God is net een cowboy
PZC
24
Ariëlla
Kornmehls
apartheid
De smart van een pupil
(in E-klein)
Wij waren verliezers
Sport en
poëzie
W0M
woensdag 28 december 2005
proza
Anna Jansson: Doodskruid - In
Nederland zit het niet mee voor
Anna Jansson. Zo verscheen
haar eerste misdaadroman vrij
wel onopgemerkt bij Van
Buuren, waarna deze uitgever
failliet ging. Nieuw werk liet op
zich wachten tot uitgeverij De
Geus haar in het spannende boe
kenfonds opnam. Zojuist ver
scheen alsnog Janssons tweede
misdaadroman, Doodskruid. Te
gelijk kwam ook haar eersteling
in een goedkope pocket op
nieuw in de winkel: Midwinter-
offer (3,99 euro).
In al Janssons spannende boe
ken - in Zweden zijn ten minste
vijf titels uitgekomen - is de
hoofdrol voor politievrouw Ma
ria Wem. Die verricht haar
speurwerk in het landelijke
Zweedse plaatsje Kronviken.
Op zich lijkt er niet veel aan de
hand als de echtgenoot van Ros-
marie Haag verdwijnt, maar
met de vermissing staat deze
spannende geschiedenis nog
maar aan het begin van allerlei
criminele verwikkelingen. Spoe
dig vallen er doden en terwijl
Anna Jansson de achtergronden
van het alsmaar ingewikkelder
onderzoek schetst, gaan de per
sonages voor je ogen leven. Im
mers, de schrijfster neemt ruim
schoots de gelegenheid al haar
hoofdrolspelers tot in detail
neer te zetten. Ook hun pri-
vé-problemen komen royaal aan
bod. En wanneer de ontknoping
daar is, blijkt de zaak van alles
te maken hebben met gebeurte
nissen uit een al bijna vergeten
periode uit de levens van meer
dan een van de slachtoffers en
de dader. Anna Jansson breit de
hele geschiedenis knap aaneen
en lost tegelijkertijd alle raad
sels op.
Uitgeverij De Geus, 19,90 euro.
Philip Roth naar
De Bezige Bij
De joods-Amerikaanse
schrijver Philip Roth
(1933) gaat van Uitgeverij Meu-
lenhoff naar De Bezige Bij, die
volgend jaar zijn nieuwe roman
Everyman zal uitgeven. Twaalf
eerdere titels uit het oeuvre zul
len in een herziene vertaling ver
schijnen. Meulenhoff mag Roths
laatste roman, Het complot te
gen Amerika, houden.
Het vertrek van Philip Roth
komt op een ongelukkig mo
ment. Uitgeverij Meulenhoff
heeft pas sinds oktober een nieu
we directie. Judith Uyterlinde is
in dienst getreden als uitgever,
Xandra Schutte als adjunct-uit
gever. Het duo werd aangesteld
om het leeggelopen uitgeefhuis
te redden. Na het vertrek van re
dactrice Tilly Hermans in 2001,
met medenemen van alle beken
de Nederlandstalige auteurs als
Adriaan van Dis en Oek de
Jong, raakte Meulenhoff in ver
val. Troost was dat schrijvers
als Gabriel Garcia Marquez, Phi
lip Roth en José Saramago ble
ven. Maar de prijzenwinnende
Roth is nu dus ook weg.
lanke Europeanen
gaan gebukt, of ze
dat nu willen of niet,
onder de last van de kolonia
le erfenis. De rekening van
een eeuwenlange, agressieve
expansie ten koste van de vijf
andere continenten wordt
vandaag de dag vereffend in
de vorm van ontwikkelings
hulp en liefdadigheidsacties,
maar vooral in het door ons
zelf opgewekte en in stand ge
houden besef dat we schuldig
zijn, aan uitbuiting, onder
drukking en slavernij.
En als het om Zuid-Afrika
gaat, voelen we ons ook me
deschuldig aan de apartheid,
die systematische discriminatie
van gekleurde medemensen die
- o schande! - luistert naar een
Nederlandse benaming.
Joni Jinsky, de hoofdpersoon
van Ariëlla Kornmehls roman
De vlindermaand zou zich strikt
genomen niet verantwoordelijk
hoeven te voelen voor wat de
zwarte bevolking van Zuid-Afri
ka in naam van ons en onze na
komelingen is aangedaan. Om te
beginnen heeft ze daar de leef
tijd niet voor. Ze groeide op in
het Nederland dat zo'n vijfen
twintig jaar geleden massaal ge
kant was tegen het apartheidsre
giem. Bovendien stamt ze als
joodse af van een volk dat als
geen ander vervolgd is, dus
waarom zou zij voorop moeten
lopen in het mea culpa? Toch
knaagt er iets aan haar geweten.
Dat 'iets' komt aan de opper
vlakte wanneer Joni als arts in
een Zuid-Afrikaans ziekenhuis
werkt en voor het huishoudelij
ke werk gebruikmaakt van de
Zoeloevrouw Zanele. Joni wil
niets liever dan op voet van ge
lijkheid met haar hulp omgaan,
maar die is daar niet toe bereid.
En dat niet alleen vanwege res
pect voor hiërarchie of stands
verschil, maar ook op grond van
een lang verdrongen maar on
langs vrijgekomen zwarte trots.
Zanele laat geen gelegenheid on
benut om Joni erop te wijzen
dat ze met haar witte vel, haar
voorkeur voor bruin brood en
gele maïs en haar man- en kin
derloosheid eigenlijk niet se
rieus te nemen valt en dus ge
voeglijk kan worden gepatroni
seerd en gekoeioneerd. En Joni
laat het zich welgevallen, met
enig tandengeknars zo nu en
dan.
Dubbelzinnig
De dubbelzinnige verbintenis
sen tussen blanke heren en da
mes aan de ene en zwarte perso
neelsleden aan de andere kant is
in de postkoloniale letteren een
terugkerend thema. In de
Zuid-Afrikaanse literatuur
komt het sterk tot uiting in The
Ariëlla Kornmehl
heart of the country en Disgrace
van J.M. Coetzee en in Agaath
van Mariene van Niekerk. Het
zou me niet verbazen wanneer
Ariëlla Kornmehl, die een tijd
lang in Johannesburg woonde,
die romans kent en er haar voor
deel mee heeft gedaan.
Dubbelzinnigheid pleegt meest
al samen te gaan met dubbelhar
tigheid. Zo voelt Joni zich heen
en weer geslingerd tussen deer
nis voor de Zuid-Afrikaanse ach-
tergestelden en ergernis over
hun onvermogen iets aan hun
situatie te veranderen. Nu eens
denkt en praat ze mee met au
tochtone blanken die zich nog
altijd superieur voelen, dan
weer is ze jaloers op Zanele en
andere zwarten omdat ze, in
weerwil van al haar sympathie
en begrip, nooit tot hun wereld
zal worden toegelaten.
Joni raakt finaal verstrikt in de
knoop van haar aandoeningen
in haar verhouding tot Zanele's
zestienjarige zoon Mfube. Ze
ziet in hem de luiaard en deug
niet die hij overduidelijk is. Te
gelijkertijd voelt ze zich onweer
staanbaar aangetrokken tot zijn
atletische lijf, dat haar een fysie
ke bevrediging lijkt te beloven
die blanke minnaars haar niet
kunnen geven. Zelfs nu Mfube
uiteindelijk net zo'n egoïstisch
mannetjesdier blijkt te zijn als
zijn njke en blanke seksegeno
ten, blijft Joni hem idealiseren.
En die beeldvorming komt eigen
lijk neer op een omgekeerd racis
me.
Ariëlla Kornmehl heeft zich
sterk weten in te leven in de mo
gelijkheden en vooral ook de on
mogelijkheden die het contact
tussen mensen van verschillen
de etniciteit biedt. Wat me in
haar roman het diepste treft is
de erkenning van het feit dat
Zuid-Afrika deel uitmaakt van
een werelddeel waarin de Euro
pese normen en waarden aan
gaande rechtvaardigheid en
illustratie Martien Bos
menselijkheid vrijwel niets te
betekenen hebben en waar een
leven meer of minder hoege
naamd niet telt. Voor zover dat
besef deel uitmaakt van Joni's
ervaringen wordt het verwoord
zonder veel moralistisch com
mentaar en aanvaard als een
wetmatigheid, alsof het de
weersomstandigheden betreft.
Kornmehls personage zegt zelf
al dat geweld en bloedvergieten
fenomenen zijn waaraan je
schrikbarend snel gewend
raakt.
In Afrika, bedenkt Joni, is een
andere god aan de macht, en hij
gedraagt zich als een cowboy. In
de slotpassage, die in het teken
staat van brute roof en verkrach
ting, heeft die god het laatste
woord: Het begon te steken in
mijn hart, zijn laioaai bonkte
door me heen. Nog nooit was hij
zo dichtbij geweest. Mijn klets
natte hoofd zakte tussen mijn
knieën, die met kracht mijn
oren probeerden dicht te druk
ken, maar niets hielp tegen zijn
vernietigende lach, niets.
Jaap Goedegebuure
Ariëlla Kornmehl: De vlindermaand.
Uitgave Cossee. 191 blz. 18,90 euro
Ach! voetbal was zo'n droevige bëdoening,
als in december, op het allerlaatste veld,
een troosteloze nevel om je schoen hing,
de hoop op winnen lang ter aard' besteld.
Je speelde weer op veel te hoge doppen
voor zo'n hard veld: de vorst zat in de grond.
De bal vloog als een kogel in het rond;
je bad maar dat je die niet hoefde te koppen!
Neerslachtig zat je dan in de kantine
en staarde in een kopje erwtensoep.
Maar meer trek had je in een potje grienen:
gelukkig liet de keeper juist een poep.
Lévi Weemoedt (geb.1948)
Bij vochtig winterweer voel
ik hem zitten. Mijn menis
cus, mijn arme meniscus, roem
loos gesneuveld op een grasveld
je in Sprang-Capelle. De verde
digers daar hadden de gewoon
te, als de scheidsrechter niet op
lette, tegen de knieën van de
aanvallers in plaats van tegen
de bal te trappen. Ja, ik beken
het maar vóór u het van een an
der hoort. Ik heb aan sport ge
daan, aan de laagste vorm nog
wel, voetbal.
In de stad van mijn jeugd had je
teams met illustere namen als
Rood Wit Blauw en Rooms Ka-
tholieke Club. In mijn herinne
ring ging het elke zaterdag als
in het gedicht van Lévi Wee
moedt. Altijd december, altijd
nevel, altijd sneeuw, we speel
den altijd op het allerlaatste
veld. En, al verzuimt de dichter
het te vermelden, we troffen al
tijd gemeen trappende boerenzo
nen als tegenspelers, altijd ke
ken de arbiters de verkeerde
kant op, en altijd was de eind
stand zoiets als een vernederen
de 12-0.
Op mijn zere knieën ligt een
door Pascal Delheye en Willie
Verhegghe samengestelde bloem
lezing. Het even treurige als
waarheidsgetrouwe 'De smart
van een pupil' ontbreekt, wél ko
zen ze honderdvijftig andere
sportgedichten uit Nederland
en Vlaanderen. Waarbij voetbal
en wielrennen het meest worden
bezongen, gevolgd door zwem
men en schaatsen. Maar er is
ook aandacht voor minder voor
de hand liggende onderwerpen
als autosport. Voor zover je dal
sport mag noemen. Driek v
Wissen vertolkt het verlangen
van het publiek aldus: 'Als wij
rechtstreeks met Zandvoort zijn
verbonden dan is, als men ons
op de man af vraagt,/ de autora
ce pas goed en wel geslaagd/
wanneer er doden vallen en ge
wonden.'
Zo is het, zo is het precies. Spon
haalt het domste, het grofste,
het wreedste in ons naar b
beslist niet alleen bij die beest
mensen uit Sprang-Capelle
Dichters wanen zich de fijnge-
voeligste figuren, vandaar d
het zo'n dubieus duo blijft, voet
bal en vers. Je hebt een paar
schrijvers als C.Buddingh', Jan
Kal, Nico Scheepmaker voor
wie sport én poëzie vanzelfspre
kende onderdelen van het be
staan zijn. Ze blijken dan ooi
goed vertegenwoordigd Tod
was het merkbaar moeiüjk zoe
ken naar geschikte gedichten.
Sommige gekozen poëzie is zeik
helemaal niet toepasselijk. Ida
Gerhardt maakt een ritje me:
paard en wagen, maar daarmee
heeft ze het nog niet over paar
densport. Gerrit Komrij schnjr.
over zijn eerste fiets: 'Het mooi
ste was de bel.' Nog geen rede-
om van een wielrenvers te spre
ken. En moeten we dansen, goed
voor vijf gedichten, een sport
noemen? Desondanks is dit een
aardig boek, waarin je allerle
ontdekkingen kunt doea
Veldrijden, zo beseft Jan Boer
stoel, is 'eerder een noodlot dan
een sport'. Geldt dat niet vooral
le sport? Sport is leven,
poëzie leven is. Ook wij wam
winnaars luidt de volkomen mis
plaatste titel van dit boek. Win
naars? Op het veld en in het
vers, we zijn verliezers, altijd.
Mario Molegraal
Pascal Delheye en Willie Verhegghl
(samenstelling): Ook wij waren wis
naars, 150 sportgedichten uit Neder,
land en Vlaanderen - Uitgeverij Dt
Geus Breda en Poeziecentrum Genl,
194 pag., gebonden, 18,50
Rudy Kousbroek
Lompe objectiviteit
oe ziet de toekomst er uit? Als
een projectie.
Je kan er in en toch niet, het is
verbazend met hoe weinig het
brein genoegen neemt. Een patroon van latjes
dat zich duidelijk in-, of zelfs op een plat vlak
bevindt geeft een onweerstaanbaar ruimtelij
ke ervaring; het ene deel van het brein be
driegt het andere, het ziet ruimte en weet dat
het bedrog is: maar dat mag want daar houdt
het van; zelfs heel kleine kinderen kun je er
mee aan het lachen maken. Het is de essentie
van een spel, van het doen alsof, waarmee het
brein zichzelf eindeloos kan amuseren.
Wat is de evolutionaire betekenis daarvan?
Hoe is het ontstaan? Wat het zo intrigerend
maakt is dat het in andere culturen blijkbaar
niet bestaat; alleen bij ons zie je die passie
voor de geometrische verkenningen waarmee
het oog afstand doet van de realiteit, of mis
schien alleen van de bekleding: de realiteit is
juist wat er in verborgen zat. Andere culturen
zien dat kennelijk niet zo, maar voor ons is het
onweerstaanbaar.
Zo'n patroon van latjes, is dat kunst? In een
cultuurhistorische verhandeling kwam ik een
passage over het trompe l'oeil tegen, als iets
dat met onverholen afkeer werd veroordeeld;
het was van 'een lompe objectiviteit' en 'een
totale kinderachtigheid'. En dus, zo lijkt de
conclusie te zijn, is het geen kunst. Nu is een
latjespatroon toch iets anders dan een trompe
l'oeil, ook al bedriegt het 't oog; maar wat er
wel bij past is die omschrijving van lompe ob
jectiviteit. Een andere opvallende karakteris
tiek is het ontbreken van kleur; dat maakt het
verwant aan een tekening.
Zoals wel vaker doet kleur zich ook hier weer
voor als een 'toevoeging', bijna een overbodi
ge: haal het weg en er verandert niets, alles
blijft herkenbaar. Dat laatste is eigenlijk een
wonder, kleur lijkt een integrerend deel van
het object; ik kijk naar de voorwerpen om mij
heen en hoe ik me ook inspan, wat ik ook pro
beer, ik ben niet in staat om ze zonder kleur te
zien. Een vermogen tot het 'wegdenken' van
kleur is ons niet gegeven; maar het is een feit
dat wij een beeld zonder kleur, zoals een
zwartwitfoto, onmiddellijk herkennen. Een
leerproces komt daar niet aan te pas; die ab
stractie zit kennelijk ingebouwd in ons brein.
Alweer: wat is daar het evolutionaire voordeel
van? De geometrie, hoort die er bij? Zoals in
het gedicht van de schilder J.M.W. Turner,
The Fallacies of Hope, waarin de regels voor
komen:
'..And the last token came: the giant frame
work floated
reflected her lost forms, each in prismatic gui
se.'
Waarom prismatic
Of heeft het iets te maken met het feit dat ons
oog is uitgerust met de befaamde staafjes en
kegeltjes, in staat om in halfdonker nog wel
vormen maar geen kleuren meer te onderschei
den?
Kunst of niet, zo'n latjespatroon fascineert
mij en schenkt mij grote bevrediging. Ik heb
er moeite en inspanning voor over om er naar
te gaan kijken, zoals naar een museum; deze
op de foto bevindt zich op het Square Rapp, in
het zevende arrondissement van Parijs. In Ne
derland zijn er maar weinig voorbeelden van,
en die weinige, in de tuinen van sommige Am
sterdamse grachtenhuizen, zijn ook tamelijk
primitief. In andere culturen bestaan ze voor
zover ik weet helemaal niet, zomin als daar
ook analytische perspectieven worden gevon
den op de manier van bijvoorbeeld die van
Saenredam van de St.Bavo.
In Parijs zijn er nog wel een paar, maar niet zo
figuratief en in zo'n goede staat van onder
houd. Je kunt ze niet opzoeken in enig mij be
kend boek. De boom die er voor staat moet
wel kaal zijn, als hij vol blad zit zie het je niet
goed. In het Frans spreekt men van treillis,
maar met twee verschillende betekenissen,
waarvoor ook twee verschillende Latijnse af
leidingen worden gegeven. De ene is trïlix,
'drie draden', en de andere trichila, 'het lat
werk van een prieel', dat wil zeggen een loof
hut, of ook het vakwerk waar een plant tegen
groeit, zoals de wijnstok. Intrigerend is dat on
ze term 'tralie' kennelijk van dit Franse woord
is afgeleid, maar voor tralie heeft het Frans
een ander woord, namelijk barreau.
Die gang, die gaat van het verleden naar de
toekomst. Je kvrnt er in, je wordt ook kleiner
naarmate je verder naar binnen gaat. Dan
kom je aan het eind, je kijkt naar buiten en
wat is daar?
Niets, een blinde muur; lompe objectiviteit.
Foto Sarah Hart, Parijs winter 2003