Elke dracht
vertelt een
ander verhaal
PZC
dinsdag 30 augustus 2005
Zeeland kent een groot
aantal streekdrachten.
De verschillen zijn soms
groot, soms klein. Er gelden
strikte kledingvoorschrif
ten. Iemand in dracht ver
telt aan de omgeving een
heel verhaal. De streek
waaruit men afkomstig is,
kind of volwassene, het ge
loof (katholiek of protes
tant), het beroep (boer, vis
ser, burger) wel of niet in
rouw, getrouwd of vrijge
zel, rang of stand, rijk of
arm. Het is allemaal uit de
aard van het kostuum en de
sieraden op te maken.
De oudere drachten zijn
kleurrijker dan de recent
ere. Rond 1900 verdwijnt veel
kleur, mede onder invloed van
de dominees. Bij de mannen
blijft de halsdoek het enige kleu
rige onderdeel. Ook de vrouwen
gaan zich ingetogener kleden.
Vaak vormen de sieraden de op
vallendste elementen én een mo
gelijkheid om zich te uiten. De
streekdracht - hoe onpraktisch
die ook lijkt - is vooral functio
neel; zeker sieraden hebben veel
al hun nut.
Er wordt onderscheid gemaakt
in daagse en zondagse dracht.
Die laatste is sjieker. Daarin
hoeft immers niet gewerkt te
worden. In Zeeland zijn tien re
gionaal getinte streekdrachten
te onderscheiden en hierop be
staan nog enkele variaties (zoals
het Middelburgs Ambacht en de
rooms-katholieke en protestant
se dracht op Zuid-Beveland).
Bij Óns Boeregoed zijn alle
streekdrachten nog aanwezig.
Ter gelegenheid van het vijftien
jarig bestaan tonen leden van de
groep hun zondagse dracht.
Slechts één. Jaantje Grootjans
(75), loopt nog altijd blijmoedig
in Arnemuidse klederdracht. Ze
doet dat al vanaf haar vierde en
ze zal nooit meer op burgerkle
ding overstappen. Voor haar is
het dagelijkse aankleden routi
ne; ze doet er ongeveer een kwar
tier over.
Maar Anoeska Gijzel bijvoor
beeld heeft - 'als alles meezit' -
al gauw een half uur nodig om
zich in Zuid-Bevelandse protes
tantse dracht te hullen. Ritsen
en klittenband bestonden des
tijds niet en worden ook nu niet
gebruikt. Het zijn allemaal spel
den, drukkers en haken. Ria van
der Borgt vindt het best lastig
om de kroonspelden op de juiste
plaats in het oorijzer (de beugel
waaraan de stikken zitten) te
prikken. Wat dat betreft hebben
de mannen het in de laatst ge
dragen dracht nog het makke
lijkst.
Rinus Antonisse
Bets van der Moere is gehuld in
de Noord-Bevelandse dracht
van circa 1900, half-rouw (voor
een naast familielid geldt zware
rouw): Een zwarte kamgaren ja
pon (rok met jasje), langs de
mouwen en rokzoom afgezet
met zwart fluweel. Op het hoofd
een effen muts van batist (een
soort tule) met smalle zoom (bij
zware rouw een bredere zoom).
De korte gitten halsketting
heeft een zilveren slotje. Gou
den sieraden worden bij deze
dracht niet gedragen, wel een
zwarte speld in de vorm van een
braam. In de muts zitten er ook
twee. Aan de rood-gouden krul
len hangen twee rouwklokken
in de vorm van een kegel. De flu
welen beugeltas heeft een be
werkte zilveren beugel.
Gerry van der Linde laat de
Schouwse dracht rond 1900
zien: Een donkergroene burger
japon (rok en jak), die vanuit de
Parijse mode naar Zeeland is ge
komen. De japon is voor de sier
afgezet met kant. Om de hals
een snoer gitten met gouden
slot. Op de zwarte ondermuts
een kanten muts. Die heeft in
het midden een 'muzegat'waar
in de naad verwerkt is. In de
muts een karkas van dun om
wonden ijzerdraad; hierover
kan de muts gedrapeerd wor
den. De krullen zijn klein, er
hangen wel twee strikken van
goud en zilver met diamantjes
aan. Twee kroonspelden comple
teren het geheel. Er hoort een ge
borduurde handtas bij.
Gerda Stam gaat gekleed in de
Thoolse dracht van omstreeks
1850: Een deftig aandoende wol
len japon (rok en jasje), afgezet
met een fluwelen bandje. De
donkerrode kleur is de keus van
de boerin zelf; het mag ook een
andere (donkere) kleur zijn. Óm
de hals een lang snoer van git
ten, met een tonslotje. Op het
hoofd een zwart ondermutsje en
daarop een muts van echte Brus
selse kant. Aan de gouden krul
len (vierkant gedraaid) hangen
strikken en er zitten twee kroon
spelden naast. Op de muts prij
ken vier sierspelden; de wel
stand bepaalt aantal en om
vang. Op de japon een broche.
Erbij een portemonneetasje.
Angelique Dek gaat gekleed in de dracht van het Land van Cad-
sand van omstreeks 1940. Die is overwegend zwart en bestaat uit
een rok en mantel met lange mouwen, versierd met kant en soms
met kralen. Daarover een met kant versierde zwart zijden schort
Om de hals een eenvoudig snoer bloedkoralen of ook wel een
broche. De zwarte ondermuts is voorzien van een lusje, waarin
tegen de wang liggende hangers (mutsebellen) ingehaakt wor
den. De kornetmuts is verstevigd met een karkas van ijzer-
draad. Niet te zien is de fleurige' onderkeus.
José Vermeire laat de
dracht uit het Land van
Hulst zien, van vóór 1900.
Ze draagt een rok en jak
met lange mouwen die zijn
afgebiesd met fluwelen
banden. Het zijden schort
je is afgezet met kant.
Over het jak een vierkan
te, geplooide worteldoek.
Om de hals een ketting
met kruis (katholiek) of
medaillon, een horloge
ketting en vier toeren
kralen. Verder kegelvor
mige oorbellen (lange
bellen) en een zwarte on
dermuts met daarop
een bolvormige muts
van Rijselse kant, ver
sierd met circa 250 kop-
speldjes. Rond de bol
een gekleurd lint. Als
tas het zogenaamde spoor
mandje.
Anoeska Gijzel is een pronte Zuid-Bevelandse protestantse boerin.
Ze draagt een witte onderkeus en zwarte keus van kamgaren, met
motief en borstelrandje. Daarover een grote zwarte schort, die het
lijf helemaal omsluit. Verder een zwarte elastieken schortenband,
een kamgaren hemdrok, een beuk en doek met acht plooien, zes toe
ren bloedkoralen (met gouden slot aan de achterzijde) en een witte
katoenen ondermuts, waaruit het haar steekt (blis). Naast het oor
ijzer met gouden stikken twee kroonspelden. De kap is van handge
maakte Brusselse kant, met een karkas van omwonden ijzerdraad
en wordt vastgezet met drie spelden. Op de zilveren beugel van de
tas staat de Nachtwacht afgebeeld.
Hannie Louwerse presenteert
het hedendaagse Walcherse kos
tuum: Witte onderrok, zwarte
kamgaren bovenkeus versierd
met bloemen, een zwarte schort
en een losse schortenband met
sieraden. Over het jak van flu
weel een losse beuk van effen
lichtblauw (mag ook een andere
kleur zijn, of gebloemd), versierd
met pailletten. Erbij een gehaakt
avonddoekje ('s winters een wol
len doek). Ze heeft vijf snoeren
granaten en een gouden slot met
ster om de hals. Aan de krullen
hangen strikken met waaiers.
Over de witte ondermuts van bro
derie een bovenmuts van langet-
te. Ter versiering een facetspeld
en een knopspeld.
Huib Heiboer heeft het kostuum aangetrokken dat de protestantse
Zuid-Bevelandse mannen tot op het laatst droegen. Bijna alles is
zwart: broek, boezeroen en vest. Daarover een zwarte jas met twee
rijen van elk zes knopen (op Walcheren vijf knopen). Verder een ge
kleurde halsdoek (diverse kleuren zijn mogelijk) en twee gouden
halsknopen om de boezeroen mee te sluiten. Op de broekband twee
opengewerkte broekstukken, met versiering van een rand met ruit
jes; geen klepstukken meer, maar gewone knopen. Op het hoofd een
castoren hoed, öok wel 'ondekotje' genoemd. Bij een katholieke
boer is de rand aan de voorkant neergeslagen.