Soms wil het niet beuteren Van kangoeroes tot wandelende takken PZC Macht en onmacht dinsdag 24 mei 2005 Veere, Grote Kerk Nescio stond hier keek uit over land en water en schreef over 't tij dat rees en viel. Jan Heyse stond hier keek uit over land en water en schilderde het stadhuis en het Veerse Gat. Ik sta er en benijd de schrijver en de schilder die vastlegden wat ik slechts op mijn netvlies kan bewaren. Herman Kakebeke De titel van dit gedicht, 'Veere, Grote Kerk', sugge reert dat het beeld van Veere be paald wordt door de Grote Kerk. In werkelijkheid is dat ook zo, maar in het gedicht zelf merk je daar verder niets van. De Grote Kerk speelt er geen rol in. Of het moet de onzichtbare rol zijn van het beeld dat iedere lezer bij de naam Veere voor ogen komt, namelijk het onuit wisbare beeld van de grote stom pe toren en de massiviteit van de kerk zelf. Eigenlijk deelt het gedicht weinig of niets mee over Veere zelf. Het zegt alleen dat Veere zo is geschilderd en zo is beschreven, dat hij, de dichter, dat nooit zou kunnen overtref fen. Tegenover de voortreffelijkheid van de schrijver en de schilder staat de onmacht van de dich ter. De namen van deze drie per sonen zijn bekend; het zijn de schrijver Nescio, de schilder Jan Heyse en de dichter Herman Ka kebeke. Zij zijn de hoofdrolspe lers in het gedicht. Ervan uit gaande dat de lezer niets weet van deze personages, moet hij genoegen nemen met de informa tie die de tekst verstrekt. Nescio keek uit over land en water en schreef over het rijzend en val lend tij. De lezer die Nescio niet kent, zal deze mededeling als kennisgeving aannemen. Hij be schikt niet over een referentieka der waarin hij deze mededeling kan plaatsen. Deze summiere in formatie zegt hem niet meer dan het gemiddelde krantenbericht. De tweede personage is de schil der Jan Heyse. Van hem zegt de dichter niet meer dan dat hij het stadhuis en het Veerse Gat schil derde. Natuurlijk schilderde Jan Heyse veel meer van Veere, maar er ook weer van uitgaande dat de lezer het werk van de Veerse schilder niet kent, kan hij niet onder de indruk zijn van wat de dichter over hem mee deelt. Als derde personage voert de dichter zichzelf ten tonele. Hij bekent ronduit dat hij nooit in staat zal zijn Veere te beschrij ven en te schilderen zoals Nes cio en Jan Heyse dat deden. De dichter weet natuurlijk veel meer over deze twee figuren, maar de gemiddelde lezer mist deze kennis. Bijgevolg is dit ge dicht niet echt aan hem besteed. Dat wil zeggen dat hij bij ge brek aan voldoende referentie kader de kern van het gedicht onvoldoende verstaat. De kern is de tegenstelling tus sen enerzijds de kunde van de schrijver Nescio en de schilder Jan Heyse en anderzijds de on macht van de dichter. De dich ter benijdt beiden, omdat hij hen niet kan evenaren. Hij moet genoegen nemen met de beelden op zijn netvlies, dus met wat hij van Veere met eigen ogen gezien heeft. We weten dat beelden op het netvlies vervagen, verande ren en zelfs verdwijnen kunnen. We houden bijvoorbeeld van Veere het beeld over van een uit water oprijzende kerk met stom pe toren. Alleen het kunstwerk houdt het langer uit dan het beeld dat we ons alleen herinne ren. Het ligt vast in woorden of in verf, toegankelijk voor ieder een in boek of museum. Zolang je de verhalen van Nes cio niet gelezen en de schilde rijen van Heyse niet gezien hebt, kun je als lezer niet echt onder de indruk zijn van de on macht van de dichter. Die on macht wordt alleen meegedeeld, maar wordt nergens aanschou welijk of voelbaar gemaakt. Het gedicht krijgt daardoor de sta tus van een droog, verstandelijk krantenbericht. Toch lijkt het mogelijk om het gedicht ook anders te lezen. Mo gelijk wil de dichter zeggen dat zijn gemis aan descriptief en pic turaal vennogen ruimschoots ge compenseerd wordt door het beeld op zijn netvlies. Hij zegt dan dat hij enkel op zijn net vlies een beeld van Veere kan be waren dat even prachtig is als of nog mooier dan pen of penseel kan weergeven. Het oog is dus de bron van alle schoonheid. Zonder het oog kan men niet zien, noch vastleggen of bewa ren. Wat het oog waarneemt, daar is geen pen of penseel te genop gewassen. Breeroo dicht te al in een van zijn bekendste sonnetten: 'Het schone van na tuur passeert doch alle const' ('De schoonheid van de natuur immers gaat alle kunst te bo ven'). Mijn conclusie betreffende het gedicht over Veere is tenslotte dat ik het meer een poëtische tekst vind die aanleiding gaf tot enige bespiegeling, dan dat ik het een gedicht vind dat mij echt raakt. Deze poëtische tekst van Herman Kakebeke is voor mij meer een verwijzing naar de schoonheid van Veere dan dat het poëtische belevenis is. Dat hij beide kunstenaars benijdt, is begrijpelijk, maar niet overtui gend voelbaar gemaakt. De dich ter en alle andere gewone sterve lingen nemen genoegen met wat het netvlies vastlegt. Maar ver geet niet, dat is veel meer dan woord of beeld kunnen bieden. De natuur is immers veel mooier dan de kunst. Als dat de boodschap is van deze poëtische tekst, ga dan naar Veere. Lees de Titaantjes van Nescio en be kijk de schilderijen van Jan Hey se. Een uitgebreide toeristische folder kan het niet pregnanter en overtuigender zeggen dan de ze sobere poëtische tekst. Lou Vleugelhof foto familie Aarnoutse je wist niet beter. Als het zomer was en heet, dan kwam hij er na een uur (zo lang duurde het) meer dood dan levend uit. Dat werk deed ik niet graag, maar een karnhond was geen beter lot beschoren...' Gelukkig, zeker voor de honden, kwamen er na die tijd karnmo lens waar je gewoon aan kon draaien. Dertig a vijfendertig minuten zwengelen - da's nog lang zat - en je had boter. Het proces was te volgen door een klein kijkglaasje. Eerst kwamen er vlokjes, dan korreltjes, dan speldenknoppen, dan korrels als grote hagelstenen met waterach tige vloeistof ertussen. Dat laat ste is het stadium dat volgens de deskundigen de meest volledige scheiding is tussen karnemelk en boter. Volgens ir. Zwagerman, vele ja ren zuivelconsulent van Zee land en schrijver van boekjes over de boter- en kaasbereiding op de Zeeuwse boerderij, was dit stadium na 36 minuten be reikt. Mits er tenminste onder ideale omstandigheden gewerkt was. Na het lezen van de lessen van Zwagerman en na het horen van de praktijkverhalen van oude boerinnen waren mijns in ziens die omstandigheden eigen lijk nooit ideaal. De melk was zelden echt zuiver, de kelder was vaak te warm, of er waren ook andere producten aanwezig (appels bijvoorbeeld) en dan nam de melk de geur van die an dere producten over. Of de ontromer was niet honderd pro cent bacterievrij, of de karnton leek wel schoon maar was het niet. Of de buitentemperatuur was te hoog (dan kreeg je slappe boter) of te laag (korrelige bo ter), de melkzeven waren een beetje onrein, of er zat een look- smaakje aan de melk. In ieder geval zelden of nooit was de bo ter echt optimaal. Want da's al leen te bereiken onder laborato riumomstandigheden. Die heb ben we nu, in geautomatiseerde, steriele zuivelfabrieken. Maar op de boerderij, zonder koeling, leidingwater en elektriciteit was dat nooit mogelijk. 'Men vergete nooit dat de melk een teere juffer is: hoogst vat baar voor allerlei besmetting', aldus de geleerde ir. Zwager man in zijn lessen aan de Zeeuw se boerinnen, zeventig jaar gele den. Nou, die Zeeuwse boerin nen waren meestal geen tere juf fers, maar ze hebben zich wel eeuwen afgetobd met die tere zuivel. Melken, ontromen (vroeger ge woon de melk wegzetten en afro men, daarna machinaal ontro men via een centrifuge), karnen, de 'ruwe' boter kneden - een ein deloos werkje. Daarna de boter 'opmaken' (in de 'beutergelte', een soort ondiepe tobbe). Dan werden er mooie cilinders van gemaakt, of kegels, en dan werd er meestal ook een 'merkje' inge drukt - een eendje, een sterretje, een lammetje of iets anders dat als individueel kenmerk kon die nen. Humeurig Soms was het resultaat goed, dan 'wilde' de boter wel, soms wilde het echter helemaal niet 'beuteren', dan bedierf die boter na een paar dagen al. Als dat bo ter voor eigen gebruik was, was dat alleen maar jammer, maar vaak ook verkocht de boerin de boter, en dan moest hij van goe de kwaliteit zijn. Als dan bleek dat de te verkopen boter 'sterk' (dus niet goed) werd, konden de Zeeuwse boerinnen flink humeu rig zijn, herinner ik mij nog le vendig. Dan moest je als klein jongetje niet ergens in de weg lopen, want dan werd je ook het slachtoffer van die 'slechte beu ter'. Gerard Smallegange Ponden boter liggen opgeslagen in de kelder. foto E. Sanderse Als je je verdiept in de bezigheden van de vrouwen op de historische Zeeuwse boerderij, dan schiet je onwillekeurig dit gezegde te binnen: 'Een paardentand en een vrou wenhand mogen nooit stil staan.' De boerin had zoveel in en om huis te doen dat ze nauwelijks zitvlees kon ont wikkelen en dat gold ook Voor de inwonende meid(en). Er was zo ver schrikkelijk veel handwerk dat ze alleen 's avonds aan zitten toekwamen. Zo besteedden de vrouwen op de boerderij een groot deel van hun tijd aan de zuivel. Ferdinand Mesu (1889-1978), een boerenzoon uit Nieuw- en Sint Joosland, schreef over zijn moeder, die al heel jong wedu we was en achterbleef met acht kinderen: 'Moeder was een klei ne, tengere vrouw, maar door haar klederdracht kwam dat niet tot uiting. Zij was van 's morgens vroeg tot 's avonds laat in touw. 's Zomers stond zij om 4 uur op, in de winter rond 5 uur. Des morgens vroeg, wan neer de kinderen nog in bed la gen, hoorden ze haar in de kel der boter kneden. Daarna wer den zij gekleed en gevoed. Des morgens om 7 uur werd met de knechts en de (melk)meiden ge geten.' Melken en boter maken, ontromen en kamen was vrou wenwerk. Wat verderop vertelt Mesu over zijn moeder: 'Ik zag mijn moe der - die op tragische wijze we duwe was geworden - slechts één keer huilen. Dat was kort na het verongelukken van mijn va der, zij huilde stilletjes terwijl zij mijn broertje Piet aankleed de.' Ferdinand Mesu was toen een jongetje van vijf. Toen hij deze herinnering vertelde, was hij 88 jaar oud. Dat huilen had dus een overweldigende indruk op hem gemaakt. Hondenkarn Andrea van Vooren, vanaf haar trouwen boerin op de Ronduite bij Sluis, noteerde: 'Naast het hoenderkot was het karnhuis; daarin stonden een ontromer (om de room van de melk te scheiden), een karn (om boter te maken) en de melkemmers. Het was me een heen en weer geloop Boerin put water uit de wel naast de mestvaalt. van jewelste. Eerst naar de stal om te melken, terug naar het karnhuis om te ontromen, de on- troomde melk naar de kalveren in de kalverstal brengen nn ook naar de runderstal aan het ein de van de schuur. Terug naar het pompje naast het huis om de emmers te spoelen en dan de em mers terugzetten op het rek in het karnhuis. Een dubbel luik gaf toegang tot de aardappelkel der, vijf treden diep en met een rond gewelf. De room werd hier bewaard in roombusjes, iedere boerderij had een eigen num mer. Ook werd iedere week ge karnd. Vroeger gebeurde dat met een hondenkarn, de balk waar de as van die karn had ge lopen was nog zichtbaar. De room ging in de karn en werd zo lang gedraaid tot je door een klein raampje de boter zag, dan had je boter en karnemelk. De roombusjes zette je aan de weg, waar ze door de melkauto wer den opgehaald.' Een hond voor de karn? Jazeker, eeuwen lang werden tredmolens gebruikt om de karn in bewe ging te houden. Soms was daar voor een speciale karnhond op -de hoeve, soms was het gewoon de hofhond die op gezette tijden de tredmolen moest bedienen. Domus Vermet, ook al weer een boerenzoon (uit 's-Heer Arends- kerke) heeft ook zijn herinnerin gen op papier gezet. Hij schrijft: 'Tussen stookhok en karnkot be vond zich een dubbele houten wand waarbinnen de karnmo len, een cirkelvormig houten wiel met een middellijn van cir ca twee meter en een breedte van ruim een halve meter, waar in - als de molen dienst deed - een van onze beide karnhonden liep.' En de heer Traas, rond 1900 een jongetje in Kapelle-Bie- zelinge, vertelt: 'Voor ik naai school ging, moest ik bij de hond zijn om hem aan de gang te houden. Want anders stond de machinerie stil en kwam er geen boter. Ik moest met een 'zwieper' of stok erbij toezien dat hij niet stop viel. Het was beulswerk voor zo'n beest, maar De kinderboerderij aan de Evertsenlaan in Terneuzen is een druk bezochte plek. Even brood brengen voor de dieren, even eruit met de kinderen, even een om metje maken. Verstande lijk gehandicapten van de stichting Tragel verzorgen de dieren en onderhouden de stallen. In deze rubriek wordt we kelijks bericht over het wel en wee op de Terneuzense kinderboerderij. Nou, vooruit dan. En alleen als hij met kooi en al wordt geleverd, zeiden de be heerders van de kinderboerderij tegen 'buurvrouw' Ingrid. Sinds zij in een flat naast de boerderij woont, werd de allergie van haar zoon voor haar grijze rood staartpapegaai Rocco steeds er ger. „Dus was er op een gegeven moment geen andere keus meer: hij moest weg", vertelt Ingrid. „De kinderboerderij was een pri ma oplossing, vooral ook omdat ik in de buurt woon. Ik ga regel matig even kijken. Rocco her kent me dan meteen. Begint-ie een beetje te schudden, maakt-ie zich dik en hij geeft kusjes. Nee, ik kan echt niet zo maar afscheid nemen. We heb ben hem toch van jongs af aan in huis gehad." De drie jaar oude Rocco heeft aan zijn verhuizing naar de boer derij wel een nieuwe vriendin overgehouden: kantinebeheer ster Lia, die 'smoorverliefd' is op de praatgrage vogel. Dus pro beren de Tragel-cliënten en be heerders Rocco zinnetjes als 'Lia koffie zetten' aan te leren. Is een kwestie van tijd, voorlo pig houdt hij hel op het fluiten van het Fevenoord-clublied en een 'doei' bij vertrek. Zo heeft de kinderboerderij er dus weer een nieuwe, opvallen de bewoner bij. Het is eens wat anders dan nieuwe konijnen en kippen, die op 'onverklaarbare wijze' op de kinderboerderij be landen. „Je kan het zo gek niet noemen of het is ons al aangebo den. Kangoeroes, paarden, var kens, wandelende takken: echt, mensen hebben van alles in huis. Veel mensen benaderen ons. omdat ze weten dat we er goed voor zullen zorgen. En laatst kwam er iemand die vroeg wat wij met zieke konij nen doen, want hij had thuis een slang. Goed. daar beginnen we dus niet aan", zegt beheerder Jan. De wandelende takken hebben een plekje op de boerderij ver worven, voor de grotere dieren is in de regel geen plaats. Het is, voor alle duidelijkheid, geen al ledaagse gebeurtenis dat er paar den, koeien of geiten worden aangeboden. Anders is het met konijnen en kippen, al wordt daarvoor vaak een andere me thode gehanteerd dan vriende lijk vragen: dumpen. „We vin den met regelmaat konijnen. En die worden vaak niet voor niets weggedaan: dat zijn meestal niet de liefste exemplaren. Bo vendien zijn we altijd bang voor de besmettelijke konijnenziekte myxomatose. Dat is te constate ren door etterende ogen." Voor het 'legaal' afleveren van konijnen gelden twee regels: een bijdrage van vijf euro voor be- middelingskosten (want het is de bedoeling dat de konijnen worden doorgeplaatst naar een nieuwe eigenaar) en vol is vol. 21 hokken bieden ruimte aan Kantinebeheerster Lia met de grijze roodstaartpapegaai Rocco. foto Peter Nicolai net zoveel knaagdieren, nieuw komers mogen slechts hopen op een 'kraakpandje'. Konijnen en kippen worden vooral in de zomervakantie ge dumpt. Hoewel, twee jaar gele den, toen de vogelpest op de loer lag, vingen de medewerkers in één week tachtig gedropte ha nen op en rond de kinderboerde rij. „En een dag later telden we nog 120 kippen en hanen, ter wijl wij er maar vijftig hadden. Echt, alles werd over het hek ge gooid. Tien legbatterijkippen met afgebrande snavels bijvoor beeld. Die liepen in een rechte lijn steeds heen en weer langs het hek." Waar de meeste hanen en kip pen toen werden geslacht, zijn er ook verige vrienden die wel een nieuw leven wordt gegund. Peppi bijvoorbeeld, een joekel van een kalkoen. Jan: „Steevast worden er na de kerstdagen kal koenen gebracht. Die hebben de braadpan niet gehaald, omdat mensen hen niet durfden te slachten. Met Peppi was dat net zo. Maar die bleek een beetje te veel op eten gefixeerd. Peppi stapte op kinderen af, die brood in hun handen hadden. Die schrokken meestal, want die kal koen kwam tot ooghoogte. Dat betekende dus het einde voor Peppi op onze boerderij. Hij is overgenomen door een andere boer." Raymond de Frel

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 21