Elke liefkozing kan
het begin van
moord zijn
PZC
Adriaan
Morriën
Niets verandert
Zingen zonder melodi
Rick de
Leeuw
woensdag 12 oktober 2005
m Adriaan Morriën
(1912-2002), dich
ter, vrouwenliefheb
ber en flaneur van beroep,
kon niemand heen, al hing
een ontmoeting af van het
waar en wanneer. Toen er
nog geen televisie bestond,
was Morriën al wereldbe
roemd binnen de Amsterdam
se grachtengordel.
Zijn oude beschermeling en
latere vijand W.F. Hermans
zette hem halverwege de jaren
vijftig neer als een markante
straatfiguur: 'Hij is lang van ge
stalte, enigszins gebogen en
loopt dromerig voort op voeten
die een hoek van 167 graden
met elkaar maken. Zijn smalle,
rechte neus, draagt een ebonie
ten dichtersbril en boven het
smalle voorhoofd, ontspringen
kastanjebruine, dikwijls gekam
de, maar nooit gewassen dich
tersharen. Aan zijn linkerhand
bungelt een zeer versleten tasje
vol dicht- en drukproeven, ter
wijl hij de rechterhand gereed
houdt om deze boven de ogen te
brengen zodra er een mooie
vrouw voorbijkomt.' Hoe onwel
willend dit portret ook mag
zijn, er is geen woord van gelo
gen. Zoals er ook geen woord ge
logen is van de sleutelroman Op
rechter trouw (2001) waarin
Henk Romijn Meijer onder meer
vertelt hoe een dochter van Ba
rend Fijnvandraat (alias
Adriaan Morriën) onder het toe
ziend en goedkeurend oog van
vader het bed induikt met huis
vriend en latere Nobelprijswin
naar Günther Grass.
Toen Romijn Meijer de intieme
details uit het huiselijk leven
van de Morriëns voor de zoveel
ste maal op straat gooide (de
dichter zelf was hem daarin al
talloze malen voorgegaan), was
het hoofd van dit gebroken ge
zin inmiddels een Bekende Ne
derlander, die van schaamteloos
heid zijn handelsmerk had ge
maakt. Hij poseerde samen met
zijn dochters Alissa (sterinter
viewer voor Nieuwe Revu) en
Adrienne (prostituee in een luxe
bordeel) naakt op het omslag
van zijn boek Lasterpraat, ver
telde voor de camera dat de
AOW-gerechtigde leeftijd geen
hinderpaal vormde bij het mas
turberen, en paradeerde met
steeds jongere vriendinnen aan
zijn zij. In het Amsterdamse stu
dentenblad Propria Cures ont
hulde een aankomende roddel
journaliste hoe de oude bard tij
dens een receptie in haar slipje
had staan graaien.
Al deze details, voor zover in de
literaire goegemeente nog niet
bekend, worden uitgeserveerd
in Lieve rebel, Rob Molins pas
verschenen biografie van
Adriaan Morriën. De pikanterie
ën vormen de krenten in een ver
der gortdroge pap die uit niet
meer dan twee of drie ingrediën
ten bestaat: des dichters gerefor
meerde achtergrond en de daar
mee samenhangende frustraties,
zijn bijdrage aan het literaire le
ven die vooral in de eerste naoor
logse jaren substantieel is ge
weest, en zijn publieke erotoma
nie.
Hoewel de bestanddelen op zijn
zachtst gezegd ongelijksoortig
zijn, worden ze zonder enig on
derscheid naar maat en gewicht
op het bord van de lezer ge
gooid.
Er zijn interessantere kanten
aan Morriëns persoonlijkheid
op te merken dan de beuzela-
rijen waartoe Molin zich be
perkt. De tweepoligheid van
zijn wezen bijvoorbeeld mag
misschien zo hier en daar aan de
oppervlakte komen, diepgaand
geanalyseerd wordt ze nergens.
Neem nu het feit dat de steevast
broze Morriën tot drie keer toe
op de rand van het graf balan
ceerde. In weerwil van zwakke
longen en maag haalde hij met
gratie en gemak de negentig, na
een bestaan dat was gevuld met
de oogst van duizenden hecta
ren tabaksvelden en rivieren vol
sterke drank. Om maar te zwij
gen van de hartkloppingen die
hij moet hebben overgehouden
aan het blussen van zijn lusten.
Wat mij betreft is het vermoe
den gewettigd dat juist de ver
trouwdheid met zijn sterfelijk
heid hem zo gretig in het leven
liet bijten.
Bij vlagen kreeg Morriëns vitali
teit een extra impuls wanneer
hij zich half aangetrokken en
half afgestoten voelde door het
mysterie van de dood. 'De dood
is het ontbrekende, een volheid
die verdween, (-) de tegenstand
die niet verhindert dat wij vlie
gen', schreef hij. In zijn beste
werk wist hij altijd een miracu
leus evenwicht te vinden tussen
de verrukking om alles wat het
aardse bestaan te bieden heeft
en de wijsheid van de Prediker
die beseft dat alles lucht en leeg
te is.
Erotiek
Het paradoxale verband tussen
levenshonger en doodsverlan
gen kleurde ook Morriëns waar
dering van de erotiek. Weinig
dichters hebben zich zo ongege
neerd en tegelijk zo kuis en be
schroomd over de seksualiteit
uitgelaten als hij. Dikwijls wist
hij de indruk te wekken dat het
geslachtsleven voor hem in een
geur van heiligheid verkeerde
nu de begrenzingen van de isole
rende individualiteit er door
werden opgelost. De lichamelij
ke liefde maakt in de minnaar
immers het kind wakker en de
moeder in de vrouw. In
Morriëns gedroomd paradijs
dartelde Oedipus rond als een
ongebroken en gelukkig mens.
Toch zag Morriën in de erotiek
ook iets duisters en onheilspel
lends. In elke welgeschapen jon
ge wouw herkende hij het beeld
van een toekomstige sloof. Dat
kon zijn warme gevoelens bij
voorbaat laten omslaan in wre
de afzijdigheid en beklemmende
illustratie Marien Bos
Ook bekende hij dat elke liefko
zing het begin van moord kan
zijn en elk woord van liefde een
bedrieglijke verspreking.
Molin maakt er af en toe mel
ding van dat Morriën behalve
charmant, voorkomend en be
gripvol ook vilein en kil kon
zijn. De lezers van Morriëns poë
zie hadden dat al lang begrepen.
Ze hadden nu graag van de bio
graaf willen weten hoe die poë
zie wortelt in het leven. Maar ze
krijgen geen antwoord.
Jaap Goedegebuure
Rob Molin: Lieve rebel, biografie van
Adriaan Morriën- Uitgeverij De Ar
beiderspers, 644 pag., 35,-.
Rudy Kousbroek
aan de ontbijttafel tekent hij
jannetjemannetje en de piraten
zoals ik toen ik zo oud was
vol onbezorgde overgave
het gezicht tussen walrussen
ik wil hem iets zeggen over nu en vroeger
en dat alles verandert en niets verandert
maar het moment
te mooi om te doorbreken
laat ik duren en denk aan mijn vader
heeft hij zo naar mij gekeken
en als hij zo gekeken heeft
waarom heeft hij het mij dan nooit verteld
en als hij het ooit verteld heeft
waarom luisterde ik dan niet
Rick de Leeuw (geb.1960)
Moeder, ze is er vanzelf, je
wordt het vanzelf. Vader,
hij moet het steeds bewijzen, jij
moet het steeds bewijzen. Rick
de Leeuw is vader en zóón, en
hij schrijft over vader en zoon.
Bij hem is dat: hij schrijft düs
over vader en zoon. Want hij
plaatst geen deur tussen werk
en bestaan, tussen poëzie en rea
liteit. Hij, ooit zanger en tekst
schrijver van Tröckener Kecks,
debuteerde twee jaar geleden in
de dichtkunst met planeet
jeugd. Zijn volgende bundel
heet halverwege.
Het is poëzie van een aangena
me onbevangenheid. Het leven
zoals het is, zou je kunnen zeg
gen. Of eigenlijk is het zingen
zonder melodie. Zo begon het
ook. 'Hij werd wakker met een
geweldig lied in zijn hoofd', ver
telt hij in zijn eerste bundel. Bij
nader inzien leek het melodietje
verdacht veel op een oude carna
valshit. De woorden klopten ech
ter wél. 'Was hij maar een dich
ter geworden. Dan was hij nu
klaar geweest', bedacht hij. En
hij wérd dichter.
Een dichter zonder hoofdletters.
Een dichter bij wie de naslag
werken gesloten kunnen blij
ven, maar wel degelijk een dich
ter. Iemand wiens werk geen uit
leg nodig heeft, maar waaruit
iets spreekt wat je levenswijs
heid mag noemen, een filosofie
zonder filosofen. Een beetje sen
timenteel misschien, zoals in het
gedicht 'waar ik wil wonen'.
Het antwoord op de vraag volgt
meteen in de eerste regels: 'daar
waar jij de appeltaart bakt na
tuurlijk niet zonder hulp de
oudste snijdt de appels in stuk
jes de jongste draait intussen
reepjes van het deeg'. Maar de
gedichten hebben soms ook
scherpe randen.
In 'het eeuwige examen' voert
hij een schoolmeisje op dat de
bekende rekensommen e
'als ik een zes krijg vot
schriftelijk hoef ik bi,
mondeling maar een vier t?
len'. Zij denkt nog dat hein
gaat, als ze eenmaal vans
af is. Maar de meeste e
blijven zo redeneren. Rid
Leeuw neemt geen ga:
met dit berekenende min»
hij wil voluit leven, hells
vieren, liefst iedere dag. Hê
staan bevalt hem steeds 's
schrijft hij, vooral vamvtj
opluchting stukken minde
zonder te zijn dan ik vu
van mezelf dacht'. Juistzoi
dekking maakt hem bijzoa
Het verleden is een leuge
seft hij, het loste op 'totee
tende anekdote'. Wat her
belet vaak bij het verleda
te staan, vooral bij de heri
ringen aan zijn vader,
der stierf jong, zijn vader!
hem géén thuis. Had het ai
gekund, vraagt hij zich af
als je het wel allemaal
had gedaan'? Was dat dan
geen 'superieur geactee
loopbaanbegeleidende can
gerichte strategische oï
schilligheid' geweest? Vb
vaders, vaders, ze zijn aio
genwoordig maar hebben
gens een plaats.
MarioMo'e
Rick de Leeuwhalverwege-rf
ten - Uitgeverij Nijgh i'nn DÈ
64 pag., 11,50.
Tijgerbalsem
it is een briefkaart gekocht in
Hong Kong. 'De Hong Kong and
Shanghai Bank gezien vanaf
Chater Road, met het stand
beeld van Queen Mary (voorgrond) en Sir Tho
mas Jackson (achtergrond) (1924)', luidt de
verklarende tekst in het Chinees en het En
gels.
Queen Mary was de gemalin van King George
V, maar wie was Sir Thomas Jackson? Uit de
naslagwerken blijkt dat er twee van zijn ge
weest: de een architect, ontwerper van de
Brug der Zuchten in Oxford, de ander direc
teur van de Hong Kong and Shanghai Bank
van 1876-1902. Ze keren elkaar de rug toe,
Queen Mary en Sir Thomas, maar dat is niet
de reden dat ik die kaart heb gekocht.
Toen ik Hong Kong bezocht was dat bankge
bouw al afgebroken. De Hong Kong Shang
hai Bank die er voor in de plaats kwam is een
gigantische wolkenkrabber, ontworpen door
de Britse architect Norman Foster in de jaren
'80, in die tijd geloof ik het hoogste gebouw
ter wereld. Als ik het voor het zeggen had ge
had zou ik het ergens anders hebben neergezet
en dat charmante koloniale neo-klassieke ge
bouw voor afbraak hebben behoed; maar dat
is dus niet gebeurd. Queen Mary is verdwenen
maar Sir Thomas staat er nog - terug van weg
geweest, want de Japanners hadden tijdens de
oorlog alle bronzen beelden naar Japan ge
sleept, waar ze na de bevrijding nog intact
werden aangetroffen en weer naar Hong Kong
terugverhuisd. Links van de wolkenkrabber is
nu een park met het standbeeld van Queen Vic
toria, ook uit Japan terug; wat er met Queen
Mary is gebeurd weet ik niet.
Er zijn verschillende redenen om Hong Kong
in je hart te dragen, maar de voornaamste is
wat mij betreft Gweilo, A Memoir of a Hong
Kong Childhood (Bantam Books 2004), door
Martin Booth, die het schreef voor zijn kinde
ren nadat bij hem een ongeneeslijke hersentu
mor was ontdekt. Hij stierf kort na het vol
tooid te hebben. In dit onvergetelijke boek be
schrijft Martin Booth zijn kinderjaren in het
Hong Kong van vlak na de oorlog, de jaren
van de oorlog in Korea, toen de stad nog gro
tendeels bestond uit koloniale neo-klassieke
gebouwen als op deze foto, die de Japanse be
zetting min of meer heelhuids hadden over
leefd, om daarna roemloos te worden opgeof
ferd aan de tucht van de markt.
Vooral voor een lezer met een Indische jeugd
bevat Gweilo een grote voorraad schokken
van herkenning. De Indische schrijver die je
daarbij het meest in de herinnering komt is
Tjalie Robinson; er zijn ook werkelijk frappan
te overeenkomsten, maar het boek van Booth
is meer een monument uit één stuk, groten
deels een ode aan zijn moeder, die zoals dat
toen heette 'went native' - d.w.z. zich meer en
meer de taal en de cultuur van de plaatselijke
Hong Kong Chinezen eigen maakte, tot de gro
te trots van haar zoon, die zag hoe zij uitstak
boven de geborneerde Britse dames, treurige
aardappelzakken gehuld in lelijke kleren. Ook
Booth zelf was als jongen ver-Chineesd, hij
leerde Cantonees en zwierf in buurten van
Hong Kong waar nooit Europeanen kwamen.
Dat alles beschreven in een elegant Engels zon
der enige interessantdoenerijde Chinezen in
zijn relaas worden mensen van vlees en bloed,
die je bewondert en lief hebt zoals hij. Kortom
een onvergetelijk boek, terecht in The Times
beschreven als de meest oorspronkelijke en
meeslepende memoires sinds jaren, 'a classic'.
Maar dat wist ik nog niet toen ik in Hong
Kong rondzwierf en deze kaart ontdekte, het
boek was nog niet geschreven. Wat mijn be
geerte opwekte was een toevallig detail, mis
schien wel door de fotograaf als hinderlijk be
schouwd, maar zoals wel vaker gebeurt iets
dat de foto achteraf een bijzondere waarde
geeft, zoals een foto van een kerkhof waar een
geest op blijkt te staan. Niet die van Queen
Mary en ook niet die van Sir Thomas Jackson,
ik heb het over het object links vooraan, een
van de meest opmerkelijke autootjes die het
Britse imperium heeft voortgebracht: een Aus
tin Seven Tourer, per definitie van vóór 1924.
De vroegste dateren van 1922. Een jaar lang
heb ik met zo'n wagentje, toen al zowat een
halve eeuw oud, zeer tot mijn genoegen door
Londen rondgetuft. Vederlicht, 750 cc, rem
men op alle vier de wielen, het koppelingspe
daal een soort alles-of-nietsknop op de vloer.
Je vloog weg of de motor sloeg af.
Nog even over een van die diverse redenen om
Hong Kong in je hart te dragen: de Tiger Balm
foto Historical Postcard Collection of Hong Kong
Gardens, in de jaren '30 aangelegd door Aw
Boon Haw, de koning van de Tijgerbalsem.
Het onbezongen Aziatische equivalent van de
tuinen van Bomarzo, ongelofelijk, fantastisch,
fascinerend, ongeremd; ook beschreven in het
boek van Martin Booth.
mm «fntjg n i nfllfrppiffi
mnw mm tam 1