Een grotesk
spel van
vergissingen
PZC
Jullie pretten zijn tot
wip en zaag beperkt
Piet
Gerbrandy
woensdag 6 april 2005
r zijn romans die je
als een marktkoop
man toeroepen en in
krasse en krachtige bewoor
dingen om aandacht vragen.
Mark Boogs De helft van lief
de is zo'n roman. Dit is de eer
ste zin: 'Mannes Delft stond
te plassen toen het ongeluk
gebeurde.' Het moet wel gek
gaan als je uit louter nieuws
gierigheid naar het verdere
verloop niet meteen verder
leest. Waar stond Mannes
zijn urine te lozen? Van welk
ongeluk was hij getuige? Liet
hij het werk varen waaraan
zijn hand begon of maakte
hij het karwei gewoon af?
Welnu, onze Mannes be
vindt zich tijdens een win
terse nacht van zaterdag op zon
dag in het toilet van een voort-
boemelende trein. Met moeite
heeft hij de bril van de pot in de
verticale stand weten te krijgen
en na het nemen van een mini
mum aan hygiënische voorzorgs
maatregelen laat hij zijn vocht
tussen de rails kletteren. Dan
komt de klap en weldra ook het
omroepbericht van de dienst
doende conducteur. Onder de
trein is een auto beklemd ge
raakt en de passagiers wordt
vriendelijk verzocht zich naar
buiten te begeven alwaar bus
sen gereed staan die hen naar
het dichtstbijzijnde hotel zullen
vervoeren. Met excuses voor het
ongemak.
Het cliché wil dat een ongeluk
nóóit alleen komt. Mannes
Delft, wiens bestaan getekend
wordt als één groot cliché, heeft
zijn huwelijk met Femke Koedo-
der een paar uur voor het trei
nongeluk op de klippen zien be
landen. Ogenschijnlijk ligt de
oorzaak van de breuk in het on
verwerkte leed om hun dochter
tje dat bij een verkeersongeluk
om het leven is gekomen. Maar
ook de domste lezer kan zien
dat de ware reden voor de rela
tiemisère gelegen is in een alom
vattende communicatiestoornis.
Welke bewoordingen ze ook kie
zen, deze twee bereiken elkaar
simpelweg niet. Femke draagt
daaraan nog het minst schuld.
Toegegeven, ze is zo nuchter als
haar boerse naam suggereert en
houdt duidelijk met van lange
palavers. Maar wat ze zegt is hel
der en consistent en wanneer ze
zich aan het geklets van ande
ren ergert, is dat zelden ten on
rechte. Mannes daarentegen is
een meester in het geouwehoer
waarop, om het met Gerard Re-
ve te zeggen, Gods zegen onmo
gelijk kan neerdalen. Frits van
Egters (de legendarische hoofd
persoon uit Reve's roman De
avonden) uitgezonderd, is er in
de Nederlandse literatuur nie
mand te vinden die zo zuigend
weet te converseren als Mannes
Delft. 'Bent u getrouwd? Wat
naar voor u.'
Zelfhaat
Mark Boogs onmogelijke perso
nage is niet alleen een plaag
voor zijn gesprekspartners,
maar vooral een doodsvijand
voor zichzelf. De haat die hij de
wereld toedraagt, zinkt in het
niet bij zijn zelfhaat. In zijn
borst wonen twee zielen, het ge
willige slachtoffer en de gretige
beul, en die leiden elkaar beurte-
De helft
van liefde
lings in een alles vertrappende
paardans. 'Tijd om me af te bre
ken! Tijd om alles af te breken!
Alles moet kapot! Aan diggelen!
Langzaam, pijnlijk, schaterend.
Definitief.' En dat uit naam van
de overtuiging dat dingen, men
sen en gevoelens, de liefde inbe
grepen, er mooier op worden na
dat ze tot niets zijn vergaan.
De helft van liefde is een uiterst
zwartgallig boek, al heeft Mark
Boog wel zijn best gedaan om de
grauwsluiers af en toe met wat
humor op te fleuren. Niet onver
makelijk is bijvoorbeeld de scè
ne waarin Mannes zich minuten
lang vergaapt aan een raampros-
tituée die tevergeefs haar best
doet hem naar binnen te lokken.
Het effect van dit en vergelijkba
re taferelen is, alweer, de houte
rige om niet te zeggen autisti
Mark Boog
sche manier waarmee Mannes
reageert op situaties waaruit ne
gen van de tien mensen zich met
gemak zouden weten te redden.
Mannes Delft beziet de wereld
als een vreemde planeet en zijn
medemensen als aliens. De ver
klaring als zou hij zo zijn gewor
den na de dood van zijn dochter
tje is bij gebrek aan psychologi
sche motivering ongeloofwaar
dig en bovendien niet in overeen
stemming met het karakter van
deze roman. De helft van liefde
is immers geen realistische ge
schiedenis, maar een absurdisti
sche vertoning. De werkelijk
heid staat hier danig uit het
lood en Boog heeft de stijl en
compositie van zijn boek daar
zorgvuldig bij aangepast. Hij
vertelt droog en onaangedaan
en neemt flink afstand tot zijn
karakters. Niet alleen Mannes is
een malloot, de mannen en vrou
wen die hij op zijn pad tegen
komt zijn dat evenzeer. Femke
is zoals gezegd nog de normaal
ste van het stel, maar ook zij ont
snapt niet aan de merkwaardige
bewegingen waartoe Boogs re
gie haar dwingt. In de dagen na
hun scheiding van tafel en bed
kruisen de wegen van de echte
lieden elkaar op de gekste en
meest onverwachte manieren,
en daardoor heeft deze roman
meer weg van een theatraal en
foto Klaas Koppe
grotesk spel der vergissingen
dan van een herkenbaar geval
van eigentijds huwelijksleed.
Het boek eindigt zoals het be
gon. Nadat het er heel even op
heeft geleken dat Femke zich
met Mannes zal verzoenen,
knapt ze tenslotte definitief af
op zijn zelfgewilde abnormali
teit. Ze trekt de deur achter zich
dicht, terwijl hij alweer staat te
plassen en in zichzelf mompelt
dat alles altijd goed afloopt.
Wat je goed noemt.
Jaap Goedegebuure
Mark Boog: De helft van liefde. Uit
gave Cossee. 178 blz. 18,90.
Je gadert nikkelen dukaten.
Je spekt je slijken varkens.
Je hamert op te korten.
Je neemt vijandig over en je snijdt.
Je naait je naasten naderen indachtig.
Weloverwogen zuiver je wat vlekt.
Lang leven je structuren dijen je
dure gedachten schematisch aan wanden tot
spat. Smelt
water uit den hoge hef om tenen
slobbert barren voets
krimp jij op mineralen en fossielen.
Maak zwarte handen ga weer aarde eten.
Fik stook je onder lijken op je pad.
Piet Gerbrandy (geb.1958)
Een dichter als profeet. Maar
dan een profeet die voor
spelt: 'Jullie zakken zullen eens
onrolbaar zijn.' Een dichter van
gevleugelde woorden. Maar dan
van dit soort: 'Plant je kwade
pleiter in haar kuiptroon/ dat ze
smakt naar natte koek'. De vier
de dichtbundel van Piet Ger
brandy is verschenen, de ziener
uit de Achterhoek, de zwelger
van Winterswijk.
Verwacht van hem geen kalme,
heldere en soepele poëzie. Zijn
werk is grillig, stug en heftig: 'ik
slijp mijn mes nog hier/ alvast
een vloot voor bloed'. Nooit zal
hij het lied van de liefde zingen,
des te meer houdt hem de lieder
lijke lust bezig: 'U en ik deinen
verzaligd in stoofpot/ in demper
van koortsige lendenen'. Deze
gedichten zijn opdringerig lijfe
lijk en drukkend zwaar. Ze wor
den beheerst door spuug en
slijm, er is veel moeras en mod
der, troebel en duister zijn ze.
Gedichten als orakelspreuken.
Raadsels die geen ontraadseling
dulden: 'Wat wil de steen op ta
fel?/ Vraag het zijn maker'. Op
zinloze vragen valt geen zinvol
antwoord te geven. Gerbrandy
heeft uiteraard een zeer concre
te reactie paraat: 'Verwacht je
adellijk antwoord/ op reukloze
vragen?' Een verwijzing naar
adellijk wild, wild dat lang is be
storven en daardoor sterk geurt.
Wild en vee, melk en vlees, de
dichter van Drievuldig feilloos
vals betoont zich een poëet van
het platteland. Wat bij hem
géén wereldvreemdheid in
houdt, zoals uit het hierbij afge
drukte gedicht blijkt.
Een gedreven aanklacht tegen
de mores die vandaag in poli
tiek en bedrijfsleven gelden. Al
le gedichten in de bundel zijn
van een onderschrift voorzien,
in dit geval een tekst van de Ro
meinse dichter Ovidius: 'amor
sceleratus habendi' (een misda
dige passie hebben). Zo hoort
bij het openingsvers een tekst
van Julius Caesar, in
dicht zelf spelen diens woorö
'veni vidi vici' een beli
rol. Het klassieke en het hec-:
daagse wisselen in dit werk a
af. Op een verheven strofe va
ineens de opmerking: 'jij bes
per van weelderige/ mokkt
Zulke contrasten maken c-
poëzie aantrekkelijk. En
is er nog de moeilijk te wees
ne monkelende en dubbelzie:
ge humor: 'Jullie pretten zijn!
wip en zaag beperkt'.
Lachen mag van deze profeet
maar vraag niet waarom je
lacht. Onvatbaar lijkt ook dei
tel van het boek. Voor wat, vc
wie kunnen deze woorden gel
den? Ik denk dat je alleen van
God kunt zeggen dat die drievi.
dig, feilloos en vals is. De god
van wie Gerbrandy de afgezar
wil zijn. Hij beheerst het bijbe
horende jargon volkomen. Wei
is! Ik zeg jullie! Maar daarop
volgen heel ongewone wetten e
gezegden. 'Uw band schokt leeji
na wortels op het pad./ U stap!
licht weerbaar zwart van vuile
velg./ U hebt getracht hei
ademen te stelpen met solutie'.
Inderdaad, hier spreekt een pre
feet. Maar dan een profeet opi
fiets. Een profeet van veel woo
den en niet één wonder. Zijn le
ge band blijft lek.
Mario Molegr
Piet Gerbrandy: Drievuldig feil
vals. Gedichten - Uitgeverij Menie
hoff, 88 pag., 13,50.
Rudy Kousbroek
Allemaal voor niets
igenlijk zou deze foto een hele bladzijde moe
ten beslaan, of een hele muur, of, liever nog,
net zo groot moeten zijn als het origineel.
Dat origineel is namelijk verdwenen, je kunt
er niet meer gaan kijken, de foto toont iets dat niet meer
bestaat: de voet van een van de gigantische zuilen van de
Doric Arch, de monumentale Dorische poort van het
Euston Station in Londen, gebouwd in 1830. Deze hele
poort is afgebroken in 1961-62, een daad van onbegrijpelij
ke barbaarsheid. Ik heb het oude Euston Station zelf nog
met eigen ogen gezien, maar helaas niet met de blik van ie
mand die weet dat wat hij ziet gedoemd was in het niets te
verdwijnen. Deze toegevoegde dimensie is er wel voor de
gene die nu deze foto bekijkt: het monumentale wordt ver
sterkt door het tragische, het gigantische is bedekt met het
vergeefse - het is er niet meer, het is allemaal voor niets ge
weest.
Het is of er een vloek rust op de monumentale stations van
de vorige generaties, maar het is in feite niets anders dan
de blinde geldlust van de project-ontwikkelaars. Hetzelfde
is gebeurd, in diezelfde periode, met het schitterende Penn
sylvania Station; als je er nu foto's van ziet kun je haast
niet geloven dat het is afgebroken - toch is dat gebeurd, in
1963. Er bestond over de hele wereld een traditie van clas
sicistische stations, zoals ook Grand Central Terminal in
New York, waarvan de centrale hal geïnspireerd is op de
Thermen van Caracalla; Euston Station was overigens nog
weer bijna een eeuw vroeger dan Penn en Grand Central,
en veel zuiverder van lijn. Kolossale afmetingen hebben
op zichzelf uiteraard geen betekenis. Zoals W.F. Hermans
eens heeft opgemerkt: wie zou de Egyptische pyramides
bijzonder vinden als ze 50 centimeter hoog waren? Maar
het gigantisme in de architectuur heeft toch iets dat fasci
neert - het massieve, het reusachtige, het verpletterende
heeft een bepaalde uitwerking: het is of het de waarnemer
opslokt, of hij er een deel van wordt; ik denk dat het dan
ook gaat om de suggestie datje er in kunt.
Het is opmerkelijk hoe vaak dit fantasme ook in de litera
tuur voorkomt. Dat is bijvoorbeeld het geval in de Harry
Potter-boeken; het gegeven is daar ook gesitueerd in een
station, namelijk King's Cross in Londen, waar perron
nummer 9 3/4 wordt bereikt door zich in een muur te stor
ten - kortom, het door-de-muur-gaan, al in 1943 beschre
ven in een briljante novelle van Marcel Aymé.
Marcel Aymé (1902-1967) geniaal maar onderschat, zoals
wel meer grote schrijvers die over serieuze onderwerpen
niet de gepaste gedragen en plechtige toon in acht nemen -
net als Raymond Queneau, met wie Aymé veel gemeen
heeft. Hij had een voorkeur voor seience-fictionachtige the
ma's, zoals iemand die van geslacht verandert, een vrouw
die in staat is zich te verdubbelen - een gave die een niet
geringe verrijking van haar liefdesleven met zich mee
brengt - en nog veel meer van zulke, vaak tamelijk morbi
de gegevens. Sommige daarvan herinneren aan de fanta
sieën van Roland Topor - die dan ook de novellen en korte
verhalen van Aymé van de meest verbluffende illustraties
heeft voorzien.
In Le passe-muraille (later ook verfilmd, door Jean Boyer,
met Bourvil) wordt iemand beschreven, Dutilleul ge
naamd, die het vermogen heeft om door de muren heen te
lopen - een gave waar hij aanvankelijk geen gebruik van
maakt, maar die zijn diensten bewijst wanneer hij in con
flict raakt met zijn directe chef op het Ministerie van Regis
tratie, waar hij een nederige functie vervult. Na een poosje
strekt hij zijn actiegebied uit tot de beveiligde kluizen van
banken en grote ondernemingen, waar hij door de dikste
muren naar binnen wandelt om zich naar behoefte te voor
zien van geld en goederen. Hij ontwikkelt daarbij de ge
woonte om zich bij wijze van sport met zijn buit te laten
arresteren, waarna hij dwars door de gevangenismuren de
vrijheid weer opzoekt.
Nog opwindender wordt het wanneer hij in aanraking
komt met een gewelddadige bandiet, die de gewoonte
Anonieme foto, Euston Station 1930
heeft zijn aantrekkelijke jonge vrouw op te sluiten in de
slaapkamer wanneer hij 's nachts de hort op gaat. Helaas!
het eind komt wanneer Dutilleul na een opwindende lief
desnacht zijn bijzondere vermogen verliest op het moment
dat hij bezig is door een dikke buitenmuur het pand te ver
laten. Hij zit voorgoed gevangen in het inwendige van de
muur, waar nachtelijke voorbijgangers wel eens een dof ge
kerm menen te horen. Het is Dutilleul, klagend over het
verlies van zijn vermogen en het ontijdige eind van zijn ro
mantische liefdesaffaire.