welijks hun soortnaam durfde uit te spreken,
en in die vrees leefde ik ook als kind.
En toch moet ik ook toen al de tijger gezien
hebben als een symbool van de liefde; omhelsd
te worden door een tijger zou ik ook toen al
een sprookjesachtig vooruitzicht hebben ge
vonden. Wel angstig, maar dat hoorde erbij,
het was er een onderdeel van: vrees was een in
gredient van de mythe. Je kijkt ongerust naar
dat gestreepte gezicht en je smelt van liefde,
wel wetend dat deze droom zich toch nooit zal
verwezenlijken, net als de grote overweldigen
de liefde waar je je hele leven op wacht, maar
die nooit komt. Je kunt rustig fantaseren dat
je met je tijger in je armen in bed ligt, dat je
hoofd tegen die gestreepte wang rust, dat je te
gen hem praat (in het Maleis) terwijl je in die
half toegeknepen ogen kijkt, het is allemaal
immex-s maar schijn.
Maar dan komt deze foto en waarachtig,
hier is het dementi: het is echt!
Het bestaat! Wat een opluchting: een tijger is
eigenlijk een mens, nee een grote poes, dat is
het. Hier is de sleutel tussen mythe en werke
lijkheid, het beeld van tijgers als grote huiskat
ten, dat is waar dat grote verlangen op geba
seerd is.
Een verlangen dat je in cle echte wereld in al
lerlei vormen tegenkomt; een van de opmerke
lijkste voorbeelden is de cartoonstrip Calvin
en Hobbes, die nog steeds veel gelezen wordt
ondanks het feit dat de maker ervan, Bill Wat-
terson, al meer dan tien jaar geen nieuwe afle
veringen meer heeft gemaakt. Het verhaal is
bijna de oermythe zelf: een kind, een jongetje
genaamd Calvin, heeft een grote speelgoedtij
ger, Hobbes, die net zo levend is als Calvin
zelf zolang hij met hem alleen is. Een kunst
stuk alleen al is hoe de tekeningen het verschil
laten zien, hoe Hobbes wordt waargenomen
als een speelgoedbeest zodra er volwassenen
in de buurt zijn.
Hobbes is perfect, zowel van tekening als
van karakter; de aantrekkingskracht van de
strip moet wel berusten op het feit dat Hobbes
alle eigenschappen van een tijger heeft, ook
die van een wild dier, maar in een onschuldige
vorm en aangevuld met de gave van het
woord. Dus eigenlijk als een huiskat, een poes
die kan praten. Er is niet veel analyse voor no
dig om vast te stellen waar hij in feite de perso
nificatie van is: van de liefde (en vriendschap,
dat spreekt ook duidelijk uit de foto).
De tijger, dat is de liefde zelf. De aantrek
kingskracht van het gevaar en de totale toewij
ding. Het grote verlangen, met je leven op het
spel. Calvin en Hobbes: dat geeft ook en pas
sant het antwoord op de vraag naar het ge
slacht van het beest, zoals op de foto: is het
een man of een vrouw?
Geen van beide: het is een tijger. Een huiskat
van mensenformaat. De analogie is niet mis
plaatst, het is duidelijk dat ze wat betreft vad
sigheid, intelligentie, aaibaarheid en aanhalig
heid hetzelfde karakter hebben.
Het treft mij vaak dat de Europeanen in In-
dië altijd hardnekkig probeerden tijgers als
huisdier te houden. Dat thema kom je tegen in
alle oude literatuur over Nederlands-Indië. Ik
citeer bijvoorbeeld uit De dierenwereld van In-
sulinde door J.H. van Balen (Deventer ca.
1910): 'Bij de geboorte zijn de jongen half zo
groot als onze huiskat; zij zijn dan allerliefst
en als men ze uit het nest neemt voordat ze
een maand oud zijn hechten zij zich zeer aan
hun meester of verzorger, volgen hem volgens
Sanderson overal, liggen onder hun stoel en ge
ven door een eigenaardig vrolijk gesnuif hun
tevredenheid te kennen als hij ze liefkoost...
Volgens mijne ervaring zijn tamme tijgers, die
op deze wijze opgevoed zijn, niet valsch en
niet roofzuchtig; ook hebben zij geen aanval
len van wildheid, als zij maar rijkelijk gevoe
derd worden.'
Onvergetelijk is 'de bewering van de contro
leursvrouw op Lolo, dat het zo lastig was, iede-
Recent, herkomst onbekend
ren morgen op de banken van de voorgallerij
het haar te vinden van de tijgers, die daar 's
nachts sliepen.' En dan weer Sanderson, geci
teerd door Van Balen: 'Ik had er eens een van
aanzienlijke grootte, die ik er aan gewend had
in mijn slaapkamer te slapen. Nadat ik ingesla
pen was, sprong hij niet zelden bij mij in bed,
maar nam het mij nooit kwalijk als ik hem
hiervoor stompte en hem er uit wierp.'
Zo stompt de een waar een ander (ik) omhel
zen zou. Is er groter geluk denkbaar dan een
tijger in bed?
De vogel zingt en de tijger is gemaakt voor de
liefde - deze uitspraak van dierenfilmer Fré-
déric Rossif heb ik al eerder geciteerd, maar
hier moet het nog maar eens. 'Le tigre est fait
pour l'amour et la caresse.'