Geef debutanten een zetje Dat is geen boom Geen gewoon woord mocht blijven staan Jan-Willem Anker ensen die het kunnen weten beweren dat negen van de tien debutanten hun eerste boek nooit meer door een tweede laten volgen. De reden is maar al te menselijk: de goegemeente van critici, boekhandelaren en lezers heeft hen simpelweg niet opgemerkt. Daarom is het, met de zomervakanties en het einde van het literaire seizoen in zicht, een daad van eenvoudige rechtvaardigheid om drie aankomende auteurs (Yolanda Entius, Ditte Mensink en Maai ke Kroesbergen) uit hun relatieve anonimiteit te bevrijden. Wie weet voelen ze zich aangemoedigd deze zomer te gaan werken aan de uitbouw van hun prille schrijverschap. Waarom juist deze drie? On welwillende toeschou wers zullen zeggen dat ik me heb laten leiden door seksisti sche overwegingen. Veel recen senten hebben er immers een handje van om schrijvende vrou wen op een grote hoop te vegen. Toch is het me daar niet om be gonnen. Wat me in dit trio debu tanten treft heeft minder te ma ken met sekse dan met de drang tot drama en pathetiek die je bij mannelijke auteurs net zo goed kunt aantreffen.Het drama wor telt in het ene geval in de dingen van de dag en grenst in het ande re aan het onwaarschijnlijke. Van onze drie schrijfsters zit Yo landa Entius de werkelijkheid nog wel het dichtst op de huid. In Rakelings knoopt ze aan bij het soort van gemengde berich ten dat in de krant valt aan te treffen: 'Autobus met voetballer tjes verongelukt: één dode' of 'Gruwelijke hameraanslag in het Plesmanplantsoen'. En dat niet uit liefde voor een banaal realisme, maar vanuit de over tuiging dat alledaagse tragedies werken als schikgodinnen die in de levens van talloos veel mil- lioenen de dingen op hun plek laten vallen. Entius laat de mees te van haar personages een enor me smak maken, maar uiteinde lijk gunt ze elk van hen toch ook weer een zachte landing. De charme van Rakelings schuilt wat mij betreft niet in de identificatiemogelijkheden die melodrama's bieden, maar in de vertelvorm van deze roman. En tius, die al eerder werkte als sce narioschrijver en regisseur en dus weet hoe je een drama voor het voetlicht moet krijgen, heeft gekozen voor de structuur van de reidans. Ze laat de handeling beginnen met een willekeurig levensverhaal en springt vervol gens over van het ene naar het andere, tot de kring aan het ein de rond is. De cirkel suggereert lotsverbondenheid. Maria Koe nen, de spil van Entius' roman, twijfelt niet aan bestemming en voorzienigheid, maar zij is dan ook los van de conventionele or de. Omdat ze in een vlaag van verstandsverbijstering iemand met een hamer de hersens in slaat, zal ze geruime tijd in een gesloten inrichting belanden. Haar voornaamste tegenvoeter Douwe, zwaar getroffen door het lot dat hem van vrouw en kind berooft, neemt levensloop en toeval voor wat ze zijn: een coïncidentie van gebeurtenissen die je afhankelijk van humeur, temperament en levensbeschou wing kunt uitleggen als zinrijk dan wel zinloos. 'Heel veel din gen gebeuren op hetzelfde mo ment. Het zou pas toevallig zijn als dat niet zo was.' Toevallige lotsverbondenheid die er om waagt als betekenisvol te wor den uitgelegd domineert Ditte Mensinks debuut Het alziend oor. De titel suggereert een be paalde magie en inderdaad, de vrouw die hier de hoofdrol ver vult is behept met een abnor maal fijn luistervermogen dat geheime deuren opent en myste ries blootlegt. Met oren op steel tjes ontdekt Mensinks heldin dat het beschadigde barokschil- derij dat een vriendin van haar moet restaureren verminkt is door een collega-restaurateur. Hij blijkt behekst door het ge weld van de voorstelling (de bij belse heldin Judith en haar die nares kelen generaal Holofer- nes) én door het koele sexappeal van de vrouw die hij de herstel opdracht geeft. Geen alledaags gegeven, maar ook weinig origi neel, gegeven het feit dat negen- tiende-eeuwse schrijvers als Ed gar Allan Poe en Oscar Wilde voorgingen in het toedichten van bovennatuurlijke kwalitei ten aan kunstwerken. Boven dien ziet elke slimmerik de ont knoping van Mensinks roman al tientallen pagina's van tevoren aankomen. Op de schaal tussen werkelijkheid versus toverwe reld bevindt Maaike Kroesber gen zich ongeveer halverwege. Haar roman verglijdt niet in het bovennatuurlijke, maar toch is Watertanden wel degelijk ge huld in een onwezenlijke sfeer. Dat heeft alles te maken met de mythologisering van de jeugdja ren waaraan de hoofdpersoon, een vrouw van omtrent de der tig, zich te buiten gaat. Op een pelgrimage naar het stad je waar ze haar jeugd heeft door gebracht, herschept ze haar ver leden tot een zinderende geschie denis die ze bewust heeft geënt op Nabokovs Lolita, de schan daalroman over de fascinatie van een oudere man voor zijn veertienjarige stiefdochter. Hier ligt het perspectief niet bij de ge obsedeerde minnaar, maar bij de Lolita van het verhaal. Zo'n kleine twintig jaar na dato komt ze ontnuchterd tot de ontdek king dat ze, misschien wel om dat ze vroeger zo'n verslaafde lezer was, haar levensverhaal al te mooi heeft gemaakt. Voor mij is de keuze tussen deze drie de buutromans niet al te moeilijk. Ik neem de pathetiek van Rake lings voor lief en kies voor het verteltalent van Entius, dat me heel wat aangenamer aandoet dan de quasi-geheimzinnigheid van Mensink en de literaire pre tenties van Kroesbergen. Jaap Goedegebuure Yolanda Entius: Rakelings - Uitgeve rij Querido, 256 blz., 17,95. Ditte Mensink: Het alziend oor - Uit geverij Nijgh Van Ditmar, 176 blz., 14,90. Maaike Kroesbergen: Watertanden - Uitgeverij Augustus, 223 blz., 16,95. (Advertentie) het B E R N IN 1 m y s i fJfei i 'dan ijk At' Genoten van De Da Vinci Code? Lees dan ook Hel Bernini Mysterie, nog zo'n messcherpe thriller van Dan Brown. Robert Langdon volgt in een race tegen de klok een vierhonderd jaar oud spoor door i Rome om het Vaticaan te redden. 1 Uitgeverij Luitingh woensdag 22 juni 2005 Het is een wouw die met haar bontjas schudt. Als een loopvogel duwt ze de huizen omver, wringt zich tussen stenen met haar verendos. Dat ze haar volgelingen onder de voet loopt, deert haar niet. Een schaafwond lacht ze weg. Een wufte oogopslag smoort elk protest. In de tuin verbruinen zeven van haar vingers. Ze spreken tot elkaar in ruisende gebarentaal, herhalen aan de grond patronen in het zwerk. Jan-Willem Anker (geb.1978) Dan verschijnt er eens een perfect poëziedebuut, en voel je toch onbehagen. Jan-Wil lem Anker heet de schrijver, In zinkingen heet zijn boek. De meeste dichters beginnen hun loopbaan aarzelend, je hoort eer der een stemmetje dan een stem. Deze dichter spreekt meteen of de wereld lang op hem heeft ge wacht. Hoewel termen als met een, direct, onmiddellijk niet op hem van toepassing zijn. Je kunt namelijk allerminst zeggen dat zijn werk spontaan is ont staan. Graag, heel graag dichter willen zijn. Het leidt bijna altijd tot vervelende, heel vervelende ge dichten. Van de scriptie naar de poëzie, het is in Ankers ogen slechts een kleine stap. Maar wat voor poëzie krijg je dan? Ge dichten die hoogstens volmaakt lijken op gedichten. Op gedich ten die al geschreven zijn. Hij heeft genoeg eigentijdse poëzie gelezen om de illusie te kunnen wekken. Het schrijven hield voor hem duidelijk in: werken, bewerken, verwerken. Waarbij om te beginnen geen gewoon woord mocht blijven staan. De lezer mocht eens denken! In plaats daarvan komt hij met woorden die als spandoeken over de gevel van zijn kunst han gen, denk aan regenboogprojec tors, satellietkarakter of panop ticumstille. De wet van Anker: woorden buiten het boekje, dan krijg je poëzie volgens het boek je. Een gedicht schrijven is voor hem zoiets als het afleggen van een tentamen. Er wordt niet ge dicht, maar gedacht. Hij stu deert in plaats van bezweert. Moeizame en vermoeiende wen dingen zijn het gevolg: 'Bewe gen is inwaarts manoeuvreren/ weg van het zichtbare/ de opper vlakte waar/ het logge karkas uit elkaar valt/ hier vingert de wind cyrillisch'. Geknutsel zou een te lichte omschrijving zijn voor dergelijke zware construc ties. Het is of een tatie wordt uitgevoerd. Het'tg van de hedendaagse dichtkej in eigen boezem overgep!^ die operatie heeft Anker w richt. Zijn ideeën over po-a vallen samen met de ideeën ?a zoveel anderen. Andenry hart is zijn hart geworden. Ge» wonder dat het gevoel er ut meer in kan zetelen. Het is i leen nog een pomp, een medj niek. Een gedichtenmachine waard bijvoorbeeld het hierbij alp drukte boomvers kon rote Een boom als persoon, el zijn er heuvels die hun sck ders ophalen, koestert een$ mogelijkheden en galmt den mer. We krijgen een soort stift vens te zien die in beweging men, die het zwijgen verbreken] En dan nog even zorgen dat i| les onbegrijpelijk en ongrijo baar klinkt. Zo hoort dat, heel Jan-Willem Anker geleerd, Hl is maar al te grijpbaar en begrj pelijk wat hij met deze bunt; beoogt. Met geen witregeljocki of schoorsteendier valt het verhullen, hier zegeviert het m maakbeest. Vierenzestig bladi den lang wordt in dit al te pa fecte poëziedebuut gedema streerd: dat kan ik óok. Het es behagen dat je voelt, komt dm dat ook. Mario Molega Jan-Willem Anker: Inzinkingen.Gj dichten - Uitgeverij De Bezig/ ij 64 pag.,€ 16,50. Maaike Kroesbergen foto Harry Cock Yolanda Entius foto Chris van Houts foto Chris van Houts Ditte Mensink Rudy Kousbroek beslaan et aangrijpende van deze foto is de symboliek, maar daarover la ter. Eerst het ongebruikelijke. Wat gebeurt hier? Er wordt een os beslagen. In mijn vaders Winkler Prins uit 1938 staat vermeld dat niet alleen paarden en ezels, maar ook ossen beslagen worden. 'In Ne derland komt dit nagenoeg niet voor, wel in Nederlands-Indië.' In mijn kinderjaren in Indië waren ossen als trekdieren inderdaad nog heel gewoon. Het bijbehorende woord 'ossekar' is in Nederland uitgestorven, gelukkig net voordat de moder ne regelneven er met hun slechte gehoor voor taal 'ossenkar' van zouden hebben gemaakt (zoals zij er ook in geslaagd zijn, in hun dom me onvermogen te onderscheiden tussen een naamvals-e en een meervoud, de mensen mon struositeiten als vlaggenschip en roggenbrood op te dringen). Het Maleis voor ossekar was kereta sapi, ook wel kereta lemboe, naar de benamingen 'sapi' en 'lembu' voor koe; in Europese talen had je het woord zebu (in het Nederlands en Frans niet met een oe maar een u), dat in mijn kin- derbewustzijn nog altijd 'koe met een bult' be tekent. Het officiële woord voor die bult is ge loof ik ponok, maar als kinderen spraken wij van boengkoek, het gewone woord voor bo chel. Niet alle Aziatische koeien hadden overigens een bult; het dier op deze foto heeft er ook geen, maar de afbeelding komt kennelijk ook niet uit Azië. Waar en wanneer deze foto ge maakt is weet ik niet, ik denk, gelet op de hoe den, Spanje of Zuid-Italië in de jaren '30. Het is er zo te zien ook niet tropisch maar herfstig, de bomen zijn al kaal. Uit de foto is verder op te maken dat er bij het beslaan van een os nogal wat voorzorgen in acht werden genomen. Het dier lijkt van de grond te zijn gelicht met behulp van kabels en een hijsblok voorzien van gaten waar stokken in konden worden gestoken om er aan te draaien. Ossen hebben gekloofde hoeven, van daar vermoedelijk dat er in de literatuur altijd over 'klauwen' wordt gesproken. Op de foto zie je ook duidelijk de twee tenen, die volgens de meeste beschrijvingen afzonderlijk werden beslagen. De hoef van de zebu ziet er heel anders uit dan die van de karbauw, die als moerasbewo ner eigenlijk ongeschikt is als trekdier (maar er niettemin wel vaak voor wordt of werd ge bruikt). In de Encyclopaedie van Neder lands-Indië las ik dat Indische ossen tot enor me prestaties in staat waren: 'Tijdens de groot ste hitte van den dag beweegt het rund zich met gemak langs de grindwegen, een zwaar be laden kar trekkende, wanneer althans voor be hoorlijke beschutting van de klauwen is zorg gedragen.' Er was maar één nadeel (in de verle den tijd, want in het huidige Indonesië is de os sekar verdrongen door de Japanse vrachtauto) en dat was de traagheid. De ossekar werd ge bruikt voor het transporteren van zware din gen waar niet veel haast bij was: boomstam men, stenen, zakken zand en cement. Veel transporten hadden 's nachts plaats, er werd een olielampje aan de kar gehangen en de koet sier sliep rustig de hele weg, meestal alsmaar rechttoe rechtaan. Tot woede van sommige au tomobilisten, die er dan niet langs konden: er waren er die in hun gramschap de hele kar om draaiden, zodat deze de volgende ochtend weer op de plaats van vertrek terug was. foto herkomst onbekend De ossekar wordt in de literatuur beschreven als een 'lomp voertuig bestaande uit een grooten vierkanten bak, met losse sluitstuk ken voor en achter, zonder veeren rustende op een as met twee houten wielen van meer dan anderhalve meter doorsnede'. Het aantrekke lijke vond ik als kind dat de wagens gewoon lijk een dakje hadden, niet een plat dak, maar een zadeldak zoals een huis, van voren puntig zodat de koetsier droog zat als het regende. Terug naar de foto: wat op mij een verplette rende indruk maakt is de manier waarop het dier met zijn kop tegen de boom staat, vastge maakt met een touw, niet eens zo grondig zo te zien. De symboliek van dat beeld heeft zo'n kracht dat het mij het gevoel geeft dat ik weet hoe het is om zo met je kop tegen een boom be vestigd te staan. 'Dat komt ervan.' Je kunt du wen zoveel je wilt, die boom krijg je toch niet om. De aanblik heeft vreemd genoeg ook iets geruststellends, het dier lijkt vol vertrouwen. Hij probeert geloof ik achterom te kijken, zijn blik is bijna nieuwsgierig: wat zijn ze met me aan het doen? De symboliek betreft vooral de relatie tussen mens en dier, ik projecteer er ondanks alles een soort liefde in. Dat is verweven met mijn herinneringen aan de zebu's uit mijn jeugd, dieren met de mooiste, liefste, droevigste ogen uit de hele schepping.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 24