Het heeft geen zin naar
de kant te zwemmen
PZC
Als een schot
valt de stilte
Ruben
van Gogh
2(
Touwwerk
Hanny
Michaelis
woensdag 1 februari 2006
proza
Thomas Quasthoff: Mijn stem -
Ooit schreef een boulevardblad
over hem: „Kreupele armen en
benen en eigenlijk helemaal
geen reden om te lachen." Hij-
zelf denkt daar heel anders
over: „Hier staat een één meter
tweeëndertig grote concertzan-
ger, zonder kniegewrichten, zon
der armen en dijbenen, met
maar vier vingers aan de rech
ter- en drie aan de linkerhand.
Hij heeft diepe inhammen in de
blonde haardos op zijn dikke
schedel, een paar pond teveel op
de heupen en een uitstekend hu
meur."
Aan het woord is, via zijn broer
Micha die het allemaal opteken-
de, Thomas Quasthoff, de Duit
se bariton die in 1959 inHildes-
heim werd geboren als 'softenon-
kindje', na verkeerd medicijnen-
gebruik door zijn moeder tij-
dens de zwangerschap. Met on-
gelooflijk veel doorzettingsver
mogen en altijd gesteund door
zijn inventieve ouders en broer
wist Quasthoff - die zichzelf 'de
klokkenluider van de Notre Da
me' noemt - een bijzondere
plaats in de internationale mu
ziekwereld te veroveren.
Zijn ouders zijn aanvankelijk
bang dat het publiek, als het
hem ziet, 'zal gaan fluiten of, er
ger nog, in hilarisch gelach uit
barsten'.
Maar de 'lilliputtergrote dreu
mes zonder armen', zoals hij
zichzelf ook omschrijft, weet tel-
kens weer met zijn zang te over
tuigen.
Met veel vaart en humor vertelt
Quasthoff over zijn leven, zijn
passie voor voetbal, de heisa
rond Andrea Bocelli, zijn optre
dens en zijn cd-opnames, zijn
reizen (vaak in het gezelschap
van zijn broer), de Duitse poli
tiek en tenslotte zijn lievelings
kroeg.
Vertaling Wiecher Hulst. Uitg.
- Mets Schilt, 320 pag., 25,-.
Benno Tempel: Het Romantiek
Boek - Wel gehoord van de schil
ders Barend Cornelis Koekkoek,
Cornelis Kruseman en Jozef
Israëls en niet van Hendrik
Breukelaar, Johannes Jelger-
huis en Wouter Mol?
Het is beslist geen schande die
vraag ontkennend te beantwoor
den.
Blijvende roem is nu eenmaal
voor weinigen weggelegd. Maar
zonder dit drietal en vele andere
mindere goden uit de kunst van
de negentiende eeuw, had Ben
no Tempel Het Romantiek Boek
zelfs helemaal niet kunnen
schrijven.
Waanders Uitgevers vervolgt
met deze uitgave de serie in zak
formaat, waarin eerder onder
meer Het Nederlandse Kunst
boek en Het Vaderlandse Ge
schiedenisboek verschenen.
De Nederlandse Romantiek
lauw? Het Romantiek Boek over
tuigt moeiteloos van het tegen
deel, wij verlangden en ween
den hier evenveel als elders in
Europa.
Met een inleiding van Ronald de
Leeuw. Waanders Uitgevers,
362 pag., 14,95.
raag het de ingewij
den en ze zullen je
verzekeren dat poë
zie, net als klassieke muziek
of een kerkdienst, gebaat is
bij een sfeer van eerbiedige
en deftige stilte. Wie gedich
ten leest, doet er wijs aan de
eenzaamheid op te zoeken;
wie gedichten hoort voordra
gen moet allereerst het mo
bieltje uitschakelen, z'n
mond houden, en niet ku
chen, rochelen, snuiven of er
doorheen kwaken.
Er zijn dichters voor wie
plechtstatigheid niet hoeft.
En dat niet sinds vandaag of gis
teren. Begin vorige eeuw bewees
Dada dat er poëzie kan schuilen
in een wirwar van tegen elkaar
indruisende stemmen. In de ja
ren zestig schreeuwde action
poet Johnny the Self kicker zich
vanaf het podium naar de exta
se.
En twee decennia terug beleef
den we de hoogtijdagen van de
Maximalen en het gedreun van
hun klauwhamers.
Dada, de action poets, de
Maximalen, allemaal probeer
den ze de hartslag van hun tijd
op te vangen en versterkt door
te geven. Hartslag? Noem het
maar gerust een roffelende kako
fonie. Schreeuwende verkopers,
gierende autobanden, ratelende
drilboren, rinkelende mobieltjes
en jengelend grut: ziedaar hun
Orkest van de Twintigste Eeuw.
In zijn nieuwe bundel Klein Oe-
ra Linda spreekt dichter Ruben
van Gogh een paar keer van ka
kofonie, misschien wel om aan
te geven dat ook zijn stem reso
neert tegen de achtergrond van
het geruis en geraas dat ons vie
rentwintig uur per dag omringt.
Van Gogh, die zichzelf met de
bijnaam 'de Man van Taal'
tooit, weet maar al te goed dat
de letters, syllaben, woorden en
zinnen waaruit we bestaan, uit
allerlei hoeken en gaten afkom
stig zijn. Wanneer we mensen
van taal zijn, dan is ons lijf een
Mijn hemel,
ik neem nog meer waar
aan touwwerk dan dat ik
verhaallijnen ken. (elk wil inzet
tingen maken om het
kwaad te weren, maar zelf wil
niemand daar aan gebonden
worden
Iemand kan hier maar beter
iets van wanten weten.
In mijn handen zou deze strepen-
tros
probleemloos één groots klieuw-
gebeuren
worden - van hieuwlijnen, tui-
kakelbont lappenpak.
Als een kakelbont lappenpak
oogt ook de typografie van
Kleiii Oera Linda. Van Gogh
heeft zijn nieuwe gedichten met
roze inkt laten afdrukken, maar
touiven,
verhaalrepen, tot spinrag uitein
delijk.
Zo ligt op zolder ergens nog
de oude Pinocchio, hopeloos
met zichzelf in de knoei ge
raakt.
Zo ook hier:
het schip de marionet,
de wind de handen,
de kapitein het verhaal,
en ik
(de wind blies fel. Iedereen
schreeuwde en de moeder was
radeloos)
daaronder dpemen in groen ge
zette teksten op, geformuleerd
in een quasi-ouderwets Neder
lands en schijnbaar willekeurig
in fragmenten gehakt en over de
bladspiegel verspreid. En dan
zijn er ook nog in groter letter-
coxps gezette fragmenten.
Wat is de bedoeling van deze
potpourri? Geen andere, denk
ik, dan om te suggereren dat de
poëzie van vandaag zich heeft te
voegen naar de Babylonische in
formatiestromen waar radio, te
levisie en vooral internet ons in
meesleuren. Het heeft geen zin
naar de kant te zwemmen en
een stille oever op te zoeken, je
moet je juist laten gaan en je
oren en mond laten vollopen
met de brokstukken taal die uit
heden en verleden op je afko- -
men.
Runenschrift
Van Gogh ontleende inspiratie
aan de Engelse kunstenaar Tom
Phillips. Die werkt nu al sinds
1966 aan een project dat bestaat
uit het manipuleren, uiteenrafe
len en ook beplakken en beschil
deren van een antiquarisch op
de kop getikt exemplaar van
W.H. Mallocks roman A Human
Document (1892). Op zijn beurt
is Van Gogh gaan plukken aan
het Oera Linda-Boek, zonder
twijfel een van de gekste en in-
trigerendste geschriften die de
Nederlandse cultuur rijk is. Wat
is het geval? In 1867 kwam er in
Den Helder een in onbekend ru
nenschrift gekalligrafeerd manu
script tevoorschijn dat op de wij
ze van een oud-Germaans hel
dendicht de lof van het Friese
geslacht Over de Linden zong.
Al gauw bleek dat het hier een
vervalsing betrof, maar dat ver
hinderde niet dat er tot in lengte
van dagen geleerden zijn ge
weest die in deze mystificatie
toch een min of meer betrouwba
re bron vermoedden.
Is het Oera Linda-Boek met zijn
ratjetoe van verfriest Hollands
en gekunsteld oud-Fries al een
monstrum, Van Goghs dichter
lijk totaaltheater loopt uit op
een waar pandemonium van
stemmen, kreten, gekreun en ge
fluister, en dat alles op diverse
geluidsterktes door elkaar. Na
tuurlijk nodigt het arrangement
van al die teksten ertoe uit ze
tot een onderling samenhan
gend geheel te duiden, precies
zoals de misleide geleerden dat-
met het oorspronkelijke (maar
wat mag in dit verband oor
spronkelijk heten?) Oera Lin
da-Boek hebben gedaan.
Als er een prijs te vergeven was
voor het gedurfdste experiment
in poëticis, dan kwam Ruben
van Gogh wat mij betreft voor
onmiddellijke bekroning in aan
merking.
Jaap Goedegebuure
Ruben van Gogh: Klein Oera Linda -
Uitgeverij Contact, 19,90.
Soms lijken het edelstenen
en soms brokjes schroot.
Het licht valt zoals het wil.
Maar of het ochtend is
of avond, gisteren of overmorgen,
het blijven scherven.
Hanny Michaelis (geb.1922)
Scherven, scherven, ons le
vensverhaal bestaat enkel
uit scherven. Die beminde
kwijt, dat dierbare verloren. Ge
loof me, scherven brengen geen
geluk. Scherven, je wondt je er
alleen maar aan. Weg met de
scherven! Probeer alles heel te
houden, de liefde niet te breken,
zo houdt Hanny Michaelis ons
voor, schrijfster van het mooiste
schervengedicht aller tijden.
Heel opvallend in haar poëzie is
dat zelfs als de geliefde ver
dwijnt de liefde blijft: 'Nu weet
ik dat je mij hebt uitgekozen
om je voorgoed te herbergen,
veilig besloten in mijn duister
nis.'
Liefdesgedichten genoeg bij
Hanny Michaelis, maar hoe ziet
haar liefste er eigenlijk uit? De
ogen, zijn ze blauw of bruin of
nog iets anders? De geliefde is
een schim, ontastbaar. Een her
innering die soms pijn doet. De
dichteres vlucht naar de keu
ken, paradijs van de sleur, 'om
het getier van een oproerig ge
heugen te smoren.' Maar meest
al is er verzoening, de liefste is
er nooit én altijd, ergens onder
haar huid, en 'dat is genoeg voor
een heel leven.'
Onkruid
Zo blijft liefde. Poëzie, in elk ge
val haar poëzie, is ook iets dat
blijft. Als een hardnekkig on
kruid desnoods, de akkerwinde
onder de literaire genres, onuit
roeibaar. Wie leest er nog een ro
man van twintig, dertig, veertig
jaar geleden? Hanny Michaelis'
werk handhaaft zich moeite
loos, al publiceerde ze haar laat
ste bundel in 1971. Negentienee
nenzeventig, duizelingwekkend
verre geschiedenis, maar haar
gedichten klinken of ze gisteren,
vandaag, morgen zijn geschre
ven.
Ze maakte nog wel eens een
vers, tien jaar terug verschenen
haar Verzamelde gedichten, en
nu stelde J.J. Voskuil een bloem
lezing uit haar werk samen. Een
eigenwijs boek, haar debuut
slaat hij over, aan het scherven
gedicht gaat hij voorbij. In zijn
voorwoord vermijdt hij elke
term die naar officiële poëzieki-
tiek zweemt. Hij bewondei
haar omdat 'geen andere dichte
me zo aanspreekt en weet te ont
roeren.'
De dichteres van de normaalst
woorden, daarom laat haa
werk zich niet weg wieden. Ie
dereen kan het, denk je. He
schervengedicht en haar anderi
gedichten zijn vrij van trucs
maar er wordt wel degelijk geto
verd. 'Plotseling als een scho:
valt de stilte', schrijft ze ergens
Zoiets tegenstrijdigs geldt ooi
voor haar gewone woorden. 7j.
gewoon dat ze heel ongewooi
overkomen.
Liever had ze helemaal geei
woorden, die heten 'een dubieu
ze lekkernij'. Ze kan niet zon
der, 'maar als er dan met alk
geweld spraak gemaakt moe:
worden, dan liever klein-
spraak.' Kleinspraak, dat past
haar, dat past ons. Want wij zijn
klein, zij is klein. Hoe klein? 'In
dit nuchtere glasharde licht
ben ik enkel het gemakkelijk i.
te verwij deren vuiltje in de
lens van een candid camera.'
Kleiner is uitgesloten. Ach, ze
sluit vrede met 'een bestaan
dat aan volstrekte zinloosheid t
zijn zin ontleent.' Maar waarom
zo'n leven doorgeven? 'Verme
nigvuldig je niet,' is dan ook de
hoogste wijsheid van deze poë
zie.
Bespaar een ander dat bestaan
met al die stekende, scherpe,
snijdende scherven.
Mario Molegraaf
Hanny Michaelis: Een keuze uit haai
gedichten door J.J. Voskuil - Uitgeve
rij Van Oorschot, 72 pag./ 7,50 -.
Rudy Kousbroek
Snapshot
p dit kiekje, kennelijk genomen
ergens in het Midden-Westen
van Amerika, is te zien hoe ie
mand de inzittenden van een ca
briolet de weg wijst richting Leven; de andere
kant op is de Dood.
De auto is mogelijk een Oldsmobile Converti
ble uit de jaren '50; dat is te zien aan de gesple
ten voorruit; gebogen voorruiten deden hun in
trede pas in de jaren '60, dit moet dus een
snapshot zijn van voor die tijd.
Intrigerend: wat gebeurt er? Is er inderdaad
sprake van iemand die de weg wijst, of is het
een leesblinde hippy die mee wil liften naar
een begraafplaats? De vraag die zich bij deze
foto voordoet, bij mij tenminste, is hoe je zou
reageren op een dergelijke ontmoeting. In Eu
ropa zijn die weliswaar veel zeldzamer, maar
het gaat om het principe; het geeft uitdruk
king aan een probleem waarvan ik mij als
kind van tien a elf jaar op de Zondagsschool
al bewust was, in dit verband te formuleren
als de vraag: hoe weet je of iemand die je de
weg wijst wel te vertrouwen is?
Hoe kom je er achter of het niet een boosaardi
ge grappenmaker is, die de bordjes heeft ver
wisseld? Iedereen gaat er maar blindelings
van uit dat de wegwijzende jongeman het Goe
de vertegenwoordigt, maar als dat nu eens
niet zo was? Voor het zelfde geld zou het de Bo
ze kunnen zijn, in een doortrapte vermom
ming, proberend je tot het Kwaad te bekeren.
Waar bijna niemand ooit bij stil staat is dat
het één volstrekt niet waarschijnlijker is dan
het ander. Wanneer je dat ontdekt hebt ga je
zoeken naar evidentie, en die is er niet; er zijn
alleen sentimentele voorkeuren. Wat de waar
heid is, is nergens uit af te leiden.
Een fundamenteel probleem in de theologie,
zou je zeggen - fundamenteel omdat het aan
alle andere theologische problemen vooraf
gaat; maar in de wagonladingen van litera
tuur over het geloof die er in de loop der tij
den zijn geschreven kom je het vreemd genoeg
haast nooit tegen. De enige mij bekende versie
is die van René Descartes, uit de 17de eeuw;
toen ik die (veel later, in mijn studententijd)
voor het eerst tegenkwam was ik als door de
bliksem getroffen: het kwam precies overeen
met het probleem zoals het mij als tienjarige
in zijn greep had: als de schepping nu eens
niet het werk was van God maar van de Dui
vel, zou je dat dan ergens aan kunnen zien?
Zou alles dan hetzelfde zijn?
In de tijd van Descartes was ongetwijfeld deze
veronderstelling alleen al voldoende om de
brandstapel te riskeren, en Descartes drukt
zich dan ook met grote omzichtigheid uit; hij
geeft het de vorm van een hypothese:
Ik zou dan veronderstellen dat er niet een ech
te God bestaat, die de opperste bron van waar
heid is, maar een zekere boze geest, even listig
en bedrieglijk als machtig, die al zijn vermo
gens in het werk heeft gesteld om mij te mislei
den. (René Descartes, Meditations).
Uiteraard had het voor mij als kind niet deze
heldere en expliciete vorm, maar wat mij ver
ontrustte kwam op hetzelfde neer: dat de we
reld in plaats van een schepping van God net
zo goed een schepping van Satan zou kunnen
zijn. Ik slaagde er niet in die gedachte weer te
verdrijven. Alles laat zich er mee verklaren: in
de eerste plaats natuurlijk de macht van het
Kwaad, maar ook het bestaan, in die boze
schepping, van het Goede - verklaarbaar uit
de opzet de mensen te misleiden.
Dat is veel plausibeler dan het omgekeerde:
als de wereld niet door een boze Satan maar
door een almachtige God der Liefde is gescha
pen, waar dient het Kwaad dan voor? Niet om
de mensen te misleiden, want de opzet om dat
te doen is er dan juist niet.
Achteraf heb ik mij er wel over vex-baasd dat
ik op die leeftijd al met dat dilemma worstel
de; ik wijt het aan het Christelijke Internaat
waar ik op zat: aan de daar heersende hypoci'i-
sie. Dat Internaat werd namelijk geleid door
boosaardige mensen die er permanent op uit
waren je te betrappen en te straffen en die te
gelijkertijd voortdurend de lof zongen van
hun eigen goedheid. Veel raadselachtiger vind
ik dat die tekst van Descartes niet bekender
is. Het behelst een vraag die iedereen die ge
looft zich gesteld zou moeten hebben, maar
het is uiteraard veel gemakkelijker om dat
niet te doen. Descartes wijst daar ook een
paar keer op. De werkelijkheid als creatie van
het Kwaad, dat is au fond de meest logische
en waarschijnlijke hypothese. Geloven in het
tegendeel leidt tot eindeloze complicaties; de
tekst van Descartes eindigt met het beeld van
een slaaf die droomt dat hij vrij is, en daarom
maar liever niet wakker wordt.
Afbeelding: herkomst onbekend