Herinneringen, zo zwaar PZC Een onzichtbare jongen Slaaplied Jubelen om de catastrofe Hans Dorrestijn woensdag 14 september 2005 onderkinderen, wist W. F. Her mans ons al te ver tellen, eindigen niet zelden als total loss. Wanneer uitzon derlijk getalenteerden niet in balans worden gehouden door sociale vaardigheden en de zorg van liefdevolle ouders en opvoeders, vliegen ze vroeg of laat uit de bocht en kunnen zomaar aan de zelfkant van de samenleving belanden. Dankzij hun be gaafdheid verliezen ze zich in utopieën, illusies en wanen waar normale mensen, zeer tot hun geluk, ver van verwij derd blijven. Max Veldman, een van de twee hoofdpersonen in Bernlefs nieuwe roman Een on zichtbare jongen, beantwoordt aan het in de inleiding geschets te signalement. Hij bezit een in telligentie en een geheugen waarvan de lasten nauwelijks zijn te torsen. Op de lagere en middelbare school verveelt hij zich gruwelijk en het hele idee van een vervolgstudie is voor hem zo weinig aantrekkelijk dat hij na zijn eindexamen blijft hangen in een tijdelijk baantje als bankbediende. In plaats van de gebaande paden kiest hij voor het onmogelijke. Hij is ge obsedeerd door alles wat met wind en luchtverplaatsing te ma ken heeft en droomt ervan het werk van befaamde metereolo- gen over te doen en waar moge lijk te verbeteren. Al meer en meer raakt hij het contact met de werkelijkheid kwijt en hij wordt opgenomen in een psy chiatrische inrichting. Tenslotte levert hij zich over aan een ra zende storm, loopt de zee in en verdrinkt. Daarmee is zijn diep ste verlangen, onzichtbaar wor den, eindelijk vervuld. De treurige geschiedenis van Max Veldman wordt ons verteld door zijn jeugdvriend Wouter van Bakel. Ook die is behept met een bijzondere gave. Op zijn veertiende loopt hij de hon derd meter al in minder dan elf seconden. Dat is vlak na de Tweede Wereldoorlog (in die tijd speelt het verhaal) nog iets bijzonders. Als aankomend at leet laat Wouter zijn grote voor beeld Fanny Blankers-Koen, de viervoudig Olympisch kampioe ne van 1948, letterlijk zijn hie len zien en dwingt deelname aan de Olympische Spelen in Helsinki (anno 1952) af. Maar tijdens zijn eerste optreden gaat het mis. Van pure concentratie blijft Wouter in de startblokken staan en hij komt pas bij zinnen nadat de andere deelnemers de eindstreep zijn gepasseerd. On ze kampioen-in-de-dop trekt zijn spikes uit om nooit meer naar de baan terug te keren. Ver volgens accepteert ook Wouter een baantje dat ver beneden zijn capaciteiten ligt. Hij wordt toer- gids ten behoeve van busreizi gers die een dag of tien door Frankrijk en Spanje jakkeren en ziet dat bestaan in de tredmo illustratie Martien Bos/GPD len pas beëindigd wanneer een geheimzinnige zenuwaandoe ning hem tot het middel ver lamt. Hij belandt in een neurolo gische kliniek en ontmoet daar tot zijn verbazing de gekgewor- den Max. Aantekeningen Via een psychiater krijgt Wou ter inzage in een stapel half we tenschappelijke, half filosofi sche aantekeningen die Max aan hem blijkt te hebben opge dragen. Pas nu krijgt hij oog voor de oorzaak van de ramp die de jonge Max heeft getrof fen. Zijn ouders zijn al vroeg ge scheiden, zijn moeder is naar Ca nada vertrokken om nooit meer terug te keren en zijn vader brengt het grootste deel van de tijd door met een nieuwe vrouw en laat Max aan zijn lot over. Er valt veel te zeggen voor de veronderstelling dat Max' le vensverhaal Wouter een spiegel voorhoudt. Zó had het ook met hem kunnen aflopen als de om standigheden maar net een beet je anders waren geweest. In het slotgedeelte van het boek tovert Bemlef zelfs een konijn uit de hoge hoed om het herha lingseffect nog wat sterker aan te zetten. Terwille van de span ning zal ik daar maar over zwij gen. Wel opmerkenswaardig is het feit dat de auteur de roman al vroeg voorziet van een aanwij zing die de spiegeling tot een al les beheersend en sturend princi pe maakt, voor de personages én voor de plot. In zijn kwaliteit van reclameman blijkt vader Veldman de geestelijke vader van de befaamde Droste-cacao- bus te zijn. Ter opfrissing van het geheugen van al die lezers die niet van zelfgemaakte choco lademelk houden: op de Droste- trommel zie je een verpleegster, met in haar hand een cacaobus waarop zij zelf weer is te zien met in haar hand een cacaobus, en zo verder tot in het onein dige. Literatuurliefhebbers we ten al sinds jaar en dag dat het hier bij uitstek het zinnebeeld betreft van de verhouding tus sen realiteit en fictie, een ver houding waarbij de twee regel matig van plaats kunnen wisse len. En jawel, helemaal aan het einde van de roman maken we mee hoe Wouter aan de rand van Amsterdam een man ont waart, gehuld in een regenjas, met bros geknipt haar en een bril, die driftig in een notitie boekje zit te schrijven. Het kan niet anders of dat is Bemlef zelf, naarstig pogend de gang van de door hemzelf ontketende gebeurtenissen bij te benen. Maar Bernlef is hier niet alleen lijfelijk aanwezig, maar vooral in de geest, de geest die eerder rondwaarde in romans als Her- schenschimmen en Eclips. En al gaat het in Een onzichtbare jon gen niet om een desintegrerend geheugenverlies maar om een de sastreus teveel aan herinnerin gen en gewaarwordingen, toch raken we ook in dit geval ver zeild in de woestijnachtige leeg te waar we met ons gewone ver stand niet bij kunnen. Jaap Goedegebuure Bernlef: Een onzichtbare jongen - Uit geverij Querido, 188 pag., 17,95. Mammie, laat me slapen En zing niet steeds dat lied De meeste moeders zingen mooi Maar mammie, mammie niet Hans Dorrestijn (geb.1940) Tegen, tegen, tegen! Tegen Limburg: 'Ja, het brons groen eikenhout Is Hollands al lergrootste fout.' Tegen doe- het-zelvers: 'Verdelg, o Heer, de hobbyist Met zijn boren, za gen, schaven.' Tegen de panda: 'Ik wil hem gebakken Of gefri tuurd.' Overal tegen. Andersom, andersom, anders om! Het onschuldige lam wordt een bloeddorstig monster: 'Soms jaagt het Roofschaap met een troep Achter herdershon den aan.' De gemene jager blijkt een zielig slachtoffer: 'Toen kwam er nog een eekhoorn Die trok me aan mijn haar.' De hond van ome Karei wordt de baas in huis: 'Mijn arme oom zag ik la ter gaan: De riem was om zijn hals gedaan.' Alles andersom. Lachen, lachen, lachen! Hoe ver zint die Hans Dorrestijn, de vro lijke dichter, de olijke liedjes zanger, zulke gruwelverhalen? Maar na ruim driehonderd blad zijden Nu de liefde me zo tegen zit zie je de werkelijkheid van deze sprookjes, en is het lachen je vergaan. Niet vanwege de Dorrestijn-deun, omdat zoveel van zijn teksten achter elkaar eentonig worden. Nee, het is om dat je beseft waarom je lacht. Wat valt er hier eigenlijk te la chen? Grappen van het grimmigste soort. Hij meent wat hij be weert. Hij speelt niet, maar hij is. We lachen hier niet van vreugde, maar van verdriet. Ju belen om de catastrofe, juichen over de ondergang. Weemoed over de wanhoop: 'Waar zijn die mooie droeve dagen Waar is de wanhoop van weleer?' Verlan gen naar de klacht, aangetrok ken door ellende, grijnzend de afgrond in. Wat zou Dorrestijn zijn zonder pijn? Hier spreekt een sukkel wiens enige trots het is sukkel te zijn. Hij streeft niet naar onze sympa thie, hij doet er juist alles aan zich gehaat te maken. Daarom is hij tegen, tegen, tegen. Tegen u, tegen mij, tegen de wereld, te gen de mens: 'Wie zijn medemen sen kent Die slikt geen vitami nepillen Maar strychnine zou hij willen.' Cabaret dat opgehou den is cabaret te zijn. Iiij heeft geen maniertje. Hij heeft niet eens manieren. Zo kan alles, al les worden gezegd. Het hoge huwelijk? Het zou een lage leugen zijn. Hij het vaker dan ienr wil, een grap die niet meergsj. pig is. 'Wie voor een misdii$ venslang achter de trahes g^;- Wie in een gesticht zit schrikkelijk wit gelaat' ïseri ter aan toe dan de stakkenisj de huwelijkse staat. Done^ gaat verder, Dorrèstijn gaai, tijd verder. Het mooie moederschap? Ooh die mythe zet hij een bijl i ders, ze vallen voortduw Maar wee wie zijn moede tg eert. Bij hem gaan de mataj vreemd, koken ze vies, enk gen ze te horen: 'Ik smees moeder, overlijd!' Moeders! slaaplied: wat is er heilige, derder, kwetsbaarder dan d Tot je zijn gedicht leest, meer wordt beroerd d< dankbaarste spier, de lachsps Hans Dorrestijn, de dichtern het luidruchtige tegen. Zacht) durf ik het wel te zeggen: ikk vóór. Mario Moto Hans Dorrestijn: Nu c me zo tegenzit. Onder'réc van Lolies van Grunsven-f Van Ditmar, 336 pag., g den, met CD, 27,50. Rudy Kousbroek Wegdoen Deze wonderlijke foto is al heel lang in mijn bezit, al zeker sinds de jaren vijftig. Ik woon de toen in Frankrijk en daar komt die foto vandaan, maar hoe hij in mijn bezit is geko men weet ik niet meer. Gekocht, gekregen, gevonden in een lege kast, in een tweedehands boek, in de geplooide pochette van een oude koffer. Het is een vergeelde zwart-wit briefkaart en de voorstel- lihg er op wordt op de keerzijde alleen geïdentificeerd als 'Cévénoles' - dat wil zeggen 'uit de Cevennen'. Maar de on werkelijkheid van de voorstelling is zo overweldigend dat de feitelijke herkomst er niet toe doet. Het is de top van de wereld, ver van alle aardse werkelijkheid, tienduizend me ter boven de zeespiegel. De enige werkelijkheid die nog een zekere rol speelt is die van de bank. Eens, in een ver verleden, moet die daar zijn neergezet, meegebracht door uitgeputte bergbeklimmers na een levensgevaarlijke tocht. Waarom? Waartoe? Voor wie? Een overbodig voorwerp in een onbetreden decor. Er komt daar nooit een sterveling, een bank is daar even onge rijmd als een bed of een schrijftafel. Het drukt wel iets uit, namelijk wachten. En daardoor het voorbijgaan van de tijd. Traag. Vergeefs. Eindeloos. Er zijn geen vooruitzichten voor wie daar wacht, niets of niemand komt hem daar ooit meer halen of opzoeken. Ja renlang heb ik nagedacht over die foto en mij afgevraagd wat toch de diepere betekenis van dat lege berglandschap kon zijn, tot het op een keer opeens tot mij doordrong: wat die foto voorstelt is het hiernamaals. Als er een leven is na de dood kan het alleen maar bestaan onder zulke omstandigheden, de enige die niet leiden tot ontoelaatbare dwaalwegen en paradoxen. Je zit daar op die bank, zonder doel, zonder vooruitzichten, zonder de mogelijkheid om weg te gaan, onbereikbaar voor alle men sen die je hebben liefgehad en die naar je verlangen: nie mand kan meer bij je komen. O, de straf van de Protestant se bijbelkennis: ziehier de tekst uit de Schrift die bij mij naar boven komt bij deze foto: 'Want de HEER zal die men- schen verre wegdoen, en de verlating zal groot wezen' (Jesaja VI: 12). Wat een begrip: 'verre wegdoen'. Ja, dat is weer echt de HEER, je herkent het meteen: zo moet het zijn als er een le ven is na de dood, dat is de enige toestand die niet meteen in flagrante tegenspraak is met allerlei observeerbare ver schijnselen. En daar zit je dan, moederziel alleen, voor eeu wig; de menschen zijn weggedaan en de verlating is onbe schrijfelijk. Niet voor straf, dat is het opmerkelijke, niet al leen voor mensen die hebben gezondigd tijdens hun leven, nee, het is zo voor iedereen, ook voor wie nooit een vlieg kwaad heeft gedaan en nooit een slechte gedachte heeft ge had. Eenzaam, geen gezelschap, geen mensen, geen gelief- des, geen kinderen, geen dieren, door alles en iedereen ver laten. Maar vergelding speelt er geen rol in; dat zie je ook duidelijk aan de foto, dat is gewoon een grijs en eenzaam hiernamaals, er worden daar geen rekeningen vereffend. Hoe zou het hiernamaals er anders uit kunnen zien? Het feit is dat de Bijbel daar met geen woord over rept; het in teressante is trouwens dat er bijna geen verwijzingen in voorkomen naar een leven na de dood, vooral niet in het Oude Testament; het hiernamaals is meer een soort nako mertje dat het Christendom er in de Middeleeuwen aan heeft toegevoegd. In het Nieuwe Testament staan wel een paar passages die je als troostprijs zou kunnen opvatten, zoals Tim VI: 12 - 'Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk ook gij geroepen zijt.' Maar informatie over het decor waarin dat eeuwige leven zich dan afspeelt ontbreekt. Helaas, je zult het zien, het is natuurlijk toch het bankje in de bergen. foto GHNASSIA, circa 1950 Een bijbeltekst die in dit verband ook wel wordt geciteerd is Genesis 25:8, waarin staat dat Abraham bij zijn dood 'tot zijn volkeren wordt verzameld'. Dat houdt in dat je dan tenminste je dierbaren terugziet. Dat zou mooi zijn, maar waar ik dan nog grote moeite mee heb is het ontbre ken van dieren. Zonder dieren is het eeuwige leven wat mij betreft niet de moeite waard. Met een poes op schoot is het op dat bankje misschien nog wel uit te houden.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 24