Ik hou van de zee, maar dan wel vanaf de dijk
PZC
steendruk
RUDEN RIEMENS FOTOGRAFIE
Lenie 't Hart
zaterdag 15 juli 2006
De zeehondencrêche in Pieterburen be
staat 35 jaar en Lenie 't Hart wordt in
september 65. Samen 100 dus. Reden voor
een boek; reden voor een portret van de
moeder der zeehonden. Fragmenten uit het
door journalisten geschreven 't Hart voor
de zeehond.
Een gordijn van mist drijft uit zee naar bin
nen. De enkele voorbijganger duikt diep
weg in de kraag van z'n overjas. Hij moet
voortmaken, de motregen kleurt het land
dofgrijs en dringt door tot in elke vezel.
Troostelozer kan een februaridag niet begin
nen, in Farmsum. Maar hier wil ze per se
heen. Hier begint het verleden.
Als meisje van elf stond ze haar mannetje
en als ze bij het spelen het onderspit dreig
de te delven riep ze haar drie nog thuis wo
nende broers te hulp. „Ik was altijd buiten.
Ik spijbelde veel, ik ging liever naar de dijk.
De ruimte, de vrijheid, dat was mijn wereld.
Ik hou niet van bergen of bossen." In haar
Landrover zet ze koers naar de dijk. Farm
sum is nog aardig intact, kent nog enige
charme. In de knusse kruip-door-sluip-door-
straatjes rond de wierde is de wereld nog
niet overhoop gehaald. Hier is 'dat vreselij
ke Delfzijl' ver weg, is de grauwheid op af
stand. De illusie duurt maar kort. Vandaag
is ook het wad grimmig, vandaag is het wad
beslist geen idylle.
Ze doet haar capuchon op en beent bij het
Eemshotel de dijk af. Hier heeft ze ooit tus
sen gedumpte munitie twee zeehonden ge
red, hier leerde ze ook zwemmen, op het
strandje naast het zwembad. „Ik zat altijd
met m'n benen aan de grond. Ik heb nog een
rare slag." Vrij zwemmen heette dat, want
geld voor zwemles was er niet. Vertel haar
wat over armoede. „Als mijn zolen af waren
bond vader er een rode fietsband onder. Ik
schaamde me rot, ik zat dus altijd met mijn
schoenen onder mijn kont." De mist komt
weer opzetten, regen striemt het gelaat.
Warme chocolademelk in het Eemshotel is
een godsgeschenk. Wat een ruimte, wat een
vrijheid. Van niemand afhankelijk zijn, dat
wil ze. „Ik hou niet van bordjes Verboden
toegang. Ik kan niet tegen gezag, ik ben ge
loof ik een beetje anarchist."
De weg naar Pieterburen gaat niet linea rec
ta. Ze wil door de polder, zigzaggend van
cüjk naar dijk. Altijd maar weer die polder,
altijd maar weer zoekt ze die ruimte op. Die
weidsheid verveelt nooit. Die leegte ver
ruimt het denken, die leegte prikkelt de fan
tasie. De mist lost op. Het land toont zich in
volle glorie.
De lucht breekt iets, de zon komt om de
hoek kijken. Pieterburen is in zicht en licht
op als een vallende ster. Pieterburen kan
door het lint gaan, erkent ze. Ze is ook niet
tactisch en dat nekt haar. Dus laat ze het
personeelsbeleid aan een ander over. Ze is
hard voor zichzelf, ze is nooit tevreden, ze
wil steeds meer, vergt steeds het uiterste.
Waar komt die gedrevenheid vandaan?
„Thuis hadden we niks. Ik moest me altijd
bewijzen. Niemand die tegen me zei: dat
doe je goed, wicht. Ik heb mezelf dus opge
voed. Wat ik ben, ben ik dankzij mezelf,
haar gestolen worden, bekent ze. Met Pieter
buren heeft ze niks. „Ik heb geen boodschap
aan het dorp." Het klinkt als een mokerslag,
als het laatste oordeel. Was ze jong, ze ver
huisde subiet, met al haar zeehonden. Van
de overheid, hoog of laag, had ze meer last
dan lust.
Nu de gemeente speculeert over betaald par
keren is voor haar de maat vol. „Als dat ge
beurt, blokkeer ik het dorp." Ze kan soms
maar ik wil me altijd weer bewijzen.
Thuis is voor haar niet Pieterburen, thuis is
Termunten, haar huis aan de dijk. „Ik hou
van de zee, maar dan vanaf de dijk." Kom,
nodigt ze uit, naar buiten, naar haar plek,
naar De Punt van Reide, een landtong, die
als een oliebol in zee steekt. Op naar de dijk
dus.
Voor velen is de dijk de dijk. Een vanzelf
sprekendheid, een rechte lijn, een grijze
streep op de kaart. Voor haar leeft de dijk.
De dijk, dat is Groningen. De dijk, dat is zij.
De dijk, dat is de vrijheid. Ze wijst in de ver
te. Kijk, daar, bij die pier, pikt ze vaak zee
honden op, jonkies, die verdwaald zijn. Hen
vangen vereist een aparte vaardigheid. Ze
demonstreert hoe het haar lukt, gaat door
haar knieën en kruipt op handen en voeten
over de grond. Zo sluipt ze als het ware
door het slik. Niet om de zeehond als een
dief in de nacht te overvallen, maar om zelf
niet te belanden in kuilen in het wad.
Colaflesje
Elke dag maakt ze haar ronde. Om zes uur
's ochtends trekt ze er op uit, doet haar rug
zakje om en stopt daarin het onafscheidelij
ke colaflesje. Elke dag voelt ze zich een beet
je schuldig als ze onder aan de dijk het prik
keldraad opzij duwt, over het hek klautert
en dat vermaledijde bordje Verboden toe
gang ziet dat Het Groninger Landschap, ei
genaar van De Punt, hier neerpootte. „Ik
word nu gedoogd omdat ik gestrande zee
honden red. Als ik hier loop voel ik me bijna
een crimineel." Natuurorganisaties gaan
soms te ver, meent ze. Ze maken misbruik
van hun macht en zetten overal een hek om
heen. Pas op, waarschuwt ze, straks wowjf
Nederland een soort New York, een vc1"
bouwd land, met hier en daar omheinde par
ken. Komt het ooit zo ver, ze emigreert ga-
heid. Naar Groenland, het eiland van de
mystiek, de vrijheid, de ruimte, de natuur, j
de dood. De eilanders nemen het levenzoae:
het is, accepteren het einde als vanzelfspre
kend. Dat doet Lenie ook. „In Nederland
verdringen wij de dood. Dood mag niet. Van?
mij mag de dood. Ik hoop alleen dat ik niet
invalide word want dan ben ik onuitstaij
baar."
Misschien, beaamt ze aarzelend, is het wel
een mooie gedachte: lopend over DePuntop
te lossen in het landschap, onzichtbaarw®II
te glijden in een ruimte die niemand kent
Cees Stoft)
't Hart voor de zeehond. Ellen Koch, Suzaniia «M
der Laan en Bouwe van Norden, Uitgeverij Now-
boek, ISBN 90 330 05 638, 15 euro waarvan»1
euro is bestemd voor de zeehondenopvang M n
terburen.