Wij houden van ons Goesje PZC 600JAAR- Met de jaren komt het gevoel zaterdag 18 juni 2005 De Aanloophavén foto's Willem Mieras Via de leiding van het Gasthuis in Goes is de afspraak gemaakt. Wilko Clarijs zegt toe drie bewoners te vragen die Goes van oudsher kennen en die nog bij de pinken zijn. „De gemiddelde leef tijd ligt boven de negentig", waarschuwt Clarijs. Hij heeft drie 'jongeren' gevon den, van midden en eind tachtig. Ze zitten al klaar in de recreatie- annex eetzaal, de 'uitverkore nen'. Het is half elf vrijdagmorgen 10 juni. Koningin Beatrix zal 's middags de jarige Ganzestad met een bezoek vereren vanwege haar 25-jarig ambts jubileum. De gebeurtenis roept bij één van de gevraagde bewoners, me vrouw J. van der Linde-Blomaard (89), een speciale herinnering op. Zij' was er als kind bij, toen koningin Wil- helmina een kwart eeuw aan het be wind was. Goes liep uit om öp de Gro-' te Markt de vorstin een aubade te brengen. „Nee", weet Van der Lin de-Blomaard nog, „de koningin was er zelf niet bij." Het moet 31 augus tus 1923 geweest zijn. Zo lang gele den. Het geeft iets van haar Goes-gevoel weer. De saamhorigheid was in die tijd groot in dé stad van de Bevelanden. Mevrouw Van der Linde-Blomaard is zelf niet in Goes geboren. Zij komt uit Kloetinge. Als kind ging ze wel in de stad naar school, naar de christelij ke lagere school die in haar woon plaats niet te vinden was. Ze vertelt hoe ze van huis naar school liep. Ze moest een grote omweg maken, het spoor over bij de Buys Ballotstraat, door die straat, via de Kloetingse- weg, dan weer het spoor over en zo verder via de Voorstad naar het cen trum. „Onvoorstelbaar, hè, dePatijn- weg langs het spoor bestond nog niet eens. Aan de Adriaanstraat, zijl straat van de Grote Markt, stond haar school. De wieg van J. Reijnhout (84) stond evenmin in Goes. „II? ben op het Oudeland geboren, in Oud-Sabbin- ge." Hij is later wel in de stad gaan wonen. Hij heeft er nooit spijt van ge had. In Oud-Sabbinge heeft hij te veel meegemaakt. „Als kind weet je natuurlijk niet alles. Waarom ik bij voorbeeld niet naar de openbare school bij ons op het dorp mocht. Die stond twee minuten lopen van ons huis. Nee, ik moest naar de christelij ke school in Wolphaartsdijk. Twintig minuten lopen was dat, op klompen. Weet je waarom? Omdat mijn groot vader bij een christelijke boer werkte die in het bestuur van die school zat. Anders was mijn grootvader ontsla gen." Reijnhout is er nog kwaad om. Vlnr: F. Milhous, J. van der Linde-Blomaard en J. Reijnhout de asem." Milhous stapt op. Hij vindt dat hij ge noeg heeft verteld. Het loopt tegen half twaalf. Iedereen wordt om twaalf uur voor het middageten in de grote zaal verwacht. „Zo, je weet vol doende?" Hij moet voor de maaltijd nog even naar zijn kamer. Milhous heeft over zijn Goes-gevoel nog niets gezegd. Dat gevoel moet ergens zit ten, maar probeer dat maar eens in een gesprek van anderhalf uur op te diepen. Goes is Zo gewoon voor hem. Om een Goes-gevoel onder woorden te kunnen brengen, is het misschien wel nodig om Goes met iets anders te kunnen vergelijken. Zoals Reijnhout dat kan met Oud-Sabbinge en Wolphaartsdijk. En zoals mevrouw Van der Linde-Blomaard dat kan met Kloetinge, het rijke Kloetinge, laat ze niet na te benadrukken. Goes palmde Kloetinge in 1970 in, zegt ze. „Ze wilden Kloetinge graag erbij heb ben, omdat er zoveel rijke boeren woonden." En dan komt er een ver haal bovendrijven uit de tijd dat zij als kind met koopwaar langs de deur moest. Haar moeder was jong gestor ven, haar vader moest rondkomen van een melkzaak met een bakkerij „Tien sinaasappels moest ik verko pen voor een kwartje. Ik kwam bij een schatrijke boer, Trimpe Burger. Die kocht gelijk alle sinaasappels uit mijn mand. De volgende keer nam ik er meer mee en ging als eerste bij die man langs. Hij had me door. Toen kocht hij ze niet allemaal." Sappelen Reijnhout moest ook zo sappelen. Een bezoek aan een middelbare school in Goes zat er niet in. Hij moest na de lagere school direct aan de slag, als koeienwachter. „Met tien, twaalf koeien ging ik op stap." Slagersknecht In de stad kwam hij in zijn jonge ja ren nooit. Als hij dat wel had gedaan, had hij er al vroeg F. Milhous (89) te gen kunnen komen, als slagers knecht. Hij is een echte Goesenaar. „Als oudste van een gezin met zeven kinderen moest ik vlug gaan wer ken. Geld verdienen." Goes mocht een stad zijn, dé stad van de Bevelan den; het platteland en het boerenle ven lagen om de hoek. „Ik heb er veel doodgemaakt, dieren", grapt Milhous tegen mevrouw Van der Lin de-Blomaard. Zij probeert hem aan de praat te krijgen. „Je ging toch ook bij de boeren langs?" Milhous houdt het kort. „Ik kwam op het abattoir hier in Goes en ging ook slachten bij de boer." Mevrouw Van der Linde-Blomaard moedigt hem aan verder te vertellen, over het af branden van de huidharen van var kens. „En in het voor- en najaar slachtten de boerenknechten hun varken. Kreeg je een borreltje voor Landbouw hep Jan rond. 'Kapotje ko pen', vroeg die dan. Ja, toen a,l. Ach, Jan was een simpele ziel." Reijnhout voelde iets in Goes. „Ze hadden er meer praat, durfden meer, dachten dat ze boven je stonden. Dat besefte ik toen niet. Je komt zoiets nader hand pas aan de weet. En soms hep het uit de hand." Knokken dus. „Ging het niet goedschiks, dan maar kwaadschiks." Wie kleren nodig had, haalde die ook in Goes. „Op het dorp was een kruide nier die op bestelling kleren in de stad ging kopen. Ik droeg zo'n man chesterbroekje met een katoenen shirtje die je op de rug moest dicht maken." Nieuwbouw Reijnhout is later naar Goes gegaan. Met zijn vrouw woonde hij eerst bij een leraar van het Goese Lyceum in, aan de Middelburgsestraat, waarna ze een huis konden krijgen in de Ma- rijkestraat, een zijstraat van 's-Heer Elsdorpweg. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was dat een nieuw bouwwijk. „Al die nieuwbouw", dat is volgens Reijnhout wat aan Goes het meest is veranderd. Hij fietst nog veel. Mevrouw Van der Linde-Blom aard rijdt in een scootmobiel. Ze is minder mobiel. „Kom ik in de stad, dan denk ik 'waar zijn al die winkels gebleven'." Ze roept tegenover Reijn- Goes lag nog ver weg. „Naar Goes was een wereldreis." Hij kwam er af en toe. „Goes was dé stad, daar had je straten. In Oud-Sabbinge en Wol phaartsdijk had je die nauwelijks. Wegen waren daar van macadam (steenslagverharding, naar een vin ding van de Schotse ingenieur James Mac Adam). Alleen de Kerkstraat in Wolphaartsdijk was bestraat." Als zestien-, zeventienjarige kwam Reijnhout vaker in Goes. Hij was lid van de Wolphaartsdijkse gymnas tiekvereniging UDI - Uitspanning Door Inspanning. „In Goes had je vertier. Gymnastiekvereniging Vol harding gaf er uitvoeringen in Schuttershof. Je had daar een mooie, grote zaal. Van die uit voeringen kon je veel leren. Op UDI zaten allemaal boerenjongens. Wat je in Goes had gezien, probeer den wij na te doen." Hij bezocht ook een enkele keer een café. „In De hout Pietje Vos in herinnering. „Die had een winkel met potten, pannen en schoteltjes." Om vervolgens te mel den: „Pietje Vos is in de oorlog ver gast." De grote zaal van het Gasthuis stroomt vol. Het is bijna twaalf uur. Reijnhout en mevrouw Van der Lin de-Blomaard worden ongeduldig. Het middageten komt eraan. Tot besluit declameert mevrouw Van der Linde-Blomaard op verzoek de eerste zinnen van het Goese jubileum lied voor koningin Wilhelmina. Zij heeft veel gezongen in koren. In 1936 ging ze zelfs zingen in Hitler-Duits- land. „Zagen we al die mensen de Hit- Ier-groet brengen. Wij wilden dat na doen, maar dat mocht niet van onze begeleiding." Haar geheugen voor liedjes is ijzersterk. Het lied voor ko ningin Wilhelmina uit 1923 vloeit zo uit haar mond: Wij houdeji.van ons.Goes je Dat door zijn groen omkranst Haast als een klein juweeltje De vreemdeling tegenglanst En waar wij mogen dwalen Te water en te land De liefde voor ons stadje Blijft in ons hart geplant Temidden van ons stadje Versierd van alle.kant Daar zingen we met vreugde Voor koningin en land. Harmen van der Werf Een Goes-gevoel, dat is het gevoel dat je alleen in Goes hebt en nergens anders. Het eerste wat ik van de stad zag was de te levisietoren, toen ik kwam aanrijden over de A58. Daarna de route over het het bedrij venterrein De Poel, vanaf de afrit van de snelweg naar het PZC-kantoor, waar mijn sollicitatiegesprek zou plaatsvinden. Wat ik precies dacht, ik weet het niet meer - het is alweer bijna twee jaar geleden - maar het was niet: 'wat is Goes toch een mooie, unie ke stad.' Eerlijk is eerlijk, het bedrijventerrein mag dan prachtig liggen voor bedrijven, je zou het zo kunnen oppakken en in een andere plaats neerzetten. Vanaf dat moment (ik werd aangenomen) is mijn Goes-gevoel langzaam maar zeker op gebouwd. Gegroeid is misschien een beter woord. Mijn eerste stadswandeling voerde onder het station door, over de Frans den Hollanderlaan, naar het winkelcentrum - ook al niet zo uniek, want alle winkelcentra in Nederland lijken op elkaar. De Hema ziet er altijd uit als een Hema. Ik liep tussen de twee kerken door (twee kerken zo dicht bij elkaar? Dat had wel iets) naar de Grote Markt. Dat moest wel het centrale plein zijn. Wel mooi, met dat stadhuis en die ca feetjes. Maar enig in zijn soort? Nee. Via de Koningstraat liep ik naar mijn eindbestem ming, het haventje van Goes. Wat een sfeer, wat een plaatje! Misschien zou het toch nog goedkomen tussen mijn nieuwe woonplaats en mij. Nu is het twee jaar later. Vind ik het haven tje van Goes het mooiste plekje van de stad, vertolkt het mijn Goes-gevoel? Als ik aan die plek denk, herinner ik me vooral die ene keer dat ik lekker met mijn familie van een pannetje mosselen heb gesmuld. Je Goes-ge voel zit hem denk ik in de dingen die je er hebt meegemaakt: lekker uitwaaien met je lief op de Oude Zeedijk, dat mooie liedje van Racoon, die fruitachtige geur van bloe sem in de lente als je de voordeur uitloopt, die gehandicapte jongen die 's ochtends veel te lang staat te wachten bij het zebra pad en breed lachend zijn duim omhoog steekt als ik voor hem stop. Dat soort din gen. Het Stationspark is inmiddels geen saai be drijventerrein meer, dat is waar ik door heen rijd op weg naar mijn werk. Waar je achter een oude Opel aanrijdt, bestuurd door een man op leeftijd met pet en je weet het zeker: die slaat af bij de Agrimarkt. Het winkelcentrum heeft niets meer weg van andere winkelcentra. Dat komt ook door dat stokoude vrouwtje dat ik daar te genkwam, dat helemaal opleefde toen ze mijn twee maanden oude pup zag. De Grote Markt - daar heb ik menige zonnige terras- middag doorgebracht - lijkt nu in de verste verte niet meer op andere Markten. Gek eigenlijk, hoe dat gaat: als ik nu terug kijk naar mijn eerste bezoekje aan Goes, lijkt het net alsof ik toen in een hele andere stad was. Dat komt maar door één ding: die mooie herinneringen, die je Goes-gevoel ma ken. Freek Janssen

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 32