Draag het vaderland met je mee PZC Venus Tom Lanoye Omdat hij met woorden speel Gaston Burssens woensdag 26 oktober 2005 et laatste boek van de Vlaamse dichter, romancier en thea termaker Tom Lanoye heet Fort Europa. De flaptekst noemt het een novelle, maar wie het leest begrijpt dat het onlangs met succes op het to neel kon worden gebracht. Elk van de negen hoofdstuk ken is namelijk geschreven in de vorm van een monoloog of dialoog. In de vijftig jaar dat de econo mische en politieke eenwor ding van Europa dichterbij kwam, bleef er van de Europese idealen steeds minder over. Nie mand die nu nog gelooft dat dit deel van de wereld de bakermat van de beschaving is, integen deel: we zijn ons er maar al te zeer van bewust dat we elkaar in talloze oorlogen naar het le ven stonden. Dan is er ook nog de schandvlek van onze koloniale erfenis. Het waren Portugezen, Spanjaar den, Nederlanders, Engelsen, Fransen, Belgen en Duitsers die vijf eeuwen lang Amerika, Afri ka en half Azië bezet hielden en er roofden en plunderden zoveel ze konden. Toen het koloniale tijdperk ten einde liep, kwamen de gevolgen als een boemerang op onze hoof den terug. Degenen die we met harde hand of, in het gunstigste geval, met zachte aandrang ken nis hadden laten maken met on ze taal, onze christelijke religie en onze zogenaamde menselijke waarden, claimden op grond daarvan het recht om bij ons aan te schuiven. 'The Empire strikes back', noemt men dat wel (met dank aan de makers van de vijfde Star Wars-film). Sindsdien zijn wij in de verdedi ging gedrongen. Het ooit zo kos mopolitische Europa verandert al meer en meer in een grimmig en ondoordringbaar fort dat nieuwkomers afweert. We laten ze met een gerust geweten stik ken in een vrachtwagen of ver drinken in de Straat van Gibral tar. In de negen hoofdstukken van Fort Europa van Tom Lanoye komt een aantal anonieme figu ren aan het woord. Ze houden zich op in een stationshal en ma ken een verloren indruk. Vol gens de auteur houden ze het midden tussen 'toeristen bij hun afreis, vluchtelingen bij hun af scheid en gevangenen bij hun wegvoering'. Het zijn mensen die zich duidelijk niet meer op hun plek voelen. Ze lijken te be seffen dat het afgelopen is met de politieke en culturele macht van de Oude Wereld, en dus ook met het recht op zoiets als een homogene en consistente Euro pese identiteit. Ze leven in de versplintering en worden door Lanoye in staat gesteld om daar een 'hooglied' op te zingen, ook al heeft dat veel weg van een bit terzoete klacht. Offersteen Allereerst is daar een Belg die eraan herinnert dat zijn land, de schepping van een paar machti ge buren, nooit veel meer was dan het slagveld waar diezelfde buren gewoon waren hun ruzies uit te vechten. 'Er is geen volk of nationaliteit die zijn darmen niet is komen vergooien, zijn bloed niet is komen vergieten op het altaar van onze polders, de offersteen van onze Ardennen. Ons brood smaakt al eeuwen naar het bloed van Europa. De bloem van iedere natie is bij ons geplet en uitgeperst als mosterd zaad en kakkerlakken.' Dan komt er een jood aan het woord. Zijn lot is de voorafschaduwing van wat zijn medereizigers te wachten staat. Hij weet immers als geen ander wat het is om per manent opgejaagd en vervolgd te worden. De les die hij daar uit trekt, is dat je het vaderland beter met je mee kunt dragen dan dat je er in geworteld bent. Alleen hij overleeft die bereid is zich naar de omstandigheden te plooien en, als het helemaal niet anders kan, zich met list en be drog staande te houden. Zo gaat de beurtzang voort. De toon blijft onverminderd wrang, om niet te zeggen cynisch. Er wordt gescholden op de Russen die van de communistische uto pie een smeerboel hebben ge maakt, en een ondernemer be klaagt zich over de stigmatise ring waaronder hij te lijden heeft en dreigt zijn kapitaal on der te brengen waar het ooit ge stolen is, dat wil zeggen in Zuid-Amerika. Bij wijze van in termezzo bejammert een duo de culturele verworvenheden die samen met Europa ten onder dreigen te gaan, te weten het klokgebeier van kathedralen, de filosofie van Schopenhauer en de smaak van Parmaham met meloen. Tot slot mogen drie be jaarde hoeren hun wensen ken baar maken. De eerste wil haar lenige en gevulde lijf terug, de tweede droomt ervan alsnog moeder te worden en de derde kiest ervoor zo gauw mogelijk dood te gaan. Kosmetische ope raties, genetische manipulatie en euthanasie, dat is wat de Eu ropeaan nodig heeft om te kun nen transformeren tot de Nieu we Mens. illustratie Martien Bos Uit deze samenvatting zal duide lijk geworden zijn dat Lanoye zijn publiek een kleine staal kaart van actuele thema's en he te hangijzers heeft willen voor schotelen. Hoe hij zich tot al die kwesties verhoudt, vertelt hij er niet bij. Zijn oogmerk is om de ze potpourri uit te serveren als betrof het een Bourgondische maaltijd, dat wil zeggen stevig van substantie en pittig ge kruid. Maar wat je mist op dit menu, is een antwoord van La noye op de vraag tegen wie of wat dat Fort Europa ons nu wel moet beschermen. Tegen vreem de indringers? Of tegen onszelf? Jaap Goedegebuure Tom Lanoye: Fort Europa. Hooglied van versplintering - Uitgeverij Pro metheus, 113 blz., 17,95. In d'ijskoude vroege morgen stapt een venus op 't trottoir; 't blonde kopje zonder zorgen als een ordeloos boudoir. Vroege werklui stappen dreunend op het grauwe makadam; hevig rinkelend rijdt, en kreunend op de rails, een vroege tram. Verder glijdt met korte stapjes 't blondje met wat moe gelaat, en ze hoort de vuile grapjes van de werklui in de straat. 't Venusdiertje trad voorzichtig uit het zalig zondenest; 't wipt de tram in en doorzichtig nu naar huis de dorst gelest. Gaston Burssens (1896-1965) Als, het kleine woord met de grote gevolgen. Als Paul van Ostaijen nu eens veel langer had geleefd? Wat zou hij voor schrijver zijn geworden? Wat zou het voor de Vlaamse, voor de Nederlandse dichtkunst heb ben betekend? Zonder Gaston Burssens zouden we er geen zin nig woord over kunnen zeggen. Hij begon een aan Van Ostaijens nagedachtenis gewijd gedicht met de aanroeping: 'O Heer, mijn grote vriend en ik.' Anders om noemde die de ander zijn eni ge poëtische kameraad, 'omdat hij, als ik, met woorden speelt als een jongleur met vuurfak- kels.' Door deze band bleef de dode dichter toch een beetje le ven. Burssens werd vier dagen eer der dan Van Ostaijen geboren, verder was hij in alles later. Geen gever, maar een doorge ver. Niet iemand met een eigen stijl, maar iemand die ander mans stijl leende. Toen zijn be wonderde vriend, op 32-jarige leeftijd gestorven, de originelen niet meer kon leveren, zorgde hij een poosje voor onberispe lijke kopieën als 'Jodelende Ty- rolers', 'Oud liedje' en 'Met gi taar-begeleiding'. Ze zijn ge schreven door Bux-ssens, maar Van Ostaijens handschrift is on miskenbaar in regels als: 'Zie-je 't visje happen naar lucht/ uit zijn muiltje borrelen parelen/ hoor je 't meisje trippen en trappen/ uit haar mondje pare len parelen.' Zo had hij hem en zichzelf emi loos kunnen klonen. Maar 1 schepte verplichtingen, werd een opdracht, het besef' alleen bleef over'. Doorg was niet genoeg, hij moest vto zetten. Uit de schaduw, hij k er jaren over gedaan kun jeo maken uit zijn poëzie, bijeen bracht in het omvangrijkeB Alles is mogelijk in een ge' Een ongemakkelijk harnasvo deze ontwapenende dichter, zijn reputatie er wel mee g diend, met al deze vertaalde j dichten, nagelaten j_ herhaalde gedichten? bi daad, er is voor gek wat verzen meer dan één ki op te nemen. Hij sloot zijn loc baan welbewust af met hetdy rende gedicht 'Finale'. daarop dan nog vierhoni bladzijden naspel volgen? Het dwingt de lezer op zod gaan naar de echte GastonBu sens. Een dichter van vrijt en vrijmoedigheid, die bijna; tig jaar oud de liefde bezingt; als een puber doet. Een dich die heel goed was in a: men. Afscheid van zijn vrouw de bundel Elegie (1941), scheid van anderen in rid (1958), en afscheid vanzi in de niet postuum verscha Posthume verzen (1961). 'Hier zweef ik dan Waterman/ tussen de Steed en de Vissen,/ met een vnj die ik niet vinden kan,' schi hij in 'Finale'. Met die mi kan slechts één iemand zijn doeld. De grote vriend. Alk deed hij wat zij tweeën hadi gedaan. Zo laat hij ons naari mogelijke mogelijkheden ken. Als, als, als. Mario Mole? Gaston Burssens: Alles is mogiliji een gedicht. Verzamelde m 1914-1965. Bezorgd en voorzien van een woord door Matthijs de Ridder- Uitgeverij MeulenhoffUrM 1120 pag., gebonden, 65,-. Rudy Kousbroek Veertien treden e meest onwaarschijnlijke plaats waar zich ooit mensen hebben gevestigd is vermoede lijk het eiland Skellig Michael, een eind uit de kust van het graafschap Kerry, ten Zuidwesten van Ierland. De Skelligs (het zijn er twee: Small Skellig en Skellig Michael) bestaan uit niet meer dan een paar kale rotspunten, met een hoek van 60 gra den oprijzend uit de zee. Gespeend van natuur lijke havens en totaal onherbergzaam: er groeit niets dan wat gras en mos en er is haast geen water - en toch hebben daar mensen ge woond. Als je oude foto's van de Skelligs be kijkt lijkt het bijna onmogelijk; het waren dan ook geen gewone mensen die daar woonden, maar boetelingen, gelovigen overtuigd dat zij geen recht hadden op mededogen. En dus bouwden zij zich daar onder onbe schrijfelijke omstandigheden op een smalle ri chel een soort kapel en een paar stenen hutten met uitzicht op niets dan de leegte van zee en hemel. Honderden jaren heeft dat geduurd; het moet ergens in de zesde eeuw zijn begon nen en het heeft geduurd tot de Skelligs in de 19de eeuw door betere communicatiemidde len uit hun isolement werden verlost: een handvol monniken wonend in een soort igloo's gemaakt van steenschilfers, die zich het leven zo moeilijk mogelijk probeerden te maken in de hoop God daarmee een genoegen te doen. Als je de kronieken leest en de oude afbeeldin gen bekijkt raak je diep onder de indruk van de grenzeloze macht die het geloof kan heb ben - hoe het die kluizenaars kon bewegen de meest verschrikkelijke ontberingen te onder gaan, een vroege dood tegemoet. Hun diëet moet bestaan hebben uit wat zij konden be machtigen aan eieren, vogels en vis. Rauw ge nuttigd, want brandhout was er op de Skelligs niet. Er waren zelfs geen stranden waar wrak hout op kon aanspoelen, de rotswanden dui ken letterlijk onder een hoek van 60 graden in zee. 's Winters moet de kou er ondragelijk zijn geweest, en vogels en eieren waren er dan ook niet. De monniken moeten vaak de honger dood zijn gestorven. Gaf hen dat enig gevoel van vervulling? Het is zeker dat hun leven op Skellig door iedereen met inbegrip van henzelf als een marteling werd beschouwd: wanneer er (roei)bootver- keer mogelijk was (dus voornamelijk 's zo mers) kwamen er mensen over om boete te doen, anders gezegd pelgrims met de bedoe ling zichzelf te folteren door zich te onderwer pen aan de dagelijkse realiteit van de monni ken - en niet alleen pelgrims maar ook misda digers, onder dwang, en niet voor pekelzon den: in één geval wordt een man beschreven die zijn zoon had vermoord. Het is te hopen dat de bedevaartgangers dan voor de monniken wat meel en ander duur zaam voedsel meebrachten en hielpen met het uithakken van paden en trappen in cle rotsen. Misschien is dat de sleutel tot een van de onop geloste raadsels van Skellig Michael: een in de rotswand uitgehakte trap die nergens begint en nergens eindigt; veertien treden volgens de literatuur (maar op de foto tel ik er zestien), beginnend hoog boven zeeniveau en middenop de rotswand ophoudend, vrijwel onbereik baar, kennelijk van aanzienlijke ouderdom en dienend tot geen begrijpelijk doel. Dwangar beid of zelf-opgelegde boetedoening, een bete re verklaring kan ik niet bedenken, maar het spreekt wel tot mijn voorstellingsvermogen: als ex-pupil van een kostschool heb ik weinig moeite mij in te leven in het universum van de straf. Zo kan ik mij verliezen in beschouwin gen over de vraag of die trap het werk is van één gestrafte of van meerdere, tegelijk of na elkaar. Ik kan mij ook voorstellen dat het 't le venswerk was van één vertwijfelde monnik, een lekebroeder lijdend aan een moordend lief desverdriet, stervend van verlangen, dag in dag uit, tijdens het uithakken van de treden. Waarbij ook nieuwsgierigheid rijst naar de werktuigen van de monniken: hadden ze ha mers en beitels? Een pikhouweel? Was het ba- zalt of tufsteen? Een grote schrik is de gedach te dat de gestrafte bovenaan zou moeten begin nen en omlaag moest werken, uit pesterij, in- plaats van van beneden naar boven. En hoe kwam hij op zijn werkplek? Liet hij zich zak ken aan een touw? Let op hoe er alleen sprake is van mannen. Vrouwen kwamen er niet aan te pas. Skellig Michael moet lange tijd zo'n eiland geweest zijn waar geen vrouwen kwamen, zoals alle re ligies er gecreëerd hebben. Wat mij betreft be gon de civilisatie daar pas in de 19de eeuw, toen de Britse Kustwacht er twee vuurtorens liet bouwen (1820), met goed bewoonbare hui zen voor de vuurtorenwachters en hun gezin nen. En waarachtig, de kerk heeft toen nog ge protesteerd dat de gewijde overblijfselen mis schien door Protestanten zouden worden be treden. Foto Des Lavelle, The Skellig Story, 1976.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 24