PZC Prei Voor niemand een stoel Erik Jan Harmen Een juweel in een koffer woensdag 4 mei 2005 snij deze prei in parten dan maak ik straks je ovenschotel met de grond gelijk mijn moeder ging net zitten op een stoel die er niet stond morste koffie op m'n nieuwgekochte koeienvel ze zei ja maar die stoel die staat daar normaal altijd ik riep maar nu niet mama! nu niet! de prei is zwart de kip is niet gaar en de zalm sterft van het kraakbeen dit kan maar beter in de kliko ik bel mijn broer en zeg moeder is gevallen hij vraagt wie ving haar op ik zeg het clicklaminaat Enk Jan Harmens (geb. 1970) Poëzie, dat was toch iets van breekbare woorden, zacht zijn voor elkander, veel roze, en prachtige zonsopgangen? Het werk van Erik Jan Harmens is niet zo: 'Als je het niet erg vindt laat ik deze zonsopgang even aan me/ voorbijgaan/ wat moet ik erover schrijven?/ oh zon? oh op?' Geen poëzie van zoete dro men maar van bittere werkelijk heid. Geen dichter die je een zak doek voor je tranen reikt, maar die je een stomp in het gezicht geeft. Het gedicht 'Prei' komt uit zijn in 2003 verschenen debuut 'In menigten', de voorganger van de nieuwe bundel Underperformer. Het vergaat ons lezers min of meer als de moeder die op haar vaste plaats wil gaan zitten. Zij én wij vinden de vertrouwde ze tel niet en belanden op het click laminaat. Let op hoe achteloos het wordt verteld: tussen het ver slag van een mislukte maaltijd door. Hij voelt niet met haar en met ons mee, de dichter van de regel: 'je viel maar ik raapte je niet op'. Elders worden we toe gesproken met een welgemeend: 'kaffer/ lezer van dit gedicht'. We zijn niet welkom hier. Le zers die niet mogen lezen. Poë zie waarin het poëtische wordt afgezworen. Een dichter die het dichterlijke hoont. Wie de litera tuur in deze Zwagermantij d dan wel Pfeijfferperiode enigszins volgt, zal niet meer schrikken van de hardvochtigheid. Maar Erik Jan Harmens heeft het ac cent van de keurige laan wel zeer drastisch verruild voor het dialect van de smerige steeg. De regel 'proost op joost de kutdich- ter met één been en een schrij- versbeurs' mag vermoedelijk Zwagerman zich aantrekken. En valt in 'vertel nog eens van de oude grieken/ daarmee ben je in de regel wel een uurtje zoet' geen spot met de graecus Pfeijf- fer te beluisteren? Humor heiblok: 'ken je de mop vant tante die niet komt/ smiechtt* trapt met z'n hand rond n cock/ lief als je rok zo kort is|j een riem'. Verzen waarin voon het vele opvalt. Veel geweld: V sneden elkaar de hals af'. V? seks: 'ik poer wat in d'r do« Veel drank ook. In 'In menigte was er sprake van Martell, n brandy, van 'een baco waar eenieder van tegen de vlakj gaat', van jenever, van Fama Grouse. In Underperfom gaan er nog meer flessen ops maar wordt ook midazole morfine en rocuronium inges men: 'ze noemen het cockts maar denk dan niet aan een in ger met een dienblad aan hangmat'. Geen stoel voor de moeder, get stoel voor de lezer, maar o| geen stoel voor de dichter. H: lang kan Harmens dit volha den? Zelfs de meest duizelin; wekkende achtbaan brengt op een gegeven moment op es bekend spoor. Hij lijkt er z: geen zorgen over te maken: Ti ver een kutgedicht dan gééng dicht'. Werk zonder verleden, toekomst, maar met aanstek- lijk veel heden. Alleen vandai poëzie is iets van paaldansen sen met te zwaar gestifte lippe lam op de achterbank, veel kcï geel, en taal met een dikke la curry. Mario Molegraj Erik Jan Harmens: Underperfom Gedichten - Nijgh Van Ditmari pag., 14,90. e Franse literaire Prix Renaudot werd vorig jaar voor het eerst aan een pos tuum werk toegekend: Suite Fran^aise van de van oor sprong Oekraïens-joodse schrijfster Irène Némirovsky. Ze schreef eraan, totdat ze in 1942 naar Auschwitz werd af gevoerd en vermoord. Haar dochter Denise Epstein kon er pas 62 jaar later toe beslui ten het boek uit te brengen. Het komt nu in 27 andere lan den uit. Nederland heeft de primeur, onder de titel Storm in juni. Nee, zegt ze heel beslist. De nise Epstein, een klein, frê le vrouwtje, zegt dat ze het nooit moeilijk heeft gevonden om over het lot van haar ouders en dat van haar en haar jongere zuster Élisabeth te vertellen. „Het maakt deel uit van mijn ge schiedenis, van mijn leven. Na tuurlijk doet het pijn, maar het is er. Dat lot en ik wonen al sinds 1942 samen." Haar ouders, beiden na de revo lutie in Rusland naar Frankrijk gevlucht, werden enkele maan den na elkaar in 1942 naar Auschwitz afgevoerd. Irène Né mirovsky, op dat moment al een gevierd schrijfster in Frankrijk, in juli; haar man, Michel Ep stein, in november. Denise, toen twaalf, en de vijfjarige Elisa beth werden twee jaar lang door hun voogdes Julie Dumot van schuilplaats naar schuilplaats gebracht, van een nonnenkloos ter naar een wijnkelder in Bor deaux en weer verder. Al die tijd zeulden ze een koffer met zich mee met familiefoto's en tal loze papieren. „Dat vond ik heel natuurlijk. Mijn vader had mij die koffer toevertrouwd met de woorden: 'Als je iets altijd moet meenemen, dan is het die kof fer.' Ik was me niet bewust van de inhoud. Het was gewoon iets wat ik van 's morgens tot 's avonds in de gaten hield, iets van mijn moeder." Uittocht Haar vader wist dat zich in die koffer het manuscript van het laatste boek van zijn vrouw be vond, over de chaotische, verne derende en niet zelden menson waardige uittocht van Parijze- naars, toen de Duitsers hun stad naderden. Een juweel van een boek door zijn glasheldere stijl en, zeker gezien de tijd waarin het werd geschreven, de onge deed het allemaal om te bewa ren, bewaren, bewaren. Toen heb ik het weer in een lade ge legd. Om het te lezen, was nog te moeilijk." Uitgeven wilde ze het boek niet, te meer omdat haar zuster Elisa beth begonnen was een fictieve autobiografie van haar moeder, die ze tot haar vijfde had ge kend, te schrijven, onder de titel Le Mirador. Niets mocht dat boek in de weg zitten. Elisabeth overleed in 1996 aan kanker, waarover ze het boek Le Cra.be schreef, gevolgd door nog een laatste werk, Paysage de cendre Een vergelijking tus sen het schrijftalent van haar moeder en haar zuster heeft De nise nooit willen maken. „Ze hadden allebei hun eigen per soonlijkheid en ze beschikten beiden over veel talent." Vorig jaar was dan toch einde lijk het moment daar. Denise bood het laatste manuscript van haar moeder aan de Franse uit geverij Denoël aan. Ze las het boek pas in zijn geheel, toen ze de drukproef kreeg toegezon den. „Pas toen kon ik er afstand van nemen. Ik was gewoon een lezeres geworden en ik heb het boek verslonden." Op de Frankfurter Buchmesse maakte Suite Franqaise meteen furore, nog eens gevolgd door de postume toekenning van de Prix Renaudot. „Dat was fantas Denise Epstein meen scherpe observaties van bepaald niet heldhaftige Fran sen. En dat alles gelardeerd met fijnzinnige natuurbeschrijvin gen. Irène Némirovsky, in 1903 in een rijke bankiersfamilie in de Oekraïense hoofdstad Kiev gebo ren en vanaf zeer jong door een Franse gouvernante opgevoed, debuteerde in 1929 met het boek David Golder, dat later ook werd verfilmd. Ze sprak vloeiend Frans, Russisch, Pools, Engels, Baskisch en Fins en ver stond Jiddisch. Ze schreef in nauwelijks tien jaar tijds meer dan vijftien boeken, die in de ja ren dertig van de vorige eeuw in Frankrijk uitstekend werden ontvangen. Met haar moeder Fanny (die er na de vlucht uit Rusland, in Ni ce meerdere gigolo's op na hield), had ze een uitgesproken hatelijke verhouding. Irène Né mirovsky zelf was, in de ogen van Denise, een voorbeeldige moeder, van wie ze zich nu nog herinnert dat ze haar meenam naar de Parijse winkel Old Eng land om kleren te kopen, om ver volgens gebakjes te eten in een patisserie in de Rue de Rivoli. „Mijn vader was zijn hele leven heel erg verliefd op zijn vrouw en wederzijds. Ze vormden een hecht paar." Denise hield de koffer met het laatste, precieuze manuscript van haar moeder ook vele jaren na de oorlog nog dicht. „Hij was van mijn moeder en ik dacht dat ze hem op een dag zelf zou ko men openmaken." De tijd ver streek, ze werd zelf moeder. Soms opende ze de koffer even om hem meteen weer te sluiten. „Open, dicht, open, dicht. Er even boven huilen. Het was heel pijnlijk haar handschrift te zien." Toen, in de jaren zeventig, be sloot ze met haar zus die inmid- dels onder de naam Elisabeth Gille uitgeefster was geworden, het boek aan het Franse archief voor het boekenvak te schen ken. Maar niet nadat ze eerst het in pietepeuterig kleine let ters geschreven boek -om kost baar papier te sparen!- had over geschreven. Ook toen ging de in houd van het boek eigenlijk aan haar voorbij. „Mijn enige obses sie was om exact de vorm te be houden. Ik wilde me niet in één komma of naam vergissen. Ik foto Koen van Weel/GPD tisch. Ik ben daar erg gelukkig en trots over. Het was een over winning, voila. Het was de stra lenkrans." Suite Franqaise heeft vooral bij de jongeren in Frankrijk de ogen geopend voor het weinig heroïsche verleden van hun land tijdens de Tweede Wereldoor log. En ook blootgelegd dat het ven-aden van buren of zoge naamde vrienden aan de Duit sers in Frankrijk zijn diepte punt beleefde. Zelf moet ze, ge zien de wijze waarop ze met haar zusje tot op het laatst is vervolgd, ook verschillende ma len zijn verklikt. „Maar dat is een zaak van de verklikkers. Dat is niet mijn probleem. Daar ga ik me niet aan vuilmaken." Ondanks haar geschiedenis, be schikt de nu 75-jarige Denise Epstein over een enorm gevoel voor humor. „Humor heeft de joden altijd gered", zegt ze on middellijk. „We maken er ge bruik van als een wapen. Dat had mijn moeder ook. Dat haar moeder een groot schrijfster was, heeft ze altijd geweten. En ze wijst even naar boven: „Ik ben voor dit boek heel blij voor twee. Voor mezelf en voor mijn moeder. Aly Knol Irène Némirovsky - Storm in juni. Vertaling Manik Sarkar. Uitgeverij De Geus. 511 pag. 24,90 Rudy Kousbroek Stille kracht foto Kurkdjian ca. 1900. it moet wel één van de mooiste plekken op aarde zijn geweest: het bassin van Banjoe Bi- roe op Java. Het is vermoedelijk een foto van Kurkdjian, gemaakt in de laatste jaren van de 19e eeuw. Een beschrijving uit die tijd luidt: 'Ban- joe-Biroe, een klein meertje in het district Winongan van de afdeeling en residentie Pasoeroean; door de helderheid van het uit een groote wel stroomende water in verband met de kleur van den bodem, is het water doorschijnend blauw, waaraan het meertje zijn naam ontleent. Ingesloten door heerlijk geboomte, de verblijfplaats van een talrijke apenkolonie, op ongeveer tien palen van de hoofdplaats Pa soeroean gelegen, is dat meertje om zijn helder water een zeer gezochte bad- en uitspanningsplaats.' Deze foto staat in het eerste en oudste fotoboek van Rob Nieuwenhuys, Tempo doeloe - Fotografische fragmenten uit het oude Indië 1870-1914, verschenen bij Querido in 1961. Zulke badplaatsen waren er over heel Java: Nieu wenhuys noemt er behalve Banjoe Biroe nog verschillende: Polaman bij Lawang, Wendit bij Malang, Moentjoel bij Ambarawa, Kali Bening bij Magelang. Soms, zoals hier, waren er verkleedhokjes, maar vaak ook waren de mensen aangewezen op de open lucht en de vrije natuur om zich in hun badkleding te steken. 'Oudindische genoegens', noemt Nieuwenhuys het. De heren zwommen in slaapbroek, de dames in een soort hansoppen of alleen maar een sarong. Merkwaardig genoeg komt dezelfde foto in Nieuwenhuys' latere drie Tempo doeloe-boeken niet meer voor. Je vraagt je natuurlijk af hoe het er daar ter plaatse nu uit ziet. Bestaat het bassin nog? Ik heb er nergens iets over kunnen vinden en ik vrees het ergste: moderne Indonesiërs zijn weinig geneigd om zulke overblijfselen in hun oude staat te bewaren. Veel hangt af van de mate waarin zo'n plek nog als 'heilig' wordt ervaren. Dat het er een was blijkt ook uit de aanwezigheid van de 'talrijke apenkolo nie' - de gebruikelijke bewoners van zulke heiligdommen, in mijn jeugd nog vaak als 'apenberg' aangeduid. Ik herin ner mij er uit mijn kinderjaren een stuk of drie; één daar van heb ik een paar jaar geleden teruggezien, kaal en ver kommerd zoals de meeste oudheden in Indonesië. Hoe oud zou dat bassin annex heilige bron in 1900 al zijn geweest? Een beschrijving ervan komt voor in Reizen over Java, Madoera enz. gedaan gedurende het tijdvak van 1852-1857 van Steven Adriaan Buddingh: 'Dit blauw-wa ter of Banjoe-biroe is een badplaats door oude muren of stenen walleh en Hindoe-beelden omringd en door warin- gins belommerd. Ten gerieve der badenden is er een nette passangrahan of badhuis en een grote pendoppo en vele kleine kamers of kabinetten. Het water is koel en fris en heeft bij de bron een blauw-achtige weerschijn, waarom het blauw-water (banjoe biroe) genoemd wordt. De ingeze tenen van Pasoeroean maken van dit bad veel gebruik en er komt geen vreemdeling in de stad of residentie, die niet spoedig naar Blauw-water rijdt om er een bad te nemen. Zoals gewoonlijk zijn er in de heldere vijverkom ook vele vissen, vooral tambra's die als heilig beschouwd en dus niet mogen gevangen worden, en vele apen in de bladerrij ke en soms naar de bron overhangende bomen. En zoals ge woonlijk worden ook hier door de Javanen bloemen en vruchten en rijst aan de geesten der bron geofferd.' Toen dit geschreven werd bestond het bassin van Banjoe Biroe vermoedelijk dus al eeuwen; al in de Hindoe-Javaan se tijd moeten zich daar, zoniet mensen dan in elk geval bi- dadari (nymfen) hebben gebaad. Wie hier zeker ook wel eens moet zijn geweest is Louis Couperus. Banjoe Biroe was immers maar '10 palen' verwijderd van de hoofd plaats Pasoeroean, de standplaats van de resident; en de resident was Couperus' zwager Valette, bij wie hij inwoon de en waar hij De Stille kracht heeft geschreven. Dit boek is verschenen in 1900, dus precies in de periode waaruit de ze foto dateert. Van dat residentiehuis op Pasoeroean, dat in De stille kracht Laboewangi heet, staat een mooie foto in Nieuwen huys' latere album Baren en oudgasten (1981), en ook van de Heerenstraat, die in De stille kracht de Lange Laan wordt genoemd. 'Vroeger', zo staat in de Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië over Pasoeroean te lezen, 'zag men in de hoofdstraat van de Europesche wijk tal van fraaie heerenhuizen als villa's gebouwd; vele daarvan zijn thans vervallen'. Dat 'thans' is nu ook alweer meer dan honderd jaar geleden, dus er zal wel niets meer van over zijn. Toch heb ik mij voorgenomen er te gaan kijken als ik het geluk heb nog eens terug te gaan

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 24