Boeren aan kreek en weel
PZC
Knagers en witte duiven zijn in de uitverkoop
Eigenheid
dinsdag 12 juli 2005
Vlissingen, Middernacht
In de gewassen nacht
de grootse flonkerkronen der zeesteden-
prikkend briljanten salamander
glijdt de ferry nader
over een koningsblauw tapijt van golfgeruis.
Zeevogels fluiten
wolken en regen los
het wier deint zuigend
langs de schoeiing.
Als knappende schelpen fris
carilloneert met uurbellen twaalf
de toren, zilt.
Hans Warren
Boerderij aan de Nieuwkerkse kreek, tussen Schoondijke en Groede.
foto Peter Nicolai
Als we het in Zeeland
over water hebben (en
wanneer doen we dat niet),
gaat het over zout zeewater.
De strijd van Zeeland tegen
dat water, de verbonden
heid met de zee, de verwe
venheid van zee en land en
de afhankelijkheid van el
kaar hebben vele boeken ge
vuld. Ook in mijn artikelen
reeks gaat het vooral over
de wederzijdse beïnvloe
ding van land en zee, van
stromen en hoeves. Zoals
over het hout voor de boer
derijen (schuren), die - in
het bijna boomloze Zeeland
- alleen gebouwd konden
worden dankzij het Scan
dinavische- en later het
Amerikaanse grenenhout
dat via de zee werd aange
voerd. Maar we hebben in
Zeeland meer water dan al
leen maar zoute zeestro-
Als je een gedetailleerde
kaart bekijkt, zie je dat het
Zeeuwse land bespikkeld en
doorsneden wordt door welen
en kreken. Overal waar je rijdt,
schittert het binnenwater je te
gemoet. Dat is eveneens een ken
merk van Zeeland. Indirect heb
ben we dat water ook weer aan
de zee te danken, maar het ka
rakter van al die kreken en we
len is totaal anders dan dat van
de zilte getij denstromen. Vele
boerderijen zijn gesitueerd bij
de kreken en welen. Dat is zo
vanzelfsprekend en kenmer
kend dat het ons bijna niet meer
opvalt.
Zeeland met zijn kreken en we
len. Overal kom je ze tegen. Op
Schouwen-Duiveland heb je het
Dijkwater, de Maire, het Diepe
Gat en het krekengebied bij Ou-
werkerk. Op Tholen zijn de
Pluimpot en de Hikse Kreek, en
natuurlijk ook weer het Diepe
Gat. Die 'gaten' tref je overal in
Zeeland aan, vaak met de aan
duiding 'diep' of 'zwart'. In (Bel
gisch-) Vlaanderen zijn ze dol op
het adjectief 'bodemloos'. Op
Walcheren hebben we het Veer-
se krekengebied, dat van Ram-
mekens en de Vlissingse Nol (te
danken aan de inundatie). Op
Zuid-Beveland zijn vele kreken
en welen; het Westex-- en Oos-
tei-Schengen, de Inkel, de Vin-
kenissekreek, de Deesche water
gang (eigenlijk kaxrevelden met
een kreek er naar toe) en vele
welen en putten. Maar de kre
ken van Zeeuws-Vlaanderen
spannen de kroon. Nergens zijn
ze zoveel aanwezig als daar. De
Lapscheurse kreek, de Pias
kreek, de Achterste- en de Voor
ste kreek (met het Kerpelgat),
de Otheense kreek, de Vogel, de
Axelse kreek, en vele, vele ande
re. In Belgisch-Vlaanderen gaat
dat gewoon door: de Boeren-
kreek, de Hollandergatkreek, de
Blokkreek...
Prachtig
Hier twee voorbeelden van histo
rische boerderijen, prachtig gesi
tueerd aan een kreek. Ze wor
den zelfs gedomineerd door zo'n
kreek. De eerste is Kwistenburg
aan de Zwaakse Weel, tussen
's-Gravenpolder en Ovezande.
De weel is geen weel, maar een
oude zeearm; een echte kreek
dus. Het Zwake was de oude,
middeleeuwse en drukbevaren
stroom tussen Middelburg en
Antwerpen. Rond 1450 werd die
in twee fasen afgedamd. Vol
gens de hardnekkige verhalen
zou er in het diepste deel van de
Zwake een groot schip met goud
en zilver vergaan zijn. Het is
nog steeds niet gevonden...
Ongeveer tegenover de plaats
van het denkbeeldige wrak
werd rond 1630 een boerderij ge
bouwd; een bescheiden hoeve.
Het huis heeft drie ramen en een
deur, de schuur had maar één
mendeur. Ongeveer een eeuw la
ter was de hoeve gegroeid en
kwam er een mendeur bij. De
bakkeet op afstand van het huis
is bescheiden en stokoud - dus
waarschijnlijk ook uit het mid
den van de 17e eeuw. In de 19e
eeuw kwamen er een varkens
hok (ter vervanging van het
oude?) en een wagenhuis bij. De
gebouwen afzonderlijk en als en
semble zijn van grote waarde:
ze hebben ongeschonden de eeu
wen doorstaan. Het erf en de lig
ging van de hoeve zijn uitzonder
lijk mooi. Naast het diepe, rim
pelende water ligt het hoefje ge
schurkt in het holle-bolle land
schap. De pannen van het huis
en het oude rieten dak van de
schuur spiegelen zich al eeuwen
in het zwarte water. De naam
van de hoeve, Kwistenbui-g, ver
wijst naar de kapitalen die het
gekost heeft om deze polder en
de bedijking eromheen te beta
len. Die waren zo groot dat men
toen sprak van 'verkwist' geld.
De andere boerderij ligt aan de
Nieuwkerkse kreek. Die is te
vinden aan de Scherpbierseweg
tussen Schoondijke en Groede.
Zo mogelijk ligt deze hoeve nog
mooier en dichter aan de kreek.
Het is een grote, oude hoeve, on
geveer in hetzelfde jaar (1630)
als Kwistenburg neergezet. Wel
licht zelfs nog vijftien jaar eer
der. In deze omgeving ben je in
het 'oude land' van
Zeeuws-Vlaanderen. Lang voor
1500 waren hier dorpen, vlied-
bergen, kastelen en boerderijen.
De naam van de kreek herinnert
aan het vei'dronken dorp, net
als een boerderij in die buurt, de
Torenhoeve. Door de troebelen
van de Tachtigjarige Oorlog
werd deze welvarende regio
geïnundeerd en vex*viel hij tot
schorren en slikken. Dankzij de
durf en ondernemingsgeest van
Jacob Cats werd hier x'ond 1610
opnieuw ingepolderd. Het ver
dronken oudland werd nieuw
poldex-gebied. Daar verrees ook
in die jaren de grote hoeve die
meestal wordt aangeduid als
'het hof aan de kreek'. Willem
en Ann Risseeuw die dat hof lief
devol beboeren en bewonen, heb
ben veel van de oude historie bo
ven water gehaald. De oude
schuur - hoog, met aan de uitein
den twee schilddaken - is ty
pisch voor West-Vlaanderen.
Het was in de 17e eeuw een
nieuw type schuur, groter en ho
ger dan men kende. Op de kopse
kant en aan de achterkant wa
ren de stallen voor paarden en
koeien; aan de andere kopse
kant was een ingebouwd wagen
huis. Alles onder één dak, met
enorm veel tasruimte voor
graan, vlas en peulvruchten.
Naast en apart van de schuur
kwam een woonhuis. Dat was
van grote afmetingen. Zo groot,
dat het vermoeden rijst dat de
bouwheer geen boer was, maar
een rijke stedeling. Hij gebraik-
te zijn boerderij waarschijnlijk
als zomerverblijf. De omvang en
de opzet van het huis doen al
thans zoiets vermoeden. Twee
gezinnen (pachter en eigenaar)
konden er met gemak in wonen.
Rond 1920 was dat enorme huis
bouwvallig geworden en is het
helaas afgebroken. Ervoor in de
plaats kwam een aardig huis
met een gebroken kap. Dat is
weliswaar heel wat comfortabe
ler, maar het mist de allure van
het 17e eeuwse historische
bouwwex'k.
Verzakken
De schuur bleek in de loop van
de tijd toch iets te dicht bij de
afkalvende kreekwal te staan.
Hij dreigde te verzakken. Heel
veel aarde moest aangevoerd
worden om de kreek te beteuge
len. De ligging aan die brede,
met bomen omzoomde kreek is
en blijft prachtig. De hoeve ligt
ver van de weg. De grote gebou
wen vallen in het niet bij de ho
ge luchten, het lage land en het
blauwgrijze rimpelende water
van de rusteloze kreek. 'Het
land van de tronk (knotwilg) en
kreek' wordt Vlaanderen ook
wel eens genoemd. 'O Vlaande
ren, mooier kreken dan de jou
we ken ik niet', schreef de boe
rin Ann Risseeuw als eindregel
van een 'krekengedicht'.
Gerard Smallegange
Dit is de laatste aflevering in de
ze serie Erfgoed.
Eén van de weinige 'Zeeuw
se' gedichten die Hans War
ren waardig keurde om in zijn
bloemlezing 'Nakijken, dromen,
derven' (1992) op te nemen is
het gedicht 'Vlissingen, Midder
nacht'. Het is een jeugdgedicht
uit 1951, opgenomen in zijn
tweede bundel 'Eiland in de
Stroom'. Na een halve eeuw
lijkt het gedicht nog opmerke
lijk modem, d.w.z goed lees
baar, niet aangetast door actue
le modestijlen, ook verre geble
ven van alle persoonlijke proble
matiek die zijn latere poëzie ob
sessief zal beheersen. De wilde
experimenten van de Vijftigers
zijn nog amper tot zijn insulaire
positie op Zuid-Beveland door
gedrongen en hij schrijft nog in
een serene, doorzichtige stijl
over de schoonheid van de na
tuur in al haar Zeeuwse schake
ringen. Pas als zijn contacten
met Holland frequenter worden,
begeeft hij zich in de maal
stroom van vernieuwing, novi
teit en originaliteit. Zijn eerste
nieuwe lente en een nieuw ge
luid is dan ook niet minder dan
meteen maar een leeuw. Een on-
zeeuws beest. 'Leeuw Lente'
(1954). Het gebrul van de leeuw
in het Zeeuwse polderland
klonk even gekunsteld als wan
neer de leeuw van het Zeeuwse
wapen plotseling geluid zou heb
ben uitgespuwd.
Toch was deze tour de force ken
nelijk noodzakelijk voor de ont
wikkeling van WaiTens verdere
dichterschap; hij moest zich
eerst met kracht ontdoen van de
invloeden van zijn grote voor
gangers die hij mateloös bewon
derde: dromers, estheten, zachte
fluisteraars en wereldvreemde
romantici. Boutens, Leopold,
Gezelle, de vroege Bloem en de
jonge Gorter.
Uit zijn eerste bundel 'Pastora
le' (1946) blijkt dat de oorlog
hem niet geraakt heeft, dat bun
kers en polders vol granaten op
palen zijn pastoraal arcadisch
wereldbeeld van schapen langs
groene dijken en schorren vol
vogels niet hebben verstoord.
De eerste verstoring van deze
idylle was een literaire stijlver
schuiving en de langzame ont
dekking en acceptatie van zijn
eigen identiteit. Door deze ver
storing en vanuit deze worste
ling vond hij tenslotte wie hij al
tijd geweest was, een romanti
sche dromer, een verheerlijker
van schoonheid, een verfijnde
estheet, een hedonistische le
vensgenieter, een melancholi
sche namijmeraar over het ge
mis en het tekort en de verganke
lijkheid van het bestaan. De on
aardse schoonheid van Apollo is
zijn ideaal, even ontoegankelijk
als de vergetelheid in de roes
van Dionysos.
In een schijnbaar objectief
jeugdgedicht als 'Vlissingen,
Middernacht' is de eigenheid
van de latere dichter al in de
kiem aanwezig. Het gedicht be
gint met een verheffing of liever
nog een transfiguratie van de
nuchtere nachtse realiteit tot
een droomfantasie van konink
lijke allure. Beelden als grootse
flonkerkronen, een toeristenfer
ry die over een koningsblauw ta
pijt van golfgeruis voortglijdt,
komen voort uit de fantasie van
een romantische dromer die het
stampen van een ferryboot in de
nacht niet wil horen en die zich
liever overgeeft aan de begoo
cheling van een briljanten sala
mander. Een dichter die zo de
realiteit omtovert tot iets su
bliems, kan van een luciferdoos-
je een vuurpaleis maken en van
een lucifersvlammetje een feeë
rieke feestverlichting maken.
Daar is op zich niets tegen. Al
leen moet hij het anderen niet
kwalijk nemen dat ze in deze ui
terst subjectieve schoonheidsbe
leving niet meegaan en deze
beeldspraak op zijn minst lichte
lijk bombastisch, mooisprakerig
en overdreven vinden, dus niet
voortgekomen uit een bezielde
werkelijkheidsbeleving. Deze
visie op de werkelijkheid lijkt
eerder ontleend aan de bewon
derde estheten van twee genera
ties voor hem, dan aan te sluiten
bij die van zijn generatiegeno
ten, voor wie de 'schoonheid
haar gezicht heeft verbrand' (Lu-
cebert).
Bekering
Niet verwonderlijk dus dat zijn
bekering tot de nieuwe poëti
sche taal niet veel meer oplevert
dan een lente die allitereert met
leeuw, een leeuw die even klage
lijk blaat als het lam dat hij ver
slindt. Gelukkig keert Warren
het experiment weer snel de rag
toe en vindt hij op zoektocht
naar zichzelf zijn eigen stem te
rug. In de tweede stofe van dit
gedicht is dat onmiskenbaar ei
gen geluid al aanwezig. Natuur
impressies uit zijn eigen leefwe
reld door zijn verbeelding tot
nieuw leven gewekt in een helde
re, verstaanbare taal. Dat zal
een van de opvallende kenmer
ken worden van zijn meest ge
slaagde gedichten. Zijn voor
keur en goedkeuring zal dan
ook in belangrijke mate in zijn
vele poëziebeoordelingen later
uitgaan naar de klassieke helder
heid, minder naar het duistere
en verborgene, het diepzinnige
en mysterieuze.
Uit de laatste strofe lezen we
nog zijn hang naar het precieu
ze, zowel in het beeld van de to
ren die carilloneert met twaalf
uurbellen als knappende schel
pen - aardig, maar sinds de Vijf
tigers valt niet zonder meer elk
beeld in het juiste palletje - als
ook in de al te gekunstelde gram
maticale deviatie. Fris en zilt is
de lucht in Zeeland; het carillon-
eren fris en tenslotte ook zilt
van de toren op het middernach
telijk uur lijkt mij een toontje te
hoog gestemd. Toch hoort ook
deze precieuze hooggestemd
heid van zijn taalgebruik tot
zijn oorspronkelijke eigenheid
en is als zodanig een authentiek
kenmerk van zijn hoogstper
soonlijke dichtkunst.
Lou Vleugelhof
KINDERBOERDERIJ
De kinderboerderij aan de
Evertsenlaan in Temeuzen
is een drukbezochte plek.
Even brood brengen voor
de dieren, even eruit met
de kinderen, even een om
metje maken. Verstande
lijk gehandicapten van de
stichting Tragel verzorgen
de dieren eh onderhouden
de stallen. In deze rubriek
wordt wekelijks bericht
over het wel en wee op de
Temeuzense kinderboerde
rij.
Je bent en blijft natuurlijk
een pauw, ook in de stromen
de regen. Dus ben je trots op je
schoonheid en straal je dat uit.
Maar toch schort het daar een
beetje aan bij deze pauw. Lo
gisch, er valt deze regenachtige
donderdag weinig eer te beha
len. Hij staat dan wel stoer op
een terrastafel, maar onze geve
derde vriend ziet er uit als een
verzopen kat. Een vrouwtje, dat
even verderop aan de rand van
de zandbak schuilt voor al het
kletterende water, gunt hem
geen blik waardig. Chagrijnig
verlegt hij daarom zijn aan
dacht naar de drukte in de ge
meenschappelijke ruimte. Daar
vermaakt een stel peuters van
De Dappertjes uit Temeuzen
zich met kleurplaten en een ta
felvoetbalspel, dat ooit nog in
de beroemde Snugly-bar in de
Terneuzense Walstraat jongeren
uren zoet kon houden. Na de
sluiting werd het spel geschon
ken aan de kinderboerderij.
Buiten kun je maar beter niet
zijn. Het regent pijpenstelen, al
dagen. Echte overlast, zoals lek
kages en opkomend rioolwater,
zijn gelukkig niet aan de orde,
maar de plassen regenwater,
gladde kinderkopjes en drassige
grasvelden belemmeren de cliën
ten in hun werk. „We houden
hen daarom binnen bezig. Dat is
voor sommigen echt een opgave.
Maarten en Jacques zijn bijna
niet te houden, die willen heel
graag weer naar buiten", vertelt
beheerster Angelique.
En dus is het allesbehalve
vreemd dat Jacques even later
toch buitenloopt. Met een hark
sleept hij alle gevallen bladeren
bij elkaar. Angelique: „Kan
best, want onder een boom
word ik helemaal niet zo nat",
roept hij. De andere cliënten kie
zen eieren voor hun geld en blij
ven binnen. Ook sommige die
ren zijn niet gediend van een
nat pak. „De geitjes houden he
lemaal niet van regen, die staan
Beheerster Angelique met de konijntjes.
foto Peter Nicolai
bij de eerste de beste druppel
meteen binnen. Soms op eentje
na, die van de leider niet naar
binnen mag. Op zich is het een
vriendelijke groep, maar er is
nou eenmaal een rangorde: de
baas bepaalt wat er gebeurt."
Ook de konijnenberg is geen
dier te zien, op de afbeelding
van Dick Bruna's Nijntje na. De
knagers hebben zich verstopt in
hun holletjes. „Op zich kunnen
deze konijnen onder de berg gra
ven, maar op een gegeven mo
ment stuiten ze op gaas. Dat
voorkomt dat ze verder graven
en op die manier de boerderij
verlaten. Op de berg zetten we
alleen maar nestjes met vrou
wen uit. De mannetjes halen we
er tussenuit, want dat zou al
leen maar voor inteelt zorgen.
Ten eerste zou dat misvormde
konijntjes op kunnen leveren.
Maar nog los daarvan: we heb
ben al zoveel konijnen", zegt An
gelique.
Mede daarom zijn er knagers in
de uitverkoop. Angelique:
„Twee nestjes hebben we dit
jaar bewust gekweekt. Daar zijn
zeven kleintjes uit voortgeko
men. Een tijdje geleden werd er
ook nog een dwergkonijntje bin
nengebracht, waarvan we later
ontdekten dat ze zwanger was.
Zij heeft vorige maand zeven
jonkies op de wereld gebracht.
Van de dertien nieuwe konijnen
zijn er nog maar vier besproken
door bezoekers. We moeten er
echt vanaf, want we hebben
maar vijftien hokken."
Ook is er een overschot aan wit
te duiven. „En we kunnen ook
nog wel een aantal mannetjesca
via's missen. Er is alleen maar
vraag naar vrouwtjes, want die
kan je makkelijker bij elkaar in
één hok stoppen. Mannetjes
niet, die gaan met elkaar op de
vuist. Maar iemand die maar
één cavia wil, kan net zo goed
een mannetje nemen. Want die
zijn net zo lief als vrouwtjes."
Raymond de Frel
t mi I IliUli li Niimmliifipt'lil j'ji'