De vliering ligt vol fossielen
KZC
De oesterput verhaalt van cultuur en natuur
i ^flj 11 Schelpendeskundige
Freddy van Nieulande
weerwoord
namen
nsdag 4 oktober 2005
De voortuin van het rij
tjeshuis in Nieuw- en
Sint-Joosland laat weinig
ruimte voor twijfel. Enkele
kunstwerkjes met schelpen
en een betonnen afbeelding
van een Ammoniet naast de
deur geven aan dat hier een
schelpenliefhebber woont.
Sterker nog, Freddy van
Nieulande is een internatio
naal gewaardeerd schelpen-
deskundige. Afgelopen za
terdag ontving hij voor zijn
werk als amateur-conchylio-
loog de Van der Lijn-onder-
scheiding.
Enkele vondsten van Van Nieulande.
Conchylioloog - typisch iets
voor het woordenboek.
„Zeg maar gewoon schelpenken
ner", lacht Freddy van Nieulan
de (64). „Ik ben iemand die zich
voornamelijk bezighoudt met de
harde resten van schelpdieren,
de skeletten. Je hebt ook malaco-
logen, kenners van de weekdie
ren zelf; wat in de schelp zit."
Hij heeft geen academische op
leiding en zich de kennis zelf ei
gen gemaakt. Voor de preciezen
is Van Nieulande dus een ama
teur, maar in de schelpenwereld
weten ze wel beter.
Hij is zo'n veertig jaar geleden
begonnen met het rapen van
schelpen. Voor de lol, als tijdpas
sering. Nu buigt de vliering van
het huis aan de Scheldepoort-
straat bijna door van de hoeveel
heid schelpen. Er liggen meer
dan 100.000 exemplaren, grote
en kleine, verdeeld over ruim
25.000 verschillende soorten. En
kele soorten dragen zijn naam,
eerbetoon van andere schelpen
kenners. Bijvoorbeeld de
Ireneia nieulandei, een schelpje
(twee centimeter) van de vleu
gelslak en de Marginella fragilis
van nieulandei, een schelpje van
4 bij 2,5 millimeter.
Zelf heeft Van Nieulande ook de
ontdekking van een aantal nieu
we soorten op zijn conto staan,
die hij op zijn beurt naar andere
deskundigen vernoemde. „Als je
iets vindt wat onbekend is, dan
heb je een nieuwe soort. Er is
wel een hele studie nodig om te
kunnen bepalen of het echt iets
nieuws is en geen afgesleten
exemplaar. Het geeft wel vlin
ders in je buik, dan heb je een
soort die helemaal van jou is.
Die noem je niet naar jezelf, dat
is een beetje te ij del."
De schelpen kwamen bij toeval
zijn leven binnen. Geboren in
Zuiddorpe, de Ambachtsschool
doorlopen in Amsterdam en aan
de slag gegaan bij een smederij
in Westdorpe, trad Van Nieulan
de in 1964 in dienst bij reparatie
werf Scheldepoort in Vlissin-
gen-Oost (waar hij zes jaar gele
den wegens reorganisatie ont
slag kreeg, wat hem nog altijd
bitter stemt). Het Sloegebied
was in wording, overal opgespo
ten terreinen. In ledige momen
ten zwierf hij daar graag rond.
Van Nieulande: „Dan raap je zo
maar eens wat op en neem je
wat mee naar huis. Tussen dat
spul moet beslist een steenvre-
tertje hebben gezeten dat bij me
naar binnen kroop en dat ben ik
niet meer kwijtgeraakt. Ik
kwam in contact met andere ver
zamelaars en ben me in vereni
gingsverband gaan verdiepen in
de schelpen. Zo is het balletje
gaan rollen. In 1981 werd ik ook
conservator van de schelpencol
lectie van het Zeeuws Genoot
schap."
De vraag wat er interessant is
aan schelpen, beantwoordt hij
met een wedervraag: „Wat is er
interessant aan postzegels? Het
groeit. Als je een boekje hebt,
wil je ook de schelpen van de
plaatjes erbij hebben en je wilt
steeds meer weten." Van Nieu
lande richt zich van meet af aan
op fossielen - schelpen die uitge
storven zijn. Van vóór het Holo-
ceen waarin we nu leven, ofwel
van 20.000 jaar en ouder, met
speciale aandacht voor de perio
de van 65 tot 1,5 miljoen jaar te
rug.
Voor fossielenzoekers is Zee
land, liggend op de grens van
het Noordzeebekken, een uitge
lezen stek en dan met name de
Westerschelde. De laag fossiele
schelpen, vooral uit de periode
5,5 tot 1,5 miljoen jaar geleden,
zit er tussen 15 en 35 meter diep
te. Het water woelt de laag los
en voert de schelpen aan naar
plaatsen waar strand ligt.
Zo is de Kaloot een befaamde
vindplaats. Die dreigt door aan
leg van de Westerschelde Contai
ner Terminal verloren te gaan
en als voorzitter van de vereni
ging Redt de Kaloot zet Freddy
van Nieulande zich beminnelijk
doch volhardend in voor behoud
van het fossielenstrand. „Het is
het enige gebied in Europa waar
je de fossielen zó voor het op
rapen hebt en de jonge duinvor
ming is erg bijzonder. We pak
ken alle strohalmen aan om de
Kaloot te redden."
Cadzand
Ook bij Cadzand spoelen trou
wens fossielen aan, van een
ouderdom die 40 tot 45 miljoen
jaar terug gaat. Dat is niet ver
zonnen om indruk te maken,
maar gegrond op een wereld
wijd toegepast dateringssys
teem. Daarbij wordt gebruik ge
maakt van radio-actieve elemen
ten in de bodem en hun verval
tijd. Van Nieulandes vliering
ligt vol met schelpen die miljoe
nen jaren oud zijn. Op de kast in
de huiskamer prijkt een grote
Gastropode, het huis van een
slak dat 45 miljoen jaar oud is.
Door hemzelf opgegraven bij
Regen met
Sint-Denijs
voorspelt
natte winter
en weinig ijs
(Sint-Dionysus is op
9 oktober)
Freddy van Nieulande bij de Kaloot in Vlissingen-Oost, een befaamde fossielenvindplaats die door de
geplande Westerschelde Container Terminal verloren dreigt te gaan. „We pakken alle strohalmen aan
om de Kaloot te redden." foto's Dirk-Jan Gjeltema
Reims. Want zijn ontdekkings-
reizen naar schelpen voeren
hem tot over de landsgrenzen:
België, Frankrijk, Italië, Duits
land. Over zijn bevindingen pu
bliceert Van Nieulande - behept
met gezonde nieuwsgierigheid -
veel. Dat heeft hem (internatio
naal enige faam opgeleverd. Mo
menteel werkt hij aan een arti
kel over kleurpatronen die nog
zichtbaar zijn bij fossiele schel
pen. „Dat is iets leuks. Je ziet
het op het eerste gezicht niet. Ik
kwam er achter dat er nog kleu
ren zitten toen ik bij een be
paald doorschijnend licht een
schelpje schoonpeuterde. Je
kunt de patronen met een digita
le camera goed terughalen."
Zijn oudste schelp is circa 350
miljoen jaar. Gevonden in de
buurt van Calais. Dat doet hem
wel wat. „Het is zo wonderbaar
lijk dat jij de kans krijgt om iets
wat zoveel miljoen jaar geleden
het licht heeft gezien, naar bo
ven te halen. Als je al gravende
een stukje ziet opduiken, gaat je
hart wel sneller slaan."
Van Nieulande is van plan zijn
uitheemse collectie te zijner tijd
te schenken aan het museum Na-
turalis in Leiden. De Zeeuwse
schelpen gaan naar het Konink
lijk Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen.
Rinus Antonisse
SKtiU/fAo
Izak Passenier zette zich
in het zachte najaarszon
netje op het terras. 'Voor
dat alles voorbij is',
dacht-ie, en toen gebeurde
het. Hij had haar nog nooit
gezien, maar herkende
haar onmiddellijk uit de
krant: Trüdy Murre. Nu
wist hij zeker dat ze terug
was. Ze zat voortdurend te
bellen. Ondertussen schreef
ze in een agenda, zo groot
had Passenier ze nog nooit
gezien.
Trudy Murre aarzelde of ze
eerst naar Cevaal of Dage
vos zou gaan. Het werd
Kluijfhout. Omdat vrijwel
alle veertig families Kluijf
hout in Zeeland op Walche
ren wonen en er verder wei
nig in Zeeland voorkomen,
kan iedereen wel nagaan
waar Trudy Murre nu rijdt.
De verklaring van Kluijf
hout is op het oog niet zo
moeilijk. Het is de naam
voor de kluivert op een
schip: een boegspriet of het
verlengstuk ervan. Daar
zat de kluiver aan, een voor
zeil. Het is een oud woord
dat gewoon in een woorden
boek staat. Meertens be
steedt in Zeeuwse familie
namen dan ook verder geen
aandacht aan de naam.
Toch is het raar: hoe kan ie
mand naar een boegspriet
genoemd worden? En waar
om zou die naam dan bui
ten Zeeland niet voorko
men? Bovendien is er iets
met de uitspraak. In het
Zeeuws zou zo'n boegspriet
moeten zijn: kluuf'out.
Maar het is: klief'out. Is er
hier iets aan de hand als
wijf, wuwf, wiep. Zou mis
schien de naam Kluijfhout
afkomstig te zijn van een
stuk hout dat gekliefd is?
Of nog beter: dat dient om
te klieven.
Toen Trudy Murre op het
juiste adres haar rode Golf
parkeerde, zag ze dat het
een garage was. Veel jonge
mannen en een aardig
blond meisje bij de recep
tie. Er was ook een spuitin-
richting. Als ze nog eens
een deukje opliep, was dat
mooi meegenomen.
Lo van Driel
.PQLDERP
Natuur tekenaar Adri Kar
man woont in Colijnsplaat,
op Noord-Beveland. Voor
Buitengebied trekt hij er
elke week op uit. In deze
rubriek vertelt hij in woord
en beeld over de natuur in
de polder.
Het is een mooie nazomer
dag. We zijn bij het verval
len haventje aan de noordkust
van Noord-Beveland, tussen
Wissenkerke en Colijnsplaat.
De plek staat bij iedereen in de
regio bekend als 'de oesterput'.
Stapelwolken drijven in steeds
veranderende vormen boven de
Oostersehelde. Vanuit het wes
ten lijkt een bui aan te komen,
maar aan de overzijde van het
water tekent zich nog duidelijk
het silhouet van het land van
Schouwen af, uitgelicht door
het zonlicht achter de wolken
partijen. Voorlopig is er slechts
dreiging; waarschijnlijk zal de
bui overdrijven. Het water weer
spiegelt de bui in rustige rimpe
ling.
Het is echter heel goed mogelijk
dat over enkele dagen de onbe
rekenbare zeearm is veranderd
in een onstuimige golvenmassa
die verwoede aanvallen doet op
de stenen dam, die het haventje
als golfbreker tegen al te veel
geweld beschermt. Metershoog
stuivende waterwolken slaan er
dan overheen en dalen neer op
het schor dat zich hier achter de
dam heeft gevormd. Links en
rechts geflankeerd door de op
deltahoogte gebrachte Glasjes-
nol en Noordhoeksnol, heeft het
haventje weinig te duchten. Im
mers, het water heeft er vrij
spel. Niets belemmert eb en
vloed zich hier te laten gelden.
Hun kracht wordt wel afge
zwakt door de golfbreker, maar
het water stroomt ongehinderd
in en uit, slib en zand achterla
tend op het in de loop van de
tijd ontstane schor. De oester
put verlandt. Geulen slibben
dicht en successie in de vorm
van allerlei maritieme planten
'De oesterput', het oude haventje aan de noordkust van Noord-Beve
land. illustratie Adri Karman
is in volle gang. Eenzelfde beeld
moet aan het eind van de zes
tiende eeuw de eigenaren van
het gebied op het idee hebben
gebracht het in 1532 verdron
ken Noord-Beveland te 'herbe-
verschen', zoals men dat in die
tijd noemde, dat wil zeggen op
nieuw in te polderen. Het haven
tje maakte na de inpoldering in
1598, alszijnde de meest noor-
westelijke hoek van de
Oud-Noord-Bevelandpolder,
deel uit van het agrarisch geëx
ploiteerde land. Ten noorden er
van werd in 1657 nog een pol
der binnengedijkt: de Oud
's-Gravenhoekpolder. Deze pol
der strekte zich nog eens tot on
geveer twee kilometer noord
waarts in de Schelde uit. He
laas, de strijd met de zee was er
een van landaanwinst maar ook
van landverlies. In 1732 ver
dween de Oud 's-Gravenhoek-
polder voorgoed in de zeearm
en aan de kop van de
Oud-Noord-Bevelandpolder
moest inlaag op inlaag worden
gelegd. Daarvan was de oester
put er één. De inlaagdijk van de
oesterput dateert van 1881. Uit
eindelijk is de polder geïnun
deerd. De Zeeuwen zouden de
Zeeuwen echter niet zijn als ze
van de nood geen deugd maak
ten en ze bouwden in de ingelo
pen inlaag een haven. Deze was
vooral bedoeld voor het dorp
Wissenkerke, dat sinds de inpol
dering van de noordelijk daar
van gelegen Toren- en Vlietepol-
der geen haven meer bezat. La
ter heeft de ingelopen inlaag
nog dienst gedaan als verwate-
ringsgebied voor oesters maar
blijkbaar is dit geen succes ge
weest. Wel heeft het haventje
hier nog steeds zijn naam aan te
danken.
De oesterput is het enige stukje
schorgebied onder invloed van
eb en vloed dat Noord-Beve
land nog rijk is. Een halve eeuw
geleden kon men nog zwerven
over de schorren van Kats of
het schorgebied aan de zuid
kust van het eiland, dat tegen
woordig naar de vroegere
Schotsman en Ruiterplaat is ge
noemd. Het zijn zandplaten die
sinds het ontstaan van het Veer-
se Meer niet meer onder invloed
van de getijden komen.
In de oesterput vinden we nog
de specifiek maritieme vegeta
tie van zeekraal, lamsoor, schor-
rekruid, zoutmelde en zeeal-
sem. Maar hoe lang zal het nog
duren eer de geulen totaal zijn
dichtgeslibt en zich hier wilgen,
elzen en berken zullen vestigen?
Niet dat dat erg zou zijn; de na
tuur maakt het landschap op
zijn eigen wijze. Wel is het zo
dat het natuurlijk gevormde
schor, wanneer men de natuur
zijn gang laat gaan, na verloop
van jaren zal verdwijnen en dat
we het landschap, zoals het er
in grote delen van onze provin
cie bij de inpolderingen uitzag,
niet meer als schorgebied zullen
herkennen.
Ook de fauna zal hier verande
ren. Vinden we er nu vooral in
voor- en najaar nog vele soor
ten steltlopers die er foerageren
of ovcrtijen en is er in de winter
maanden kans op een ontmoe
ting met een visarend; mogelijk
zullen in de toekomst rietzan
gers, karekieten en dergelijke
het gebied gaan bevolken, later
gevolgd door kiekendief, bui
zerd en mogelijk zelfs vos.
Zolang het natuurgebied blijft,
zal de oesterput verhalen van
cultuur en natuur en blijft de
plek voor velen een begrip in de
strijd met het water en tegelij
kertijd een bron van inspiratie
en natuurrecreatie.
Adri Karman