Een symbool van
tegendraads leven
Als geest natuur bant
woensdag 21 september 2005
n 1957 brachten de Rus
sen met de Spoetnik de
eerste ruimtesatelliet in
een baan om de aarde. En in
1957 zag auteur Dirk van
Weelden het levenslicht. Tien
tegen één dat u en ik zo op
het eerste oog tussen die twee
feiten geen verband zien.
Maar voor Van Weelden ligt
dat anders.
In weerwil van de nuchterheid
die hij zich pleegt toe te dich
ten, kan hij niet weerstaan aan
de neiging om van deze en ande
re gebeurtenissen uit zijn ge
boortejaar (de première van de
musical West Side Storyde for
mele grondslag voor de Europe
se Unie, de komst van het eerste
straalvliegtuig in de burger
luchtvaart, en zo meer) iets my
thisch te zien.
'Mijn liefde en bewondering
voor de Spoetnik van 1957 zijn
verbonden met het sjamanisti-
sche idee dat mijn geboorte in
hetzelfde jaar als die spiegelen
de bol heilzaam voor me is',
schrijft hij, niet vrij van hoog
dravendheid. 'Het doet denken
aan verhalen over Aziatische of
Indiaanse krijgers die naar oude
bomen, ravijnen, heilige bron
nen of gebergtes gaan om zich
aan de daarin opgeslagen krach
ten te laven. Nabijheid die een
onwaarneembare maar juist
daarom zeer waardevolle uitwer
king heeft.'
En wat mag die bijzondere
kracht dan wel zijn? Een onver
woestbare, op de toekomst ge
richte levenslust. Vitaliteit, opti
misme en een sterk ontwikkeld
zintuig voor de kansen die kun
nen schuilen op plekken en in
situaties waar je ze niet ver
wacht: dat zijn de balken van
het vlot waarop Dirk van Weel-
dens schrijverschap drijft. Zoals
de Spoetnik de ruimtevaart liet
beginnen en daarmee het mense
lijk kenvermogen lichtjaren
vooruithielp, zo wil ook Van
Weelden zijn universum telkens
weer vergroten. In zijn werk is
sprake van onophoudelijk grens
verkeer tussen het denkbare en
het mogelijke, die hij koste wat
kost op de weerbarstige werke
lijkheid wenst te veroveren.
Van Weelden maakt zich sterk
voor de nomadische levenshou
ding, een manier van denken en
doen die maximaal voordeel
haalt uit het slenterende en non
chalante rondkijken, uit de
kunst om als een kameleon van
kleur te verschieten en in het ge
ruis en gedruis van het grote-
Dirk van Weelden
stadsleven onder te duiken en
weer boven te komen.
Van Weeldens romans vormen
de illustraties van zijn opvattin
gen, en de personages fungeren
als zijn spreekbuis. In Mobilho
me (1991) bijvoorbeeld maakten
we kennis met een zekere
Eduard Buridan (1923-1964),
specialist in identiteitsverande
ringen en de grondlegger van
een filosofie die bekend staat
als het 'topisme'. Buridan roept
de mens van de twintigste eeuw
op weer jager en verzamelaar te
worden, maar dan wel in het
geestelijke. Uit alle indrukken
en gewaarwordingen die metro
pool en industrielandschap ons
bieden, moeten we ons tekens
illustratie Martien Bos/GPD
toeëigenen waarin onze fascina
ties én onze antipathieën con
creet kunnen worden.
In zijn laatste twee boeken, het
autobiografische Looptijd en de
pas verschenen essay- en verha
lenbundel Straatsofa, lijkt Van
Weelden dit programma op een
heel wat minder indirecte ma
nier waar te willen maken dan
in zijn romans. Hij verschuilt
zich niet langer achter verzon
nen figuren, en terwijl hij in
Looptijd nog sprak in de derde
persoon enkelvoud, zegt hij in
dit nieuw boek simpelweg 'k'.
De straatsofa die dienst doet als
beeld voor het geheel, is natuur
lijk een fraaie metafoor voor de
nomadische levenshouding. Van
Weelden doelt op de afgedankte
zitbanken die na hun verban
ning uit de huiskamer weken, zo
niet maanden onder de blote he
mel moeten bivakkeren. Ze vor
men het middelpunt van hang
plekken, geannexeerd door rand
jongeren, daklozen, studenten
of buurtbewoners die op een
warme zomeravond genieten of
gruwen van de verrichtingen
van ons nationale voetbalelftal.
En daarmee is de straatsofa met
een het symbool van tegen
draads leven, 'van een gettocul
tuur die zichzelf niet wil zien
als een wereld van verlies, te
kort en verwaarlozing, maar eer
der als een luilekkerlandversie
van de harde realiteit'. Dat zijn
woorden waarmee de opgeruim
de nomade Van Weelden ook
zichzelf, bedoeld of onbedoeld,
raak typeert.
Eigen aan Van Weeldens kame
leontische wendbaarheid is dat
hij de scherven en brokken van
zijn bijeengesprokkelde werke
lijkheid nu eens opverft met zin
en betekenis en dan weer ver
heerlijkt vanwege hun nietszeg
gendheid. De Spoetnik is de zon
in zijn heelal, maar de films van
de Marx Brothers hebben wat
hem betreft meer weg van kos
misch gruis, zand in het goed ge
oliede. want samenhangende en
zinvolle wereldbeeld waarbij
het gros van de mensheid zich
zo behaaglijk pleegt te voelen.
En de Franse schrijver Georges
Perec oogst Van Weeldens be
wondering vanwege zijn liefde
voor de sprakeloze voorwerpen
die onze huizen bevolken.
Van Weeldens favoriet onder de
voorwerpen is de wendbare, gra
cieuze en ufo-achtige frisbee,
door hem al tot heerlijkheid be
vorderd toen hij een van de per
sonages van zijn debuutroman
Tegenwoordigheid van geest
(1989) de wens uit liet spreken
dat de as van zijn stoffelijk over
schot zou worden benut om er
een frisbee van te bakken. Geen
wonder dat dit speel
goed-voor-volwassenen in
Straatsofa alweer een prominen
te plek krijgt. Je bent nu een
maal (met de frisbee zelf) van
1957, of je bent niet.
Jaap Goedegebuure
Dirk van Weelden: Straatsofa, uitga
ve Augtistus, 224 blz.,
€18,50
Rudy Kousbroek
Joods kerkhof
Luchten van Ruisdael hangen nog als zwerk.
Wat dreigt? Lichtval vergruist het travertin
van tombes. Naam? Het zwijgt. De witte berk
wijst onheil aan, de beek zondvloedbegin.
Kapot zijn zij graftekens van zichzelf,
dubbel verval maakt plus uit min maal min,
gedachte resten van een kerkgewelf,
even abstract, zij storten morgen in,
tenzij dit schilderij hen staande houdt.
Kunst denkt vooruit: waar blijft het water van
de beek? Stort het zich, waterval, ijskoud
over de lijst de ruimte binnen? Kan
ik blijven wie ik ben? Of ben ik fout?
Geen duif met palmtak vliegt meer volgens plan.
C. O. Jellema (1936-2003)
Voor of tegen? Voor of tegen
de gedichten van C. O. Jelle
ma? Het antwoord op deze
vraag maakt duidelijk waar je
staat als het om poëzie gaat,
Wat is poëzie? Wat moet poëzie
zijn? Hoort ze bij het hart of bij
de rede? Ontstaat ze spontaan
door de zinnen of wordt ze ge
construeerd met duizend pin
nen? Is een gedicht een warm we
zen of een kil voorwerp?
Deze dichter was duidelijk met
zijn: "t Was mij het liefst dat er
geen ding bestond/ dan als be
denksel'. In een reeks reflecties
over de zeventiende-eeuwse
schilder Ruisdael vind je de wen
ding: 'Als geest natuur bant'. In
dat teken stond ook het werk
van Jellema zelf. Niet de werke
lijkheid zien, maar de werkelijk
heid maken. Hoe moeizaam dat
gaat, kun je afleiden uit de gram
matica. Het is of het leven óók
uit de taal moet worden verdre
ven. Een skelet zonder vlees. De
botten knarsen en kraken, ze be
wegen niet maar manoeuvreren
bij de kunstmatigste dichter van
het land.
Gewone mededelingen werden
op gewrongen wijze verwoord.
Je ziet pinnen en schroeven in
plaats van pezen en spieren.
'Door de douane heen nog
helemaal/ de juist uit Grieken
land gelande', kon hij schrijven.
Of: 'Van rozen/ rondom de
groentetuin een overvloed/ voor
wie.' Of: 'Zij was het landschap
dat hij had gestorven.' Of: 'Is
het van wezens het hoogste
verlangen/ aan te komen in oor
sprong?' Ik krijg jeuk van zulk
gepriegel, maar heel wat poëzie-
kardinalen prijzen Jellema om
zijn constructies en citaten.
Want ook daar was hij goed in,
in het demonstreren van geleerd
heid, in andermans teksten aan
halen. Een vers dat de puberpoë-
zie niet ontstijgt ('Wij dachten
groot, wij voelden diep ets
de') moet volwassen lijk»
twee regels Duits citaat j»
slot.
Make-up die dient om te'
len. Om de waarheid te
ken dat geen sprake is van o
vloed maar van armoede,!
ma wilde zo graag dichter
Zie hem zoeken en zoeken
een onderwerp. Vaak, al te
vond hij zijn stof in
boeken. Hij las GeorgBi
novelle Lenz en dat
goed voor een serie sonnet!
Of hij keek naar schilderij®
Btt
vasj
C.O. Jellema
voorbeeld naar 'Joods kerd
om vast te stellen: 'Luchta
Ruisdael hangen nog als w
De kunst als tnomf va
kunstmatigheid. Het leves
dankbaar geabsorbe
hooghartig geweerd.
Voor of tegen? Deze
zijn mijn smaak niet, maar:
ken verschillen. De smaai
Jellema's oeuvre is in elk
zeer constant. Zo vaak lijkt
zie op taaie lap, op
Zijn poëzie heeft overeen!
sten met een magnetron!
Doet erg z'n best interessa
lijken achter het cellofaan;
je gaat proeven, proef je.
maak. Alles onecht: v
migen mogen, nee moeten
dichten zo smaken.
C. O. Jellema: Verzameld ir
zorgd door Gerben Wyma), S
310 pag, gebonden, twee dela
34,95. Querido, Amsterdam.-
Grote mensenwereld
„In Amerika vraag je niet aan voorbijgangers
om je een goed restaurant te wijzen zoals je in
Italië en Frankrijk doet. De mensen begrijpen
niet wat een goed restaurant is, want hier ga
je niet naar een restaurant om het eten, maar
to have a good time Met familie en kinde
ren ga je naar een eethuis dat hier aangeduid
wordt als a greasy spoon, waar je een bord
met gefrituurde dingen voorgezet krijgt - din
gen waar kinderen van houden. De gastrono
mie in Amerika, de restaurants, de smaak van
de natie, is afgestemd op de smaak van kinde
ren. Dat is een ramp, want kinderen eten liefst
niets anders dan spaghetti, hamburgers en hot
dogs. Spaghetti eten ze met gehaktballen,
zwemmend in saus en zacht als pap Dat is
hoe kinderen het lekker vinden..."
Deze weeklacht komt uit de memoires van de
tekenaar Saul Steinberg, Reflections and Sha
dows. in het Engels verschenen in 2002 (Allen
Lane The Penguin Press), maar oorspronkelijk
gepubliceerd in Italië; Steinberg, die lang in
Italië heeft gewoond voor hij naar Amerika
emigreerde, maakte deze opmerking in een ge
sprek met Aldo Buzzi.
Deze frappante observatie, dat de smaak van
de Amerikanen eigenlijk op die van kinderen
gebaseerd is, geldt niet alleen voor de eterij,
maar ook voor kleren - de dagelijkse plunje
die nu voor volwassenen over de hele wereld
normaal is geworden is eigenlijk niets anders
dan een grote maat kinderkleren, shorts en
T-shirts en van die enorme sportschoenen.
Vooral voor mannen geldt dat grote mensen
kleren uit het beeld zijn verdwenen - verban
nen, politiek verdacht, afgeschaft, prehisto
risch. Nog niet lang geleden waren er beelden
op de televisie van een of andere politieke on-
moeting met Bush en zijn staf in cowboy
dracht; alleen Chirac en De Villepin droegen
een pak.
Nog een ander terrein waarop deze observatie
van toepassing is, zo drong niet lang geleden
tot mij door, is de erotiek. Van een Parijse ken
nis kreeg ik een grote zwarte boodschappen
tas cadeau, waarvan de inhoud bleek te be
staan uit een verzameling zg. 'ondeugende'
tijdschriften uit de jaren '30. Meest Frans,
maar er waren er zowaar ook een paar uit En
geland bij. Die waren overigens ook kennelijk
op Franse voorbeelden gebaseerd: de traditie
van 'le nu' - wufte taferelen met dames in
négligé, d.w.z. half ontkleed zonder helemaal
naakt te zijn, kwam in die tijd uit Frankrijk.
Het woord Parijs was synoniem met ongeoor
loofde erotiek, losbandigheid, libertinage, zo
als ook blijkt uit de titels van deze tijdschrift
jes: Paris-Studio, Paris-Cocktail, Paris Maga
zine, Paris-Plaisirs, Paris-Sex Appeal, Paris
mes amours, Paris-plastiques. Het uittypen
van die namen schenkt me veel voldoening.
Plastique betekende toen nog 'beeldend', 'de
lichaamsvormen betreffend'; les arts plasti-
ques waren de beeldende kunsten, plasticien
betekende beeldend kunstenaar.
De afbeeldingen in deze tijdschriftjes (niet te
verwarren met 'naturisme', gymnastisch en
ge-airbrushed bloot in de vrije natuur) zijn au
fond ook preuts en banaal, maar twee dingen
zijn opvallend: de afgebeelde sex-objecten
zijn geen verongelijkte teenagers zoals nu,
maar volwassenen. Het sexuele ideaal is zo te
zien een vrouw van een jaar of dertig. De Fran
se erotiek in deze blaadjes is duidelijk een on
deronsje van grote mensen: die hebben de leef
tijd des onderscheids en de vrijheid om te
doen wat ze goeddunkt.
En de vrouwen hebben boezems van naar hui
dige maatstaven minieme proporties. Het door
bladeren van die blaadjes is wat dat betreft
een verademing: er is niet één voorbeeld bij
van de lactische monstergroei die nu op dit ge
bied zo populair is - en au fond ook te herlei
den tot infantiele verlangens.
De afbeeldingen, moet er eigenlijk ook nog
bij, zijn niet agressief en niet plat. Vaak zijn
ze speels en vrolijk, zoals de bijgaande foto,
die mij karakteristiek leek voor het genre. Geë
mancipeerd kun je haar niet noemen, maar ze
heeft een intelligent gezicht zoals nu geen
schijn of schaduw van een kans meer zou ma
ken: intense imbeciliteit is het enige waarop
nu nog geselecteerd wordt. Ze kijkt geïnteres
seerd naar wat die verlekkerd kijkende me
neer aan het doen is: niet pianospelen maar ty
pen (op een Underwood zo te zien) - een moei
lijke intellectuele bezigheid die nu voor gla
mourfoto's totaal onaanvaardbaar zou zijn.
Hij draagt geen kinderkleren en geen Nikes en
hij lijkt een beetje op Joseph Roth, bezig met
het schrijven van Radetzkymarsch. In haar zie
ik zo'n snel sprekende Frangaise zoals in de
films uit die tijd, gevat en een beetje cynisch,
en de manier waarop ze dat mallotige jekje
draagt maakt dat ik voor haar door het vuur
zou gaan.
foto Paris-plastiques, ca 1935