Literatuur dient te vermaken PZC Aanklacht bewezen, dader weer geprezen Ernest van der Kwast De tuinman en de dood P.N. van Eyi woensdag 30 maart 2005 Een Perzisch edelman: Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan! P.N. van Eyck, 1887-1954 En iedereen weet hoe het ge dicht verder gaat. Een top hit in de Nederlandse poëzie. De ene stralende ster aan het zwar te zwerk van P.N. van Eycks veeldelige verzamelde werk. 'De tuinman en de dood' is ook, na tuurlijk ook te vinden in De Dunne Komrij. Dat is niet het boekje geworden waarop je bij deze titel rekent. In het voorwoord worden derge lijke verwachtingen meteen ge smoord: 'Wat u hier in handen houdt, is niet de ultieme en defi nitieve keuze uit de monumenta le bloemlezing.' Wat werd er wél uit 'De Dikke Komrij' ge plukt? Gekkigheid als 'O stront! Veredel mijn gedachten.' Een versje over het hondje Mop. Een gebed om een goede echtgenoot te verkrijgen, dus 'Geen coca-co- la drinker,/ Geen eau de cologne stinker'. Maar eveneens gedich ten die een miljoen geheugens verlichten. Het is de droom van elke dichter minstens één zo'n gedicht te schrijven. Van Eyck bereikte de ze onsterfelijkheid uitgerekend met dit gedicht over de dood. Heel wonderlijk, iemand die ver der géén regel schreef om te ont houden maakte wel dat onverge telijke gedicht. In 1925 publi ceerde hij voor het eerst zijn meesterstuk, dat je ook als zijn meesterkraak kunt zien. Twee jaar voordien was name lijk van Jean Cocteau de roman Le grand écart ('De grote spa gaat') verschenen. Wat lees je in hoofdstuk twee van dat boek? Een samenvatting van een oud Arabisch verhaal. Un jeune jar- dinier vertelt zijn meester de Dood te hebben gezien, daarom vlucht hij naar Ispahan, 's Mid dags vraagt de prince aan de Dood waarom zij z'n tuinman bedreigde. Het was geen geste de menace, maar un geste de sur prise, antwoordt zij. Vanwaar die verbazing? Car je le voyais loin d'Ispahan ce matin et je Ispak dois le prendre soir. Bij Van Eyck zegt de Do« was verrast,/ Toen 'k 's n hier nog stil aan 't wt staan,/ Die 'k 's avonds moest in Ispahaan.' Hij het verhaaltje onget wij feil rijm en ritme tot leven ge Maar even ongetwijfeld u van gestolen goed spraki Nijhoff vond vrijwel met« subtiele manier houd-de-dief te roepen. I recensie had hij het over voortreffelijke strofische gave van de bekende Pen legende.' Van Eyck reageerde zoals betrapte plagiators reaj steekje hier, smoesje daar. klacht steeds weer bewezen der steeds weer geprezen, deze kennis houd je uita precies hetzelfde gedicht, i krijg je een heel andere dii De dichter als oplichter, dichter die zijn inspiratie vreemdde. Die eigenlijk zijn sterfelijkheid stal. Aan de dood kan niemand snappen, zegt het gedicht, ker wel, gniffelt de dichter een list waarin de lezer e bloemlezer door dik en dut strikt raakt. Mag deze ven ster verblindend blijven a ren of wordt Van Eycks een uitspansel zonder glans' mand weet hoe het verder met dit gedicht. Mario Mols Gerrit Komrij: De Dunne Kv Uitgeverij Bert Bakker, 96 pag.. €5,-. mest van der Kwast was vorig jaar nauw betrokken bij het on der pseudoniem verschenen boek 'Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken'. Daarin werd volop gespeeld met het clichébeeld van jonge Marokkanen. Nu debuteert Van der Kwast onder zijn ei gen naam, met opnieuw een in het oog springende titel: Soms zijn dingen mooier als er mensen klappen. De literaire lente van 2004 bracht tenminste één op vallend nieuw geluid: een persi flage op het fenomeen 'jonge Ma rokkaan vecht zich bij het Ne derlandse schrijversgilde in'. Het betreffende boek, heel olijk getiteld 'Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken', stond op naam van ene Yusef el Halal, op het eerste oog een nogal door zichtig pseudoniem. Als dat geen mystificatie was! De in houd van 'Man zoekt vrouw' be vestigde die indruk. Er werd naar hartelust gestoeid met alle clichés die omtrent jonge Marok kaantjes de ronde doen. En als of dat al niet voldoende was, schopte Yusef el Halal ook nog eens flink aan tegen cultureel correcte troetelkinderen als Ha- fid Bouazza en Abdelkader Be- nali. Niet even fijnzinnig alle maal, maar wel degelijk verma kelijk. En prima geschreven boven dien. Nog voor dit debuut goed en wel in de winkel lag, werd duidelijk dat El Halals boek een provoca tief verzinsel was. Wie was of waren daarvoor aanspreekbaar? In het geruchtencircuit doken naast de gevestigde reputatie van Ronald Giphart ook onbe kende namen als Jacob van Duijn, Steven Verhelst en Er- nest van der Kwast op. Nu, een klein jaar later, is het de hoofd verantwoordelijke Van der Kwast die zijn echte debuut maakt met een roman die op nieuw een tamelijk hilarische titel draagt: Soms zijn dingen mooier als er mensen klappen. Kasteel Vrolijkstemmend is deze tweede roman niet echt. De hoofdper soon is het vleesgeworden be wijs van de zegswijze dat geld niet gelukkig maakt. Ben Zorel houdt domicilie op een heus kas teel met vijf verdiepingen en ne genendertig kamers, ergens in het oosten des lands. Hoe hij aan het geld gekomen is om de ze investering te bekostigen, ver telt het verhaal niet. Wel weten Ernest van der Kwast we dat meneer zijn loopbaan is begonnen in de accountancy en zoals bekend valt daar zoveel bij elkaar te rapen dat je voor je veertigste op het droge, wat heet, op een Mount Everest van welstand kunt verkeren. Bens kasteeldame is ene Sarah. Al bij hun bruiloft wordt de toon gezet. De huisknecht zwelgt op zijn nuchtere maag een plateau drank weg en wordt ten behoeve van de bordesfoto en daar absurditeiten die herin neren aan de strapatsen van Ar- non Grunbergzoals de scène waarin Zorel in gezelschap van zijn neefjes en nichtjes een res taurant verbouwt tot hangplek. Om aan te geven dat deze roman niet tot het boertige maar tragi komische genre moet worden ge rekend, heeft de uitgever boven elke episode een vignetje in de vorm van twee ouderwetse to neelmaskertjes afgedrukt, een pres tot levensgezel hebben ge kozen. Mama weigerde ettelijke keren om aan de hand van een Hollandse anti-held naar het kletsnatte Nederland te trek ken. Toen waadde Papa ten einde raad kilometers door de Poolse sneeuw, om na bij zijn aanbede ne te zijn aangekomen van ver stijving op de grond te zinken en daarmee de perfecte indruk van de klassieke aanbidder te door een ander factotum op de been gehouden. Sarah's moeder die bij dochter- en schoonzoon lief mag intrekken, vertoont de eerste tekenen van een gestadig toenemende krankzinnigheid en de kinderen van Ben Zorels zus ter Petra gedragen zich geheel in overeenstemming met hun bij naam: de vier Daltons. Het zijn nog maar de voorbereidende ma noeuvres in een steeds woester draaiende mallemolen, met hier lachend en een huilend. Soms lijkt het de bedoeling dat we moeten huilen van het lachen, dan weer verandert Bens relaas in een regelrechte tranentrek ker. Kluchtig zijn de passages over de hofmakerij tussen Zo rels ouders, een Nederlander en een Poolse die hun huwelijks bootje met de grootst mogelijke moeite drijvende hebben gekre gen. Het heeft er veel van weg dat ze elkaar per ongeluk ex- vestigen en een jawoord te krij gen. Maar in de jaren daarna werd Mama niet moe te herha len dat ze nooit echt had inge stemd en dus alle recht op spijt had. Melodrama Het sluitstuk van de romaneske drietrapsraket is de liefdesge schiedenis tussen Ben Zorel en Egje, bij wie hij compensatie zoekt voor het verleugende glit ter- en champagnebestaan met Sarah. Dit onderdeel van de ge schiedenis is een regelrecht me lodrama, en dat niet alleen om dat Ben hier in schrille kleuren de leegte en voosheid van zijn leven tot dan toe schetst, maar vooral vanwege het verdriet dat hij nog altijd ervaart om de dood van het kind dat zijn eer ste vriendin hem leek te gaan schenken. Deze allesverklarende oerge- beurtenis wordt ons onthuld in het laatste hoofdstuk dat merk waardig genoeg de titel 'pro loog' draagt, een zoveelste thea tertruc van een auteur die er al les aan doet om ons geen ogen blik te vervelen, maar ook dol graag wenst te benadrukken dat literatuur in de eerste plaats als een soort vermaak moet dienen waar het geamuseerde publiek geen seconde in hoeft te gelo ven. Misschien dat hij zich om die reden heeft laten coachen door de literaire opper-entertai- ner Ronald Giphart die niet te beroerd was om de flaptekst van een warme aanbeveling te voorzien. Jaap Goedegebuure Ernest van der Kwast: Sommige din gen zijn mooier als er mensen bij klappen - Uitgeverij Nijgh Van Dit- mar, 208 blz., 14,90. foto Esther Stam Rudy Kousbroek Spookfort e hebt landen zo vol antiquiteiten dat er geen be ginnen aan is, zoals Italië of India; een land dat minder deze reputatie heeft maar niettemin aar dig aan deze beschrijving beantwoordt is Ierland. Ierland is een wonderland vol oudheden. Eerst heb je de megalitische monumenten uit de prehistorie; dan komt een vreemde schaarste aan kerken uit de vroege middeleeu wen, gevolgd door een verbazende overvloed aan klooster ruines uit de late middeleeuwen; en tenslotte een rijke ar chitectuur uit de 18de en 19de eeuw, ook voor een groot deel in ruïnes, en niet te vergeten de begraafplaatsen. De verschillende categorieën worden ter plaatste niet al tijd even streng onderscheiden. Zo was de hiernaast afge drukte foto voorzien van het bijschrift: 'Doon Fort, ook ge naamd O'Boyle's Fort - bestaande uit een ovale ruimte om geven door een enorme stenen fortificatie, met muren van gemiddeld 4 meter dik en 4.8 meter hoog. Gesitueerd tus sen Rosbeg en Portnoo in het graafschap Donegal, date rend van omstreeks 3000 v. Chr.' Zo'n datering is misschien toe te schrijven aan de romanti sche reputatie van het land: het mythische Ierse verleden vol steencirkels, hunebedden en staande stenen; maar for ten als deze, van droog gestapelde stenen, dateren niet uit de prehistorie maar uit de ijzertijd, kort voor het begin van de Christelijke jaartelling. Niet dat het veel verschil maakt als je midden in zo'n bouwwerk staat, opkijkend tegen de vijf meter hoge wal len van grijze rotsfragmenten. Je moet wel zelf van steen zijn om niet meegesleept te worden door het raadsel van deze enorme stenen ringforten, die een verleden suggere ren van grote militaire allure, met massale belegeringen door machtige tegenstanders - van wie, door wie? Het won derlijke is dat archeologische vondsten, en vooral de geo grafische ligging, dit beeld niet bevestigen. Doon Fort is een voorbeeld, gesitueerd midden in een groot donker meer, in een landschap van totale leegte. Waar diende het voor? Wat moest er worden verdedigd? Alleen al het kar wei om zo'n gigantische vracht stenen naar dat eilandje te brengen, in boten, over het water. Ik heb er mijn oude re- kenliniaal bijgehaald en kom tot zowat 2000 kubieke me ter stenen - dat maakt 4 a 5 miljoen kilo. Wie heeft die daarheen gebracht, hoe en waarom? Ook als veilige ruimte voor het vee, tegen vijandelijke le gers of rovers, lijkt dit eilandfort onpractisch; alleen al het overbrengen van de dieren is te omslachtig en te tijdro vend. Soortgelijke puzzels gelden ook voor de andere for ten, zoals Grianan, ook in Donegal, en Staigne Fort, Co Kerry, met als hoogtepunt het fabelachtige halve ringfort Dun Aenghus op Inishmore, een van de Aran Islands. Ik ben er geweest, het is een goede candidaat voor de beroem de uitspraak: ik zie het maar ik geloof het niet. Een half ringfort, halfcirkelvormig dus, op de rand van een van de meest angstaanjagende kusten ter wereld: meer dan hon derd meter steil naar beneden, een loodrechte muur, met in de diepte de woedend bulderende branding van de At lantische Oceaan. Van die kant geen aanval te vrezen, en naar de landzijde, in hoefijzervorm, precies zo'n muur van gestapelde stukken rots als bij de andere forten - het idea le decor voor een tragische last stand van een voortgejaagd leger dat het einde bereikt heeft en niet verder achteruit kan. Ook daar overigens weer datzelfde lege landschap, dat totaal niet in staat lijkt grote legers voort te brengen; de eilanden zijn dun bevolkt en dat is kennelijk altijd zo geweest. De eeuwenoude stenen van Dun Aenghus suggere ren een heroïsche verdediging, maar meer nog een wanho pige overgave. Wat is de verklaring? De Ierse architectuurhistoricus Maurice Craig maakt mel ding van een theorie, van Liam de Paor, dat deze forten sta tussymbolen waren van landeigenaren, pogingen om el kaar de loef af te steken en dus zonder werkelijke militaire functie. Rijkdom werd afgemeten aan de grootte van de Briefkaartfoto P. Slowey circa 1990 veestapel; wat ik me daarbij voorstel is dat er op vaste da gen van het jaar in deze ringforten grote aantallen koeien bijeen werden gedreven. Op een eilandje als Doon Fort moet dat een hele onderneming zijn geweest; maar ook nu nog zijn er in Ierland eilanden (zij het zonder Fort) die door de kuddes zwemmend worden bereikt. Ik kijk naar de foto en probeer het me voor te stellen: de in vasie van Doon Fort door zwemmende dieren; ze klimmen aan land en worden één voor één naar binnen gedreven, als in de Ark van Noach - drijfnat, loeiend, daar stonden ze dan de hele nacht. Zo geduldig, zo gehoorzaam, zo lang geleden.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 22