zc Flip redde Zeeuwse witrik Walradarpersoneel en loodsen leren met elkaar leven Doorkijkje 23 t? dinsdag 22 maart 2005 Witrik met kalfjes. foto Willem Mieras mers naar die gebieden toe. Die min of meer natuurlijke weides werden omzoomd door dikke meidoornheggen. Een schotter (typisch Zeeuws woord) hield een oogje in het zeil en op de koeien. Een schotter is dus ei genlijk een koeiencontroleur en -beschermer; hij werd ook per koe betaald. Al sinds de vroege Middeleeu wen kwamen er in Zeeland wit- rikken voor. Zeeland was er be kend om. De stad Gent heeft zelfs eens bedongen dat de heer van Kruiningen, een bekend Zeeuws adellijk geslacht, een be taling moest doen in witrikken. Honderden jaren hebben die bra ve koetjes onze hoeves gesierd. Ze leverden melk en vlees, ze werden verzorgd en lieten zich aaien, ze sierden overal de wei des op kenmerkende wijze op. Maar langzamerhand werden ze verdrongen door typisch melk vee (Fries-Holstein i*und) en ty pisch vleesvee (verbeterde Bel gische Blauwen - dikbillen, en Franse vleesrassen). Rond 1950, toen alles in de veehouderij draaide om de productie, zijn de witrikken zelfs nog even verbo den. Geschiedenis Dat alles is voorbij. De Zeeuwse witrik is geschiedenis, stond zelfs op het punt te verdwijnen. Tot veearts Hans Boer uit 's-Gravenpolder een zestien jaar oude witrik-koe 'vond'. Hij vond ook zaad (al jaren geleden ingevroren) van de witrikstier Flip. En zo is de Zeeuwse witrik een nieuw leven begonnen. Een stichting tot instandhouding van de Zeeuwse witrik werd op gericht. Onder leiding van Piet Hannewijk, dé Zeeuwse koeien- man, kreeg de aloude Zeeuwse witrik weer aandacht en publici teit. Een kleine kudde graast nu op de ruige weides van Natuur monumenten in De Poel, het oude veegebied in de Zak van Zuid-Beveland. Niet voor de productie, maar als zichtbaar brok Zeeuwse cultuurhistorie. Als een bijna verdwenen zeld zaam landbouw-huisdierras. Gerard Smallegange Groeten uit Middelburg Ansichtkaarten bewaren het statige gezicht van de stad; beelden van steen, toen slaventranen verzilverd werden, en omgezet in onverstoorbaar blauwe luchten. De dorstige passant is zich van geen kwaad bewust, laaft zich bodemloos aan een woestijn van schoonheid. Hij is slechts pelgrim in het Mekka van de buitenkant, heeft geen weet van het vergeten dat de lading dekt, van het ijdele bladgoud dat als mascara jaren verbloemt. Maar eens, drie eeuwen na dato, vier hoog achter: zij en hij aan de rafelrand van het hart, en verder niets. Andere geschiedenis, andere tijd, waar dagen soms zo licht waren, dat ze bijna luchtledig werden. Het waren de dagen dat de maan in brand scheen te staan, dat dwalende ankers van passerende schepen steeds weer andere koersen etsten op het nachtblauw van de Nassaulaan. Wat verloren moest heette verandering - dat droeve eufemisme waaraan men, te loef en te lij, z'n schaarse idealen offerde. Sindsdien wenst men een waarheid van nieuwe ansichtkaarten, van vergezichten die verder reiken dan menig ook gaan kan, van een veelvoud aan symmetrisch aangelegde hoven van Eden; sindsdien dragen sommige straten andere namen. Rob van Hese Veracht ons Hollandt niet, wij hebben schone koeyen/ daar uyt dat soete melck, en room en boter vloeyen. Aldus onze roem ruchte Jacob Cats, de Zeeuw die a la Balkenende het schip van staat in Den Haag bestuurde. Een ty pisch Hollands vers, van ie mand die al lang in Den Haag woonde en zich wel eens ergerde aan buitenlan ders die op het 'gewest' Hol land neerkeken. De Holland se veehouderij was in de ze ventiende en achttiende eeuw inderdaad zeer be roemd. Heel de wereld kwam het echte Hollandse fokvee bewonderen en ko pen. Een diplomaat uit die tijd heeft eens gezegd dat de Hollanders evenveel zorg be steedden aan hun koeien als de Engelsen aan hun paarden. Die zelfde uitspraak is van toepas sing op de Zeeuwen, waar paar den ook altijd op de eerste plaats kwamen. Ging het bij de Engelsen echter om warmbloed paarden voor de rennen en de jacht, bij ons ging het om de ty pisch Zeeuwse koudbloed werk paarden, geschikt om wagens en ploegen te trekken over en door de zware zeeklei. In de Hollanden en in Friesland is een boer een veehouder. In Zeeland is dat anders. Boeren zijn akkerbouwers. Veehouders hebben hier vanouds een aparte benaming, dat zijn koeienboe- ren. In de Zeeuwse schuren- bouw zie je die andere indeling terug. Primair zijn onze schuren gebouwd als bewaarplaats voor granen en andere akkerbouw producten. De stallen zitten bij ons aan de achterkant. De paar denstallen zitten óf op de kop van de schuur óf helemaal voor aan aan de achterkant; in ieder geval zo dicht mogelijk bij het boerenhuis. Pas daarna komen de koeienstallen. Eerst een klei ne stal voor de melkkoeien, daar Ansichtkaarten zijn de feest- gezichten van een stad of een landschap. Ze zijn bedoeld om de toerist over te halen tot kopen, zodat hij of zij het thuis front kan tonen hoe mooi de plek is waar hij vertoeft en tege lijk is het een groet van de afzen der. De ansicht met de groeten uit Middelburg van de dichter Rob van Hese is meer dan een leuke kaart met een vriendelijke groet. Het is meer een loodzwa re overpeinzing van wat zich al lemaal in en achter de statige coulissen van de stad heeft afge speeld. Het is een ansicht met een doorkijkje naar een duister verleden van de stad. Vergeet de vriendelijke groet uit Middel burg maar; die groet zich vol iro nie. We worden herinnerd aan de slavenvaart waaraan Middel burg voornamelijk haar wel vaart en rijkdom in het verleden te danken zou hebben. Mag je het de toerist kwalijk nemen dat hij daar geen boodschap aan heeft? Hij is de dorstige passant die genieten wil. Hij laaft zich bodemloos aan een woestijn van schoonheid. Dit beeld is niet erg inzichtelijk. Is de schoonheid van de stad een woestijn waarin hij zich geen weg weet en laaft hij zich daaraan zonder dat hij de 'bodem' ervan ziet? Het lijkt me een wat overtrok ken beeld van de gemiddelde toerist die genoeg heeft aan een glas bier op de Markt met uit zicht op het gotische stadhuis. Of hij de schoonheid daarvan on dergaat als een woestijn (dus als iets waarin hij de weg kwijt is) omdat hij de geschiedenis niet kent of sterker, omdat hij niets afweet van de slavenjachten die bijdroegen aan de rijkdom van Middelburg, betwijfel ik sterk. De arme toerist is maar een pel grim in het Mekka van de bui tenkant en hij weet niets af van het ijdele bladgoud dat het don kere verleden afdekt. Gelukkig maar, denk ik, de toerist moet zijn vakantie niet verknoeien met zulke zwartgallige bespiege lingen. Het is natuurlijk niet eerlijk om een gedicht af te rekenen op zijn inhoud. Toch is het moeilijk om die inhoud te ignoreren, vooral als die zo tendentieus en eenzij dig aanwezig is. De dichter daagt de lezer uit tot kritiek of minstens tot een kritische stel- lingname. Wat de dichter be weert kan in zijn visie wel waar zijn, maar de weergave van zijn historische werkelijkheid is niet overtuigend. Dat hij de toerist een onnozele hals vindt, klopt in vele gevallen zeker niet. Boven dien kan hij best van de schoon heid van een stad genieten zon der haar historie te kennen. Ik ben me bewust dat je een ge dicht zó niet mag beoordelen, maar als lezer heb ik bezwaren tegen de voorstelling van zaken in het gedicht. Hoe komt dat nou, vraag ik me af. Ik zou kun nen volstaan met een literair-es- thetische beoordeling van de tekst. Dat zal ik ook niet nala ten. Maar blijft voor mij de kwel lende vraag over vanwaar die behoefte komt om de inhoud er bij te betrekken. Van de vele antwoorden die mo gelijk zijn, geef ik de voorkeur aan de verklaring dat de lezer (in deze ben ik dat zelf) zich niet kan vinden in de visie op de stad Middelburg en ook dat hij zich niet kan identificeren met de toerist zoals die in het ge dicht wordt weergegeven. Dan is er de onverwachte over gang in strofe twee naar het lot van twee geliefden die zich drie eeuwen later, vier hoog achter, aan de rafelrand van de liefde bevinden. Het woord rafelrand roept bij mij het woord tafel rand op, waaraan liefdes meest al stuk gaan. Maar dat is een slecht argument waarom ik het beeld van de rafelrand van het hart maar matig kan waarde ren. De visuele kant van het beeld vind ik een beetje ko misch. „Andere geschiedenis, an dere tijd", merkt de dichter nuchter op. De Romeinse dich ter Horatius zei het al voor hem, meer op de mens toegepast: 'Tempora mutantur et nos muta- mur in illis.' De tijden verande ren en wij veranderen met hen. Maar in tegenstelling tot de eer ste strofe begint de dichter die andere tijd, die van de geschie denis, te idealiseren. Met strofe drie begin ik de koers kwijt te raken. Verandering zou een eufemisme zijn voor verlies van idealen en sindsdien (sinds wanneer?) moeten er nieuwe an sichtkaarten komen die het on geziene zichtbaar maken. Waar om dat symmetrisch aangelegde hoven van Eden zouden moeten zijn, ontgaat me, evenals waar om sommige straten nu andere namen dragen. Klacht Ik vraag me af of dit gedicht een klacht is (een elegie) over verlo ren liefde en idealen. De stad is klatergoud en de liefde ook. Maar de vervlechting van eigen lot met dat van de stad komt maar ten dele uit de verf. Het blijft allemaal rijkelijk vaag, me de door het gebrek aan samen hang tussen beide genoemde the ma's. De pijn van de dichter blijft iets te beredeneerd. Hij is teleurgesteld en in een sombere stemming over zijn lot, over de stad en haar geschiedenis. En het erge is dat die vrolijke toe rist daar allemaal niets van merkt. Hij bestelt nog een glas wijn en zit te aarzelen of hij een pan mosselen zal bestellen of zo'n grote kreeft. Lou Vleugelhof Een kleine kudde Zeeuwse witrikken graast op de ruige weides van Natuurmonumenten in de Zak van Zuid-Beveland. foto Stichting Zeeuwse Witrik na grotex-e stallen voor het mest- vee. Die laatste beesten hadden primair de taak voor mest te zor gen - historisch gezien. Want via organische mest moest het vruchtbax-e land vruchtbaar wor den gehouden. Dat was vooi'al belangrijk voor de teelt van de meekrap, ook al weer zo'n ty pisch Zeeuws pi-oduct. Het vlees was, zeker in de hoogtijdagen van de VOC, ook van belang. Het ging gezouten op de sche pen mee als proviand. En de melkkoeien dan? Die had den een vaste plaats op de ge middelde historische boerderij in Zeeland; tussen de paarden en het mestvee. Normaal gespi-o- ken ging het om enkele dieren. In de laaggelegen regio's van Zeeland was meer melkvee, want daar was akker-bouw niet zo goed mogelijk. De gi-ond was daar te nat en te drassig. Ook op Walcheren was wat meer melk vee, ter voorziening van de zui- velbehoefte voor de twee gi'ote (voor Zeeuwse begrippen dan) steden Middelburg en Vlissin- gen. De melkkoeien hoorde er wel bij in heel Zeeland, want melk en boter was volstrekt on misbaar voor iedereen die op of om de boerderij woonde. Mel ken en zuivelen was vrouwen werk. De meeste akkerbouwers in Zeeland konden tot diep in de twintigste eeuw zelf niet mel ken. Dat was natuurlijk voox-al een kwestie van status. Het gaf niet iedere koe met een witte rugstreep ook witrik noemen. Witrik in de veehouderij - het woord is Zeeuws, maar komt ook in het Fries voor - is een aan duiding voor een koe van een be paald kleurslag en met een aal streep, officieel gezegd. Die streep, de witte rug, moet over de gehele lengte van de koeien- rug vallen en ter hoogte van de lendenwervels ook de breedte van die wervels hebben. De kop en de zijden van de koe zijn ge spikkeld en de poten zijn ge vlekt. De meeste koeienrassen in Ne derland kennen veelal de kleur slag witrik. Ook bijvoorbeeld het Maas-Rijn-IJsselvee. Maar dan is er sprake van een ras met bepaalde kleurkenmei'ken. De histoiische Zeeuwse witrik was eigenlijk een ras apai't. Dat had niet alleen die witte rug en die spikkels, maar dat was ook veel kleiner dan het Hollandse, Frie se en IJsselvee. Het werd niet ho ger dan 1,20 meter. De Zeeuwse witlikken gaven niet zoveel melk als het Hollandse vee, maar het vlees was beter. Ze eis ten ook niet zoveel als hun hoog melkproductieve collega's. Ze graasden rustig op hun wat rui ge weides. Die waren er veel in Zeeland. Vooral in de lager gele gen 'poel'gebieden (dus ge moerd land) werd alle land tot weides bestemd. Koeien vanuit de wijde omgeving gingen 's zo tevens de rangorde aan van de werkzaamheden op de boerde rij. Er werd goed gezorgd voor de koeien in de stallen, net als voor het andere vee trouwens. Iedere goede boer stelde er een eer in zijn beesten van ruim voer te voorzien en dagelijks veel vers stro in de stal te hebben. Er werd ook veel geroskamd in de stallen 's winters. Maar echt fok ken en aan rasverbetering doen, was er in Zeeland niet bij. De na druk lag volledig op de akker bouw en de koeien waren nuttig voor de zuivel- en vleesvoorzie- ning.We hebben in Zeeland - vooral in Midden-Zeeland - al heel lang een typisch Zeeuwse koe: de witlik, een rund met een witte rug. Nu zijn koeien met een witte streep op de rug na tuurlijk niet typisch Zeeuws, al mag je in veehouderij termen Er komt wat voorbij varen op de Wester schelde. Vijf tigduizend zeeschepen per jaar, op iveg naar Antwer pen, Gent, Temeuzen. De Westerschelde is één van de grootste loodsgebieden ter wereld. Nederlandse en Vlaamse loodsen zorgen voor een veilige afwikke- ling van al die scheepvaart. In deze rubriek wordt weke lijks bericht over het reilen en zeilen van de loods- dienst. Peter van den Driest kent zijn klassiekers als se- nior-rivierloods. Met het Nauw van Bath in zicht begint hij over het zwaarste scheepsonge val dat zich in dit lastige vaar water heeft voorgedaan: de bot sing tussen de Italiaanse tanker Miraflores en het Engelse tank schip Abadesa, begin 1963. De Miraflores vloog in brand en ne gen bemanningsleden verloren het leven. Het Nauw van Bath is niet al leen vrij smal, de vaargeul maakt er ook een bijna haakse bocht en, weet Van den Driest, de stroompatronen kunnen er grillig zijn. Het ongeluk tussen de Miraflores en de Abadesa had alles met stroming te ma ken. De Miraflores kwam, meldt Cor Heijkoop in het stan daardwerk De Westerschelde bij storm en mist uit 1983, in een dwarsstroom terecht, waar door het schip opzij is geduwd en in aanvaring kwam met de Abaseda. De veiligheid op de Westerschel de is enorm toegenomen. Zoveel echte scheepsongevallen gebeu ren er niet meer. Van den Driest plaatst daar op weg naar Ant werpen, aan boord van de klei ne kustvaarder Wilson Reef, wel een kanttekening bij. De groei van het aantal lange en brede containerschepen voor de haven van Antwerpen zorgt voor nieuwe uitdagingen. Van den Driest: „Was vroeger een schip met een lengte van 180 me ter groot, tegenwoordig komen er al containerschepen van 350 meter. En omdat ze dieper ste ken, kun je ook niet meer tegen de boeien aan de rand van het vaarwater varen. Je moet vaker het diepere midden van het vaarwater opzoeken." Van alles heeft ertoe bijgedra gen dat het scheepvaartverkeer op de Westerschelde veiliger is geworden. De apparatuur aan boord van de schepen is sterk verbeterd. Op het gebruik van alcohol rust een waar taboe. Ook de versterking van de scheepvaartbegeleiding vanaf de wal speelt een rol, al zullen loodsen dit wellicht slechts schoorvoetend toegeven. In 1992 is de Schelderadarketen in gebruik genomen, een aaneenge sloten keten van bemande en on bemande radarposten vanaf Oostende tot Kallo in de Ant werps haven. Zeker in het begin hikten lood sen er nogal tegenaan dat zij vanaf de wal op de vingers wer den gekeken, maar alles slijt door de tijd. Het walradarperso neel en de loodsen moeten met elkaar leven. Niet dat dit altijd gemakkelijk is. Al varend door het Nauw van Bath doet Van den Driest verslag van een inci dent dat hem altijd zal bijblij ven. Het lekgeslagen container schip Pelican 1 lag eind juli 2003 na een aanvaring met de Maersk Bahrain tegen de rand van een zandplaat bij Bath. Het scheepvaartverkeer op Antwer pen was na het ongeluk stilge legd, maar dat duurde niet erg lang. Terwijl de berging van de Peli can 1 in volle gang was, kwam Van den Driest eraan op een groot containerschip, de Singa pore Express; 294 meter lang, 32 meter breed. „Ik was onder weg naar Antwerpen met de stroom mee, toen een medewer ker van de radarcentrale Zand vliet mij verzocht af te stoppen. Volgens de planning kwam er uit Antwerpen een ander groot containerschip en die wilde hij voorrang geven. De bedoeling was dat wij elkaar in elk geval niet in het Nauw van Bath, bij de Pelican 1, zouden passeren. We kwamen elkaar daar dus wél tegen. Het andere schip was verlaat. Dat was nou wat je noemt een narrow escape. We konden elkaar bij wijze van spreken de hand schudden, van schip tot schip. Was dat misge gaan, dan had de haven van Antwerpen er wekenlang uitge legen." Van den Driest nam na het voor val direct contact op met de me dewerker van de radarcentrale Zandvliet. „'Het andere schip was toch niet zo snel geweest', zei hij, 'het moest nog losma ken'. Van die man neem ik dus weinig meer aan." Dat het eind juli 2003 goed afliep, legt Van den Driest nu positief uit. Zon der bravoure: „We hebben onze baan weer eens waargemaakt." Harmen van der Werf

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 23