Bruine kiek houdt van rust en ruimte De narcissen zijn er bijna klaar voor Roofvogels in Zeeland weerwoord namen NAAR BUITEN Redactie bijlagen: 0113-315680 www.pzc.nl !E-mail:redactie@ pzc.nl Postbus 314460 AA Goes Advertentie-exploitatie: Noord- en Midden-Zeeland: 0113-315520; Zeeuws-Vlaanderen: 0114-372770; Nationaal: 020-4562500. dinsdag 1 maart 2005 Roofvogels zijn het hele jaar in Zeeland te zien. Zeven soorten broeden er ook, een aantal soorten ver blijft alleen als wintergast. Hoewel de roofvogels nog altijd bloot staan aan vervol ging door mensen - vergifti ging, kapot schieten nesten - gaat het redelijk tot goed met ze. Er zijn zelfs de laat ste jaren enkele nieuwe soor ten tot broeden gekomen. Voor het voortbestaan van roofvogels is de beschik baarheid van een rustig leefge bied en voldoende voedsel van groot belang. Wat dat betreft hadden de muizenetende dieren vorig jaar niks te klagen, meldt Henk Castelijns, voorzitter van de Roofvogelwerkgroep Zee land. Bij de muizen was er een geboorte-explosie en daar profi teerden vooral buizerd en toren valk van. „Dat uit zich in meer eieren en meer grootgebrachte jongen", zegt Castelijns. Castelijns zet zich al vele jaren in voor het beschermen van de vogels en volgt de ontwikkelin gen op de voet. Met glimmende ogen vertelt hij over de ontmoe ting met een zeearend in Saef- tinghe. Hoewel van deze soort 's winters meerdere exemplaren gebruik maken van Zeeuwse gastvrijheid, blijft zo'n beeld op het netvlies hangen, vooral als de arend dan ook nog eens de machtige vleugels spreidt. De bijnaam is niet voor niets 'vlie gende deur' Er komen tijdens de trek trou wens toch bijzondere soorten over Zeeland: zwarte en rode wouw, visarend, grauwe kieken dief, wespendief. Maar door het jaar heen zijn het buizerd, slechtvalk, havik, sperwer, to renvalk, boomvalk en bruine kie kendief die zich in de provincie nestelen. De buizerd ('een beetje plomp geval', vindt Castelijns) zit vaak op een paaltje en boven wegbermen fladdert nogal eens een torenvalk, zoekend naar een prooi. Soms is in de tuin een sperwer te zien. De voorzitter van de Roofvogel werkgroep noemt twee soorten waarop Zeeland extra trots mag zijn: de bruine kiekendief en de boomvalk. Beide soorten trek ken in het najaar naar het zui den, al heeft de kiekendief steeds meer de neiging om te blijven hangen (vooral jonge vo gels). Waarom dat gebeurt, weet Castelijns niet precies. „Achter blijvers moeten plekken hebben waar veel voedsel is. Vooral in Saeftinghe zijn er nogal wat overwinteraars. Het kan wel eens te maken hebben met de kli maatverandering. In strengere winters is er minder voedsel be schikbaar." Hij signaleert enkele veranderin gen. De bruine kiekendief heeft het moeilijk door de concurren- Een mannetjes bruine kiekendief staat op de uitkijk terwijl het vrouwtje zit te broeden. Mannetjes sperwer foto Henk Castelijns Drie jonge boomvalken op een oud kraaiennest ergens op Tholen. foto Jeroen Castelijns tie van andere vogels als bui zerd en zwarte kraai. Die zor gen door hun aanwezigheid voor stress en dan houdt de kie kendief het voorgezien. Caste lijns constateert dat bossoorten zoals buizerd, havik en sperwer opkomen en de vraag is of dat wel een goede ontwikkeling is. „We moeten keuzes maken. Overal zijn bosjes verrezen. We hebben meer open gebieden no dig en we moeten niet overal po pulieren en andere bomen plan ten. Als dat gebeurt, doe het dan waar al bos is. Die keuzes moe ten verder gaan dan alleen de na tuurgebieden zelf." Ondanks de concurrentiedruk is Zeeland nog steeds een bolwerk van de bruine kiekendief, stelt Castelijns. Er zit ongeveer tien procent van de Nederlandse broedpopulatie, wat neerkomt op 275-300 paar. Het goede voedseljaar 2004 leverde overi gens geen groter broedsucces op. De soort is overal achteruit gegaan, behalve in een groot ge bied als Saeftinghe (17-27 paar). Dit bewijst volgens Caste lijns dat de bruine kiek in een open ruimte zonder buizerds en kraaien het beste kan leven. De buizerd deed het vorig jaar goed. Die zit overal waar bomen zijn en niet in de grote, open ge bieden. Het gaat om 175-225 paar. Ook de torenvalk is in de hele provincie waar te nemen. De vogel gebruikt vooral nest kasten en maakt geen eigen nest. Zo had een paar een holte van de brug bij Sluiskil bezet en op Schouwen werden in een em mer eieren gelegd. De buizerd is met vijfhonderd paar de talrijk ste roofvogel in Zeeland. Danst het lammetje in maart, april vat het hij de staart foto Ludo Goossens De boomvalk neemt licht af. Het dier mag graag oude kraaiennesten gebruiken om in te broeden (circa veertig paar). Het is een zangvogeleter en die hadden door slecht weer een ma tig seizoen, wat zich direct ver taalt in een lager broedsucces van de boomvalk. Ook de sper wer (250-300 paar) leed daaron der. Deze soort laat zich moei lijk spotten; hij verschuilt zich bij voorkeur in bosjes. De havik is de krachtigste broedende roof vogel van Nederland. De baas in het bos, omschrijft Castelijns de soort, waarvan er in Zeeland vijftien tot twintig paar rond vliegen (nog niet in Zeeuws-Vlaanderen). Het eerste broedgeval werd pas in 2002 waargenomen. Dat geldt ook voor de slechtvalk, toen er in nestkasten op de stroomcentrale Borssele en bij de Braakmanha ven werd gebroed. Afgelopen jaar zijn er drie nieuwe vesti gingsplaatsen vastgesteld (bij Sas van Gent, het Markie- zaatsmeer en in Saeftinghe). Castelijns merkt op dat is afge sproken geen nieuwe nestkasten meer nabij te Deltawateren op te hangen, ter bescherming van de steltlopers. Hij verwacht een toename van de slechtvalk. „Bij voorbeeld op de dikke toren in Zierikzee en misschien wel op de Lange Jan in Middelburg. Daar eet hij vooral stadsdui ven." Rinus Antonisse ezAiozifand Als het water opkwam, moest Moerland naar het haventje. Als het eb werd trouwens ook. Weer of geen weer. Niet omdat die bang was of zo, van wa ter, maar voor de kranten en de koffie. In de middag voor iets sterkers. Vanmorgen was Moerland nogal vroeg. Terwijl hij naar zijn tafel bij het raam liep, verzamelde hij stuk ken krant. Hij moest ze heb ben voordat Rinus Suur- land of Piet Vroegop kwam. Met de koffie en een peukje van de weduwe kroop Moerland achter de kranten. Meer wegkruipen dan lezen. Hij keek steeds het haventje in, de Ooster- schelde over. Het was druk met de schepen. Terwijl Moerland zit te kijk- lezen hebben we even tijd voor zijn naam. Op de inter- netatlas van familienamen zijn er bijna vijfhonderd Moerlandfamilies. Op Tho len stikt het ervan. En dan tellen we de variaties van elders nog maar niet: Moer dijk, Moerman, Moeren hout, Moerbeek, Moerker- ke, Van der Moer. Een moerland is een zompig lap je waar het veen gemoerd werd. Moeren is veen op baggeren om er turf van te maken. De naam komt ook in het buitenland voor. Zo, Moerland heeft de kof fie op en nu gaat hij eerst een boterhammetje eten en een dutje doen. Uit gewoon te. Aan het eind van de mid dag rept hij zich weer naar het haventje van Stavenis- se. Na de derde jonge ziet hij dat het water afgaat. Dan neem ik er nog een voor onderweg, mompelt hij. Zijn ogen zoeken steun bij een golfje. Een beetje op lichtend. Lo van Driel Sneeuwklokjes, narcissen, hyacinten: als die hun kop jes opsteken, komt de lente er aan. Althans, die associatie wordt vaak gemaakt. Maar elk jaar weer blijkt dat het voor jaar, ondanks deze voorbodes, lang op zich laat wachten. De lente stelt winterhaters op de proef. De dagen worden dan wel langer, de klok gaat binnen kort op zomertijd, maar met de kou is het nog niet gedaan. Dat blijk ook deze zondagmid dag, tijdens een wandeling langs de lentebodes in de Mante ling op Walcheren. Het is rond het vriespunt en de oostenwind maakt het nog kouder. Terwijl de Manteling, zo zegt gids Henk Sijsenaar, juist 'bescherming' betekent; bescherming tegen de harde wind, zo is het gebied des tijds ook aangelegd. Maar dat telt alleen als de wind uit het noordwesten komt, wat-ie ook meestal doet. Sijsenaar is vrijwillig gids voor Staatsbosbeheer en het Zeeuws Biologisch Museum. Vandaag loopt hij met een groep van 25 man door de Manteling, het na tuurgebied tussen Oostkapelle en Domburg. Hij wijst de wan delaars op de sneeuwklokjes, narcissen en al die andere stin- senplanten, want zo worden de ze lentebodes ook genoemd. Die naam komt uit het Fries. Stinsen zijn in die taaistreek ste nen huizen van adellijke fami lies. Honderden jaren geleden introduceerden zij uitheemse planten en bomen in hun park achtige tuinen. Die werden na verloop van tijd stinsenplanten genoemd. De rijke bewoners van de Wal- cherse buitenplaatsen in de Manteling namen het gebruik van de Friese adel in de zeven tiende en achttiende eeuw over. In de negentiende eeuw ver waarloosden veel tuinen en gin gen de uitheemse planten woe keren. Alleen de soorten die zich konden aanpassen aan de omstandigheden hier bleven, zij het dus verwilderd, bestaan. De stinsenplanten staan over het algemeen op beschutte plekken. Daar krijgen ze de kans te over leven. Vandaag zijn het vooral de sneeuwklokjes die de aandacht trekken. Zij zijn nu vrijwel de enige stinsenplanten die in bloei staan. De meeste bloeien later, eind maart ongeveer, voor dat de bomen bladeren krijgen en daarmee zon tegenhouden voor de planten op de grond. „De meeste narcissen houden zich nog kalm, dat is ook niet zo gek met dit weer. Je moet over een paar weken nog eens komen kijken", zegt de gids en dit laat ste herhaalt hij gedurende de wandeling een keer of vijf. „Het is hier elke keer weer anders." De tocht gaat al snel door een stukje bos, niet een terrein waar veel stinsenplanten groeien. Maar je moet er even doorheen om bij de buitenplaat sen Duinbeek en Berkenbosch - waar ze wél veelvuldig zijn - te kunnen komen. Over het schel penpad lopen we achter de gids aan. Hij wijst op de sporen van damherten en reeën naast het pad. Zij houden niet van een pad met schelpen. Te lawaaiig wellicht. Dat mensen er wel op lopen, vinden ze misschien wel handig: het geknars van de schoenen verraadt ze meteen. Plots staan we stil. Iedereen kijkt naar de overkant van de sloot, links van het pad. Daar, tussen het struikgewas, be weegt een bal met bruine haren en een lange staart. „Een herme lijn?" „Nee, die is in de winter wit." „Een wezel?" „Dat zou kunnen ja." „Een marter?" De gids denkt bij nader inzien dat het om een bunzing gaat. Pas na tientallen seconden heeft de harige bol met de staart in de gaten dat op slechts enkele me ters afstand zo'n 25 paar ogen op hem gericht zijn. Snel schui felt hij het bos in, weg van die enge mensen. We komen op een pad aan de rand van het stukje bos. De gids wijst op de stengelloze sleutel bloemen die aan de slootkant staan te bloeien. Deze stinsen- plant wordt in Zeeland ook bak- kruudje genoemd, omdat de bloemetjes als versiering wer den meegebakken in koekjes en pannenkoeken. Hier, aan de slootkant, zijn de bakkruudjes lichtgeel, een eindje verderop staan lichtroze. Het 'stengello ze' in haar naam dankt het plantje aan het feit dat de bloem gelijk uit het hart komt; de plant heeft nauwelijks sten gels. Tussen de bomen stikt het van de stevige groene sprieten. De narcissen zijn er bijna klaar voor. Nog een paar weken en dan zijn deze groene stukken vacht op de bosbodem geel ge kleurd. Het gazon van buitenplaats Duinbeek staat vol met sneeuw klokjes en narcissen. Van die laatste soort zijn er slechts een paar al in bloei. In het gras langs de lange oprijlaan van Duinbeek staan sterhyacintjes, met kleine paarse bloemetjes, ook een stinsenplant. En daar, wijst de gids, bloeien over ruim een maand de boshyacinten. En hier staat een pol voorjaarszon nebloemen en daar de maagden- palm, die krijgt ook paarse bloe metjes. En straks komen ook de gele bostulpen weer uit hun knop. „Elke week bloeit er weer wat nieuws. Je moet hier echt vaker komen kijken." Carla van de Merbel Een stinsenwandeling met gids door de Manteling duurt onge veer anderhalf uur. Op zondag 20 maart en maandag 28 maart (tweede paasdag) is er weer een stinsenexcursie onder leiding van een gids. Aanvang: 14.00 uur. Aanmelden bij het Zeeuws Biologisch Museum via: 0118-582620. In het museum is een kaartje te krijgen met daar op een stinsenwandeling. Deze wordt gemarkeerd door rode paaltjes.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2005 | | pagina 23