Elk woord een aanslag PZC Remco Campert Toneelschoolmeisje Als de wereld geel is Bas Belleman woensdag 26 april 2006 proza Rebecca Pawel: Dood van een nationalist - Als het schoolmeis je Maria Alejandra een zojuist doodgeschoten Guardia Civil op straat ziet liggen, laat ze van schrik het schoolschrift vallen dat ze onder haar arm had ge klemd. Maar papier is een schaars goed, zo vlak na het ein de van de Spaanse Burgeroorlog en tante Viviana besluit het schrift te redden. Juist op het moment dat ze bij de dode man is gearriveerd en ze het schrift wil pakken, arriveren sergeant Tejada Alonso y León en een as sistent, collega's van de vermoor de Guardia, op de plek des on- heils. Viviana, in wie Tejada di rect een miliciana meent te her kennen, één van de 'rooien' die zojuist de Burgeroorlog hebben verloren, wordt gearresteerd en even later bruut door Tejada doodgeschoten. Nee, sergeant Tejada, die alleen het schoolschriftje heeft om de moord op zijn collega te ontrafe len, komt niet direct sympa thiek over in het boek Dood van een nationalist van de Ameri kaanse leraar Spaans aan een middelbare school in New York, Rebacca Pawel. Maar de omstan digheden van het door de Bur geroorlog verwoeste en ver scheurde Spanje, waar de oude tegenstellingen tussen de Repu blikeinen en de Franco-aanhan gers nog hevig nasmeulen in het dagelijkse leven, zijn dan ook grimmig. Van Pawel is in het kader van de herdenking dat de Spaanse Burgeroorlog zeventig jaar gele den begon (hij duurde tot 1939) in het najaar nog een tweede ro man rondom Tejada te verwach ten, De terugkeer. Vertaling Hans E. van Riems dijk. Uitgeverij Atlas, 286 pag., 18,50. Simon de Waal: Boks en de lege kamer - Een Amerikaanse toeris- te ziet in haar hotel een open deur en uit nieuwsgierigheid neemt ze een kijkje in de kamer erachter. De kamer is leeg, maar ziet rood van het bloed. Al snel is de politie ter plaatse en wordt rechercheur Martin Boks op de zaak gezet. Geen van de aanwe zigen claimt iets te weten over wat er is gebeurd, de Ameri kaanse toeriste heeft niets ge hoord en de nachtportier lag be neden te slapen. Maar het groot ste probleem is vooral dat elk spoor van een lijk ontbreekt. Martin Boks komt uit dé pen van Simon de Waal, zelf een re chercheur zware criminaliteit bij de Amsterdamse politie. Met Boks is Nederland weer een ste reotype speurder rijker. Zijn kennis van het politiewerk helpt natuurlijk behoorlijk om de si tuaties op de plaats delict en het politiebureau goed te kunnen be schrijven. Boks is zijn collega in specteur De Cock (van Appie Baantjer) inmiddels achterna ge gaan, Talpa zendt sinds kort de serie Boïcs uit, met Maarten Spanjer in de hoofdrol. De lege kamer is het eerste deel uit de Boks-serie, dit jaar volgen er nog minstens twee. Uitgeverij Rothschild Bach. 173 pag. 5 euro. ie puberde in de jaren vijftig en zestig en ook nog eens literair bevlogen was, wist uit de boeken van Rem co Campert inspiratie, ple zier én troost te putten. Als romancier en dichter bood Campert een gemakkelijker identificatiemodel dan de on genaakbare W. F. Hermans, de duistere Lucebert, de gril lige Mulisch of de in alle op zichten onnavolgbare Reve. Wanneer je Jan Cremer en Jan Wolkers al had willen nadoen, dan had je er in de zwaar op seks en erotiek gecen sureerde schoolkrant niet de kans toe gekregen. Het was al heel wat als je die twee taboe- schenners onder de dekens van je jongensbed kon lezen. Dat juist Campert hét rolmodel kon worden voor aankomende schrijvertjes, was te danken aan de toegankelijkheid van zijn met fluwelen hand gestileerde gedichten, verhalen en romans. Camperts werk bewoog zich soe pel voort op een stroom van zachte weemoed, maar ondanks het hoge gehalte aan Welt schmerz werd het nooit wereld vreemd. Met trefzekere ironie nam hij zijn tijd de maat en ont zag daarbij zichzelf niet. Je zou hem een satiriek ingestelde me lancholicus kunnen noemen. In een klassiek Campertverhaal verhaal als 'James Dean en het verdriet' weegt de melancholie wat zwaarder, maar de frivole zomerzotheden 'Het leven is vur- rukkuluk', 'Liefdesschijnbewe gingen' en 'Tjeempie' tintelen als champagne. In zijn meest recente romans, Een liefde in Parijs (2004) en het pas verschenen Het satijnen hart, lijkt er een zekere scherpte in Campei'ts timbre te zijn geko men. Tot twee maal toe tekende hij een kritisch portret van een ouder wordende kunstenaar, wat niet vreemd hoeft te heten voor een auteur om wie dan wel het aura van de eeuwige jonge ling hangt, maar die toch onge merkt de tachtig is genaderd. Tachtig, dat moet ook ongeveer de leeftijd zijn van schilder Hen drik van Otterlo, hoofdpersoon van Het satijnen hart. Het ver loop van zijn carrière heeft het een en ander gemeen met Cam perts loopbaan. Allebei debu teerden ze kort na de Tweede Wereldoorlog, allebei maakten ze deel uit van de artistieke voor hoede die tot in de jaren vijftig met het nodige geraas en gebral de bakens in kunst en literatuur verzette, en allebei verwierven ze daarmee erkenning en roem. Van Otterlo is zelfs wereldbe roemd, in een mate die alleen een Hollandse leeftijdgenoot als Karei Appel beschoren is. halfzuster Bettina en zijn oude vriend en collega Jongcrius Jr., maakt hem duidelijk dat hij al tijd heeft gehandeld als een ver stokte egoïst, iemand die nooit gaf maar enkel nam en absoluut niet in staat was duurzame ban den aan te gaan. Het requisitoir spitst zich toe op Van Otterlo's gedrag ten aan zien van Cissy, de vriendin met Blijvend geluk heeft de faam hem overigens niet gebracht. Nu hij lichamelijk zo ver versle ten is dat hij alleen nog wat kan krabbelen met krijt of potlood en de adem van de dood hem tot diep in zijn botten verkilt, wordt hij hardhandig met zijn neus op zijn karakterfouten ge drukt. Zelf beweert hij dat hij consequent voor de kunst heeft geleefd, maar zijn naaste omge ving, die bestaat uit zijn jongere wie hij lange tijd samenleefde en de eerste vrouw die hem in de steek liet in plaats van an- dersom. Het bericht van haar dood waarmee de roman opent, maakt voornamelijk rancune je gens 'dat rotwijf' los, maar al lengs slagen Bettina en Jonge- rius er in Hendrik wat zachter te stemmen. In dezelfde bewe ging weken ze hem los van het idee dat met zijn leven ook zijn werk ten einde is. Tenslotte be sluit hij de confrontatie met het verleden creatief uit te buiten. Het Weesper atelier dat hij na de breuk met Cissy de rog toe keerde, neemt hij weer in ge- bruik, hij ruimt er de schilde rijen op die hij destijds in een vlaag van woede maakte, en be gint van voorafaan. 'Ik ben alleen in een suizende stilte, het geluid van de kunst. Mijn ogen tasten het lege doek af.' Met die zinnen neemt Van Otterlo afscheid van ons, maar het is een einde dat laat zien dat hij nog in staat is onverwachte bronnen aan te boren. Net als Campert zelf. Want die maakt opnieuw de regels waar die hij meer dan een halve eeuw gele den noteerde: Elk woord dat wordt geschreven is een aanslag op de ouderdom. Ten slotte wint de dood, ja zeker, maar de dood is slechts de stilte in de zaal nadat het laatste woord geklonken heeft. De dood is een ontroering. Jaap Goedegebuure Remco Campert: Het satijnen hart - Uitgeverij De Bezige Bij, 192 blz., 16,50. Verschijnt ook als luister- boek op 5 cd's, voorgelezen door de auteur, 17,50. spotlight de zon stapt ze uit de supermarkt de jodenbreestraat in; uit de coulissen. zoals een emmer oogverblindend in de weg kan staan zonder sop en toch die zweem van i schoon, hygiënisch, zo'n aandachtaantrekkelijk meisje. zo'n opgemaakt deelbaar spiegelbeeldig doorkliefbaar meisje in druppelkleren. f mannen staren als kersen. Bas Belleman (geb.1978) Het geel van de eerste keer. Het geel van ik ben ex- weer. Het geel waaraan je niet kunt ontkomen. De brutale kleur van het voorjaar. Als er ge le dichters bestaan, is Bas Belle man er ongetwijfeld eentje. Hij schrijft in elk geval geen kleurlo ze poëzie. Zijn gedichten willen niets, everxmin als de gele ci troenvlinder en het gele speen- kruid iets willen. Hooguit laten ze ons zien: het is vandaag, van daag, vandaag. En dat is iets wat gevierd moet worden. Wat zou je als sterfelijk wezen an ders moeten vieren? Het is erg nadi'ukkelijk vandaag in de twee dichtbundels van Bas Belleman, in zijn debuut Nu nog volop ventilatoren uit 2003 en in het pas verschenen Hout. Dus kun je gedichten verwachten over een lijfwacht, over een mos lima 'in het openbare vervoer', over een mobieltje, en over een 'dure zwangerschapstest, toch tien eux-o'. Ook die muntsoort klirxkt modern, menig Neder- lands dichter lijkt nog in daal ders en dukaten te denken. Er wordt in deze poëzie, precies zoals je van zo'n felgele figuur- verwacht, heel intens geleefd. Ook wanneer er over de dood wordt gesproken, of misschien juist dan. In Hout vind je een merkwaardige cyclus over ziek te en sterven van een vader. Een vrolijke vader, een vader over wie het heet: 'mijn vader gx-apt zijn longen gezond'. De zoon deinst daarom ook in deze om standigheden niet terug voor- grollen. Zelfs wordt er gelachen om het stoffelijk overschot, de dichter verwijst naar een onvol prezen televisiekomedie: 'fawlty towers met een lijk'. Wat ge- bexxrt er met vaders lijk? 'Vastge vroren aan het koelelement. we moesten ene tweeje trekken'. Hoogst oneerbiedig en vol gene genheid, Belleman bewijst dat het een het ander niet uitsluit, Met de liefde zelf mag evene worden gespot, 'zolang het 1 blijft het vliegen: liefde, frisbee'. Ook deze poëzie bli voortdurend in beweging. Hel prikkelende, onbeschaam nieuwsgierige, ik zou bijna u gen ronduit gele poëzie. 'Ik ra mei van de vragen', schrijft B leman in een gedicht. Deze ho ding lijkt de drijfveer van ah gedichten. Daarom omhelst het alledaagse zo gretig, de re teit van 'een powerpointpres tatie vol aandachtspunten' en pakbubbelplastic. Maar hij zich ook overgeven aan biza dromen met smeulende kind wagens, aanklagers met pi schuimen horens, handen een flat wurgen en een kledij verkoopster met haar voet een berenklem. De dichter trekt zelfs elk jaar tabberd van de Sint aan: 'err nog zo veel te geloven'. Da! het: geloven. En al dat geel ii om het ons te beloven. Bek en geloven dat het zomer wo: dat het allemaal kan, tenrnk in de wereld volgens Bas Bé man. Wie durft er een mooi ra je met een banale emmer te v gelijken? Hij durft het in neelschoolmeisje'. Een geel dicht, niet te geloven. Mario Mole? Bas Belleman: Hout - Uitgeverijl o.,€ 16,90. Rudy Kousbroek Egocentrisme imon Leys, alias Pierre Ryckmans, heb ik één keer ontmoet, in Parijs, eind 1976 of begin '77. Ik had een voorwoord geschreven bij zijn boek Chinese schimmen, de Nederlandse verta ling van Omhres Chinoises, en we ontmoetten elkaar in in Parijs, waar hij logeerde en ik toen nog woonde. Ik was vol ontzag voor deze Belgische sino loog, die er als eerste in slaagde de wereld wakker te maken voor de omstandigheid dat achter het ideaalbeeld van China als een voor beeldig revolutionair land een monsterachtige werkelijkheid was verborgen. Die onthulling riep uiteraard woedende reacties op bij de or thodoxe Maoïsten, die de schrijver van dat boek op alle denkbare manieren probeerden te discrediteren. In Nederland ontstond toen het zogenaamde 'China debat', waarin Karei van het Reve, Renate Rubinstein en ikzelf het moesten opnemen tegen een merkwaardig ge zelschap van bange academici en gelovige mee lopers, plus een paar echt gewetenloze boe ven. Zo maakte ik dus in een geleend Parijs appar tement vol schaduwen, niet ver van St Augus- tin kennis met de schrijver van Ombres Chinoi ses, die als Franstalige Belg ook een beetje Hollands kon lezen (zij het eigenlijk nogal wei nig voor een linguist) en daardoor enig idee had van de polemieken die zijn boek in Neder land had veroorzaakt. Het werd de wonderlijk ste nacht van mijn leven: na een korte verken nende conversatie begon Ryckmans aan een tot in de vroege uren van de ochtend durende monoloog over Evelyn Waugh. Het merkwaardige was dat Ryckmans, kenne lijk gewend aan de onbekendheid van een Franstalig gehoor met het werk van Waugh, niet merkte dat hij te maken had met een vu rig bewonderaar van deze schrijver. Wat doe je in zo'n geval? Het leek hem niet op te vallen dat ik hem hielp wanneer hij zocht naar een titel of de naam van een personage: het was niet dat hij het niet hoorde, want hij beaamde mijn aanvullingen dan als vanzelfsprekend, maar de implicaties drongen niet tot hem door; hij bleef maar doceren en aanprijzen als voor een ignorant die nog nooit van Evelyn Waugh heeft gehoord. Het was ook niet dat hij weigerde te luisteren, zoals verteld wordt over de Indiase heilige Mahatma Gandhi, die wan neer iemand anders het woord kreeg gehin derd wachtte tot hij uitgesproken was, om dan zelf weer verder te gaan vanaf het punt waar hij was opgehouden. Bij Simon Leys was het geloof ik onbewust. Zelfs wanneer ik de cita ten afmaakte waar hij in bleef steken en er bo vendien nog aan toevoegde - zelfs dan drong niet tot hem door dat ik in het werk van Waugh vermoedelijk beter thuis was dan hij. Heel intrigerend; welke gedaante heeft zoiets in het hoofd van iemand die dat niet merkt? Voor een deel lag het ongetwijfeld ook aan mij, aan mijn diepe respect voor hem en zijn kennis van het Chinees, een leraar-leerling si tuatie creërend en makend dat ik mijn reac ties vermoedelijk niet op erg luide toon over het voetlicht bracht. Dat respect heb ik overi gens nog steeds, niet alleen voor 'de Simon Leys van Ombres Chinoises, maar ook voor- zijn andere werk. Maar als ik er goed over na denk was er een nog obscuurder factor in het spel, te weten mijn schroom jegens Evelyn Waugh zelf, jegens het raadsel van zijn mees terschap over de taal. Waugh schreef het schit terendste Engels dat ik ken en als ik wist hoe hij dat deed kon ik het ook. Bijna iedere zin van Waugh is een sprong in het duister. Als ik naar zijn portret kijk is het mysterie compleet: een dikke Britse burgerman met een sigaar, bij wie alleen de kwaadaardige oogjes een ge voel van herkenning oproepen. Mijn fascinatie voor Waugh moet mij ook be schroomd hebben gemaakt jegens degene die hem zo demonstratief claimde. Overigens is wat Simon Leys in Evelyn Waugh zag of ziet mij ondanks die onstuitbare monologen nog altijd niet erg duidelijk. Ik vermoed iets heel anders dan ik. Eind vorig jaar verscheen een curieus boekje met door Simon Leys verzamel de citaten en aforismen van schrijvers uit de wereldliteratuur, Les idéés des autres (Pion 2005); wat daarin de aandacht trekt is de vraag welke selectiecriteria Leys daarbij han teerde. Zo bevat het boekje vier citaten van Evelyn Waugh, waarvan er drie min of meer gepreoccupeerd zijn met het weefsel van de sa menleving en één direct met religie. Geen bril jante boosaardige formules; van gevoel of in zicht in Waugh's toverij met de taal geen Fotograaf Douglass Glass spoor. Veel van de andere door Leys verzamel- - en, nogal onthutsend, veertien van Léon de citaten getuigen daarentegen van wat in de Bloy. Léon Bloy was 'into pain' zoals dat nu New Age 'zingeving' wordt genoemd; zo zijn zou heten, kortom een griezel die ik liever niet er niet minder dan negentien van Simone Weil met Simon Leys associeer.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2006 | | pagina 22