De dood is nooit ver weg PZC Veel IJslanders raakten hun wortels kwijt Frédéric Bastet 23 ^3 anaVCOVe een dichtende kennis, zat beter bij Arnaldur Indridason woensdag 18 mei 2005 Frédéric Bastet: „Ik schrijf nog altijd op een oude Olympia-schrijfmachine." foto Hielco Kuipers/GPD eer dan zestig boe ken heeft hij op zijn naam staan. Wetenschappelijke publica ties, poëzie, proza, essays. Voor dat laatste genre ont vangt Frédéric Bastet vrijdag 20 mei de P.C. Hooftprijs. Daarmee mag de 78-jarige schrijver uit Oegstgeest zich scharen onder de groten der literatuur. „We zijn een calvi nistisch land. Een persoon mag niet te belangrijk gevon den worden." In de hal van zijn appartement hangt een portret van Mozart. Wolfgang Amadeus, noemt Frédéric Bastet hem liefkozend. Hij kocht de reproductie bijna een halve eeuw geleden in het Mozartjaar 1956. De componist is zijn held. „Als hij nu deze ka mer zou binnenstappen, zou ik me heel klein voelen. Zijn for maat gaat alles te buiten. Zo ie mand heb ik nooit gekend." En Bastet heeft heel wat men sen gekend. In zijn laatste boek De grote wandeling, zijn memoi res, doet hij verslag van de ont moetingen die hij in zijn leven heeft gehad met vogels van aller lei pluimage. Vorstinnen, prin sessen, ministers, schrijvers, schilders, musici, maar niemand kan in de schaduw staan van Mozart. Mozart staat op ongekende hoogte. Daarna volgen Chopin, Michelangelo, Tolstoj en Dante. Ja inderdaad, allemaal kunste naars. Zeg nu zelf, wat Miche langelo met het plafond van de Sixtijnse Kapel heeft gedaan, gaat het menselijke te boven. En ik vind Louis Couperus, over wie ik een biografie heb geschre ven, uiteraard een groot talent, maar hij kan zich niet meten met Tolstoj." Het is duidelijk. Frédéric Bastet is een man die schoonheid hoog in het vaandel heeft staan. Zeer belezen ('Ik heb pas Dante maar weer eens in het Italiaans gele zen'), muzikaal onderlegd (de vleugel staat speelklaar in een hoek) en enigszins ouderwets ('Nee, een computer zult u hier niet aantreffen'). Frédéric Bastet is in 1926 gebo ren in Haarlem en zat op dezelf de basisschool als Harry Mu- lisch. Na zijn studies klassieke talen en archeologie bouwt hij aan de Leidse universiteit een wetenschappelijke carrière op. Hij wordt directeur van het Ar cheologisch Instituut. De twee de helft van zijn werkzame le ven slijt hij in een ander pand aan het Rapenburg: als conserva tor in het Rijksmuseum van Oudheden. Hij doet veldwerk in onder meer Italië en Grieken land en als goed wetenschapper publiceert hij over zijn bevindin gen. Dat doet hij aardiger dan de gemiddelde wetenschapper. Bastet blijkt schrijftalent te heb ben. „Ach, ik wil niet onbescheiden klinken, maar de meeste talen ten zijn dubbeltalenten. Weinig mensen weten bijvoorbeeld dat actrice Ellen Vogel een voortref felijk aquarellist is. Eric Schnei der ook trouwens. Ik had het ta lent om me verder te ontwikke len in de letteren, de archeolo gie en de muziek. Het klinkt mis schien raar, maar van deze drie is muziek me het meest dier baar. Mozart hangt niet voor niets in de hal. Mijn muziekle raar vond dat ik talent had, maar zei er eerlijkheidshalve bij dat er nog begaafder leerlingen waren. Daarom ben ik maar uit liefhebberij piano blijven spe len. Zonder muziek zou ik niet kunnen." Beroepsmatig maakt hij naam in de archeologie en wordt op relatief jonge leeftijd hoogle raar in Leiden. In zijn vrije tijd schrijft Bastet boeken, die soms met zijn vakgebied te maken hebben, maar lang niet altijd. Het grote publiek bereikt hij met de reeks Wandelingen door de antieke wereld. „Tot mijn ei gen verbazing werden die boe ken heel succesvol", zegt hij. „Ik schreef die verhalen in eer ste instantie voor mezelf, om mijn eigen kennis over de oud heid te rangschikken. Het viel toevallig samen met de tijd dat mensen steeds meer op reis gin gen. Ze kwamen in Athene en woegen zich bij het Panthenon af hoe oud het was en welke functie het had gehad. Ik legde dat op een populair-wetenschap- pelijke manier uit. Blijkbaar ont brak een dergelijke bron van in formatie." Couperus Zijn naam als schrijver vestigt hij definitief als in 1987 zijn bio grafie van Louis Couperus ver schijnt. Als puber leert Frédéric Bastet het werk van Couperus kennen en waarderen als hij ge durende de Tweede Wereldoor log in zijn ouderlijk huis in Haarlem ondergedoken zit voor de Arbeitseinsatz. „Mijn moe der had een aantal boeken van hem. Zij komt uit zo'n typisch Indische residentenfamilie uit Den Haag. Daardoor kende ik ook de wereld die Couperus be schrijft. Ik werd door zijn werk gegrepen. Dit is mooi Neder lands, dacht ik. Je went snel aan de eigenaardigheden van Coupe rus' stijl. Ik heb trouwens nog met mevrouw Couperus een kop je thee gedronken. En voordat mensen denken dat ik uit de ne gentiende eeuw stam, dat was in 1952. Zij is gewoon heel oud ge worden." „De figuur Couperus dreigde vergeten te raken en ik ben blij dat ik er met mijn biografie aan hebben kunnen bijdragen dat er een herwaardering is gekomen", zegt Bastet. De onderduikperiode, waarin hij kennismaakt met Couperus, kent overigens een dramatisch verloop. Bastet komt weliswaar heelhuids uit de oorlog, maar zijn vier jaar oudere broer wordt bij een razzia opgepakt en sterft uiteindelijk in concen tratiekamp Neuengamme. „Hij zat net als ik ondergedoken, maar op een mooie zomerdag hield hij het niet meer uit en is hij gaan zeilen. Heel begrijpe lijk natuurlijk voor een jonge man in de bloei van zijn leven. Toevalligerwijs wordt net die middag bij roei- en zeilvereni ging in Haarlem een razzia ge houden. Hij is nooit meer terug gekomen." Zijn laatste boek De grote wan deling begint en eindigt met de moord van de nazi's op zijn broer. Het is min of meer aan hem opgedragen. De dood speelt überhaupt een grote rol in De grote wandeling. Het is eigenlijk de rode draad in het boek. Misschien niet zo vreemd voor een archeoloog die gewend is de dood altijd om zich heen te hebben. Of het nu het veldwerk in Pompei' betreft of de immer populaire mummies in het Museum van Oudheden, de dood is nooit ver weg. De ar cheoloog in Bastet protesteert: „De archeologie is een vak dat leeft. De hele antieke wereld is toch de basis van onze westerse cultuur. De Dode-Zeerollen wer pen een nieuw licht op het begin van het christendom. Er komt nog steeds zoveel nieuws naar boven. En er ligt nog zoveel op de zeebodem te wachten. Wacht maar, dat wordt nog een heel nieuw hoofdstuk in de archeolo gie." Toch erkent de auteur dat de dood het leitmotiv is in zijn me moires. „Ik beschrijf in het boek ontmoetingen met allerlei inte ressante persoonlijkheden en ik kan niet anders dan constateren dat de meeste mensen inmiddels dood zijn. Dat is geen ongewoon verschijnsel op deze leeftijd, maar opvallend vaak hebben ze zelfmoord gepleegd. Voor de trein, aan een auto-uitlaat, ver drinking. Wat ik daarvan vind? Dat zou toch menswaardiger moeten kunnen. Daarom ben ik ook heel erg een voorstander van die Pil van Drion. Mensen moeten zelf een keuze kunnen maken." Koningin Juliana, prinses Bea trix, Gerard Reve, Boudewijn Büch, Pyke Koch, Melina Mer- couri, Ellen Vogel, Elly Ame- ling, Eelco Brinkman, ze maken allemaal hun opwachting in De grote wandeling. Bastet dist in zijn boek allerlei voorvallen en anekdotes op waarin deze tijdge noten figureren. „Volgend jaar word ik tachtig. Misschien ben ik dan dement. Ik heb in mijn leven zoveel mensen ontmoet. Als ik het nu niet opschrijf, zijn deze verhalen straks met mijn geheugen verdwenen. Daarom ben ik toch maar met enige te genzin aan mijn memoires be gonnen. Van nature ben ik name lijk erg lui. Alleen als ik een maal begin, ga ik in hoog tempo door. Dit boek heb ik vorige win ter in vier maanden tijd geschre ven. Het is een kwestie van syste matisch werken. Dat deed ik destijds in het museum al. Om half negen zat ik achter mijn bu reau. Terwijl mijn collega's drie kwartier koffie dronken, inspec teerde ik de vitrines met Griek se vazen. Ik ging er zelfs met een stofdoek doorheen, 's Mid dags schreef ik aan mijn weten schappelijke werk en 's avonds aan mijn literaire. Ik had het ge luk dat ik alleen woonde en des noods tot diep in de nacht kon doorgaan met schrijven." De P.C. Hooftprijswinnaar be weert zelf dat De grote wande ling zijn laatste boek is. „Ik schrijf nog altijd op een oude Olympia-schrijfmachine", zegt hij. Net zo antiek als zijn appar tement is ingericht. „Uitgeverij en willen tekst tegenwoordig op zo'n schijfje. Ik heb geen trek in een computer. Het woord is nu aan jongere mensen. Ja hoor, ik ben bang dat ik het schrijven heel goed kan laten. Ik heb de muziek nog." Theo de With Frédéric Bastet: De Grote Wandeling - Uitgeverij Conserve, 335 pag., 24,95 (paperback) 34,95 (gebon den). L1 T f** L1 ATT T TTT leverde één blik op de kaart Uil vJTX-JFN JA. direct een Martello-Tower op: een bezoek zou weinig problemen opleveren. Maar toen de tocht ondernomen zou worden, bleek dat er meer dan twintig verdedi gingstorens staan aan de kust van Ierland. In welke zou James Joy ce die befaamde dagen in 1904 hebben doorgebracht? De Bloomsday- gids wees de weg naar Sandycove. Die toren kent elke Joyce-lezer, hoe weinig hij ook van Ulysses heeft kunnen verstouwen. In de Martello-Tower van Sandycove 'speelt immers de openingsscène. Buck Mulligan heeft een oude ver dedigingstoren gehuurd. Stephen Dedalus verblijft er ook en er is nog een logé. Op de eerste bladzijde van Ulysses komt Mulligan in zijn gele kamerjas uit het trapgat met een kom scheerschuim, een spiegel en een scheermes. Hij pariodieert de heilige mis. Mulligan gaat Stephen lopen te pesten: je had best kunnen knielen toen je moeder stierf. Alle thema's van Ulysses worden geïntroduceerd: lite ratuur, het katholieke Ierland, de relatie met zijn moeder. Stephen gaat niet mee als Mulligan wil zwemmen. Om ongeveer kwart over negen verlaat hij de toren en begint hij aan zijn zwerftocht. Het is 16 juni 1904. De buurtspoorweg in Dublin- Zuid zorgt op deze zondagmorgen voor een feestelijke tocht langs de kust. Op sommige plaatsen rijdt de trein langs het strand. Het is laag water. Links de schepen naar de stad, vaag een paar eilanden, rechts de veerboten naar Engeland die uit Dun Laoghaire vertrekken. Sandycove is na deze veerhaven de eerste stop. Het is een klein half uurtje lopen van het station naar de toren, die je in de verte ziet. In 1904 was Joyce 22 jaar. Hij, net afgestudeerd, had een baantje als leraar in de buurt. Géén vaste woonplaats. Thuis was het leven niet eenvoudig, vader aan de drank, moeder overleden, voortdu- n i rend verhuizen. Oliver Gogarty. kas. In juli 1904 huurde hij de to ren. Joyce was welkom, maar Gogarty had nog een gast, iemand uit Oxford die Ierland en het oude Iers bestudeerde. Op een nacht in september 1904 droomt de vreemde gast van een zwarte panter. In paniek pakt hij zijn revolver en schiet in de haard. Joyce is verlamd van schrik, maar Gogarty zal het wel even oplossen. Hij neemt zijn rifle en schiet boven het bed van Joyce de potten en de pannen van de plank. De jonge schrijver, die zijn hele leven Voor harde woorden en elke uiting van geweld allergisch was, trekt zijn broek aan en vlucht in paniek weg. Die nacht loopt hij de acht mijlen naar Dublin. In de toren is sinds 1962 een museum. Op de eerste verdieping een kamer, een bed, een tafel en een paar stoelen, pannen, wat spulle tjes. Nog hoger het indrukwekkende uitzicht, de ijzeren banden waar het kanon stond zijn er nog. Rotsachtig de kust, wolken, nevel in de verte. Snel wisselend weer: nu eens overdadige zon, dan weer kille wind met spetters. In het kleine museum beneden bevindt zich de oudste Joyce-collec- tie. Zijn gitaar, kaarten, gidsjes, dodenmasker, foto's, boekjes en boeken, brieven. Van Joyce aan Nora Barnacle, van haar aan hem. Ze kennen elkaar een paar weken. Met enige moeite valt haar brief te ontcijferen. Dat ze het te druk heeft, dat ze niet kan komen. Zon der punten en komma's schrijft ze. Zoals Molly Bloom spreekt in de laatste lange episode van het boek. Lopend langs de kust terug. Het stationnetje voorbij. Nog zes mijl. Bij de ferryhaven van Dun Laoghaire is een pub. Met een Guinness onder handbereik is de baai van Dublin prachtig. De toren van San dycove in silhouet in de verte. Lo van Driel proza. Liza Marklund en Maria Eriks son: Ondergedoken. Toen thrillerschrijfster Liza Marklund nog journaliste was, werd ze op een dag opgebeld door Maria Eriksson. Deze wil de haar verhaal kwijt. Ze leefde met haar man en kinderen al bijna drie jaar ondergedoken, trekkend van sjofel hotelletje naar sjofel hotelletje, nadat ze door haar Libanese ex-verloof de met de dood was bedreigd. Marklund besloot het verhaal als 'waar gebeurde thriller over huiselijk geweld' in romanvorm te boek te stellen. Eriksson vertelde, Marklund schreef het op. Volgens Mark lund is het 'een herkenbaar ver haal van een relatie die uit de hand loopt door de behoefte van de man naar macht en controle'. Daar gaat het volgens haar om. Vertaling Ina Sassen. Uitgeverij De Geus, 414 pag., 22,50. A ls er iets is dat de IJslandse schrijver llArnaldur Indridason karakteriseert is let wel verbazing. Hij is stomverbaasd, dat '1' ^komstig uit zo'n klein taalgebied, zó SJceesvol is. [^•journalist Arnaldur Indridason (44 'ar is de populairste thrillerschrijver van Pland. Zijn boeken worden in twintig lan- nuitgegeven en een paar jaar geleden kon jn baan als filmcriticus eraan geven, was een grote luxe. Ik ben een echt fa- Ffêtoens. Ik heb drie kinderen en een uw. Ik hoef nu niet meer overdag te ren te fc°r m^n kaan en 's avonds te schrij- begin nu als mijn vrouw naar haar i,oJat en mijn kinderen naar school. Ik gerust van een leeg huis." ason is in Amsterdam om zijn nieuw- Engelenstem te promoten. Hij ver- jo'?ver Usland en de IJslanders. De lange e winters, de stormen en de regen vor- Uslanders, meent de schrijver. „Het "ri is leeg, eenzaam, onherberg- Arnaldur Indridason foto George Verberne/GPD zaam. Na de Tweede Wereldoorlog zijn dui zenden mensen van dat platteland naar de steden getrokken op zoek naar werk. Dat heeft het land veranderd. Het was voor de mensen die naar de steden kwamen moei lijk. Ze raakten hun wortels kwijt, konden maar niet wennen aan het stadsleven. Mijn hoofdpersoon, detective Erlendur, is zo'n man die ergens tussen is gevallen." In elk boek vertelt Indridason weer een beet je van het tragische privé-leven van zijn hoofdpersoon. Hij is gescheiden, ziet zijn kinderen niet of nauwelijks. Een eenzame man die van zijn leven een puinhoop maakt. „Tegelijk is hij de perfecte politieagent. Hij lost misdaden op, gaat goed om met de fami lieleden van de slachtoffers. Zijn openbare leven is fantastisch, zijn privé-leven niet. Hij weet dat het zijn eigen schuld is. Hij kan geen verantwoordelijkheid dragen voor een ander. Dat knaagt aan hem." De boeken van Indridason draaien vaak om verdwijningen. Dat is een echt IJslands feno meen, vertelt hij. Buiten de steden is zijn land moeilijk toegankelijk en in het verle den verdwenen veel mensen spoorloos. Na jaren werden hun skeletten op vergeten plaatsen gevonden. „De wegen zijn nu beter, maar het komt nog steeds voor dat jagers, skiërs en toeristen verdwalen en omkomen. Je moet de streek kennen." Erlendur is een IJslander in hart en nieren. Hij kent de eenzaamheid, de verdwijningen. „Zijn naam betekent in onze taal vreemde ling. En dat is hij in veel opzichten ook. Een vreemdeling in de stad, bij de politie en bij de IJslandse lezers die niet aan boeken over de politie gewend waren." In het begin zijn Indridasons boeken in ei gen land 'weggehoond'. „De mensen kijken televisie en zijn gewend aan Derrick, inspec teur Frost en Martin Beck van Sjöwall en Wahloo. En dan verschijnt er een boek met een alledaagse IJslandse naam. Wij hebben geen traditie in het genre, want wij denken dat er bij ons niets gebeurt. Er komen hier nauwelijks moorden voor. Twee of drie per jaar. Bovendien vinden IJslanders crimi's pulp en geen literatuur." Indridason heeft zich daar niets van aange trokken. „Ik had een idee voor een boek naar aanleiding van de pilletjes die kinde ren op de lagere school kregen. Lekker zoet van buiten en vies van binnen door de lever traan. Ik bedacht dat een paar kinderen een pil met een experimentele drug kregen toe gediend. Veertig jaar later pleegt een van die kinderen zelfmoord waardoor alles aan het licht komt. Jaren liep ik ermee rond tot ik tegen mezelf zei: of je schrijft het op of je vergeet het." „Ik kom uit een schrijversgezin. Mijn vader was journalist en schrijver. Ik wilde ook wel eens proberen of ik dat kon. Hoe het voelde om een boek te schrijven." Hij omschrijft zijn boeken als 'sociaal-realis tisch'. Het zijn misdaadverhalen, maar het gaat ook over de IJslandse samenleving. „Ik neem elementen uit de samenleving als on derwerp, zoals huiselijk geweld. Dat is toch de ergste vorm van verborgen misdaad. Vrouwen en kinderen zijn het slachtoffer. Ik vind dat ook heel moeilijk om te schrij ven. Ik moest zo nu en dan even stoppen om afstand te nemen. Vooral geweld vind ik moeilijk. Er komt in mijn werk ook niet veel geweld voor. Ik schrijf over het waarom van het geweld en wat er daarna gebeurt. Niet over dat geweld zelf." Hoe internationaal succesvol hij ook is, hij blijft gehecht aan Reykjavik en de reactie van zijn landgenoten. Hij krijgt brieven en e-mails van zijn fans. Daarin wagen de men sen of Erlendur gelukkig kan worden. Een vrouw kan vinden. „Dat mensen zo over hem denken en mij schrijven, dat geeft mij heel veel voldoening." Gijs Korevaar Arnaldur Indridason: Engelenstem - Uitgeverij Sig nature, 17,50. Ook het debuut van Indridason (Maandagskinde ren) is onlangs in het Nederlands verschenen als pocket, 3,95.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 23