Joe Speedboot
tintelt en bruist
PZC
Rammelende rijm
Willem
Elsschot
woensdag 16 februari 2005
Tommy Wieringa
en naam schept iden
titeit;. Zeg me hoe je
heet en er komt van
alles bij me op, beelden, kleu
ren, geursporen zelfs. Wat
zeg je? Achiel Stephaan Rat-
zinger? Dat riekt vervaarlijk
naar sigaren en wierook, het
aroma van zweterige kazui
fels en muffe biechtstoelen.
Een rooms luchtje. Dan heeft
Joe Speedboot een totaal an
dere uitstraling.
Bij die naam hoort een welge
schapen kerel, voor de du
vel niet benauwd. Laat die Joe
Speedboot nu als Achiel enzo
voort staan ingeschreven bij de
burgerlijke stand! Fransje Her
mans, die van jongsafaan met
Joe bevriend is en zich uit pure
bewondering ertoe gezet heeft
diens leven op te tekenen,
schrikt zich een flauwte wan
neer hem de ware naam van zijn
idool wordt onthuld. Adam en
Eva kunnen zich niet ongelukki
ger hebben gevoeld toen ze van
de paradijsboom van kennis om
trent goed en kwaad hadden ge
snoept en merkten dat ze naakt
waren.
Fransje is de verteller in Tommy
Wieringa's roman Joe Speed
boot. Zijn geschiedenis bevat
niet één, maar liefst twee helden
levens. Want het is de biograaf
die uit Joe's schaduw weet te tre
den en hem naar de kroon
steekt. In het begin lijkt het
daar nog niet op. Na een zwaar
ongeluk ontwaakt Fransje uit
een coma van tweehonderd da
gen en ontdekt dat hij voorgoed
spastisch en sprakeloos is. Het
enige lichaamsdeel waarover hij
nog de controle bezit, is zijn
rechterarm. Dat is weinig, maar
voldoende om te leven naar de
voorschriften van Miyamoto Mu-
sashi. Naast allerlei adviezen
die ertoe strekken om in het ge
vecht je mannetje te staan, heeft
Fransje van'deze ridder uit het
negentiende-eeuwse Japan ge
leerd 'dat de samoerai een twee
voudige Weg heeft, van het pen
seel en het zwaard'.
Het penseel is in dit geval de
pen die cahier na cahier vult
met dagboekaantekeningen
over Joe en zijn ongehoorde da
den. Het zwaard komt aan bod
in het tweede deel van de ro-
man. Joe, die in het rivierdorpje
Lomark enige faam geniet als
bommenlegger en constructeur
van vlieg- en voertuigen, heeft
zijn studie aan de technische ho
geschool opgegeven en is terug
gekeerd naar moeders pappot.
Natuurlijk is hem dat veel te
braaf. Wanneer hij ontdekt dat
Fransjes arm een reuzenkracht
herbergt, weet hij hem te bewe
gen tot deelname aan internatio
nale toernooien armworstelen,
beter bekend als het caféspelle
tje armpje drukken. En geloof of
het niet, in zijn kwaliteit van
coach en manager weet Joe zijn
mismaakte vriend aan de top te
brengen en daar het nodige gel
delijke gewin uit te slaan.
Het gevoel van eigenwaarde dat
Brutaal boek van
Tommy Wieringa
de leerling daarbij verwerft,
gaat zich op den duur tegen de
meester werken. Zo kan Fransje
niet wegsteken dat hij stinkend
jaloers is op Joe's bezit van de
dorpsvamp PJ, alias 'de hoer
van de eeuw'. Zij zal hem ten
slotte in de schoot vallen, maar
wel ten koste van verraad, ver
lies en de daarmee onlosmake
lijk verbonden zelfverachting.
Eerst maakt beauty PJ het beest
Fransje tot medeplichtige bij de
onthulling van Joe's ware naam
en vervolgens zetten ze Achiel
Stephaan Ratzinger de hoorns
op. Intussen is Joe begonnen
aan een volgend avontuur: Pa
rijs-Dakar in een opgevoerde
shovel. Hij zal die race niet af
maken, maar komt niettemin
glorieus uit de strijd tevoor
schijn.
Tommy Wieringa heeft een lek
ker brutaal boek geschreven.
Het tintelt en bruist van jongens-
boekachtige fantasie en munt
uit in puntige en prikkelende
formuleringen. De scènes zijn zo
aanschouwelijk neergezet dat je
ze ondanks hun ongeloofwaar
digheid zó voor je ziet: Joe die
het verhaal indendert als hij in
een door zijn vader bestuurde
vrachtauto dwars door een
muur heenrijdt en in de slaapka
mer tot stilstand komt, Joe en
Fransje die in een zelfgebouwd
vliegtuig rondjes boven Lomark
draaien, Joe's Egyptische stief
vader die met een feloeka de
Rijn afzakt, en zo meer.
Maar Joe Speedboot is meer dan
een hilarische roman over nooit
volwassen geworden kinderen.
Aan de hand van een groteske
foto Annette Vlug/GPD
geschiedenis legt Wieringa de
vinger op het geheim van ware
vriendschap. Die kan uitslui
tend bestaan bij de gratie van
belangeloze bewondering en on
baatzuchtige loyaliteit, deugden
die des te krachtiger ontkiemen
als de beide vrienden aan elkaar
gewaagd zijn. Aan laatstgenoem
de voorwaarde ontbreekt het
hier maar al te opzichtig. In
Fransje heeft het gebrek aan ge
lijkwaardigheid letterlijk gestal
te aangenomen, waarmee hij in
de buurt komt van Don Quichot-
te's knecht Sancho Panza en
van Quasimodo, Victor Hugo's
gebochelde monster dat huist in
de Parijse Notre Dame en wan
hopig smacht naar de mooie
Esmeralda.
Aanvankelijk weet Fransje het
zo mooi te zeggen: 'De meeste
mensen zijn gemiddeld, sommi
ge zelfs ronduit minderwaardig;
maar ze zijn allemaal heel gevoe
lig voor de hogere concentratie
energie of talent in de bovenge
middelde mens. Hebben zij geen
beschikking over datgene wat
licht geeft in jou, dan jij ook
niet. Zij hebben geen talent voor
bewondering, alleen voor slaver
nij en afgunst. Zij stelen het
licht.'
Het is Fransjes tragiek dat hij
met de aldus neergepende woor
den in zijn eigen zwaard zal val
len. Want hij eindigt als een
dief, iemand die de onschuld ver
donkeremaant en daarmee zijn
ziel verspeelt. Kan het tragi
scher?
Jaap Goedegebuure
Tommy WieringaJoe Speedboot. Uit
gave De Bezige Bij. 316 blz. 18,90
Rudy Kousbroek
Aan Fine
Ik heb u altijd zooveel leed gedaan
mijn mager lief en u toch zoo doen lijden;
ik heb u steeds de vrome vree doen mijden
die gij kont vinden op uw levensbaan.
En 'k zie u bleek, met moede schreden gaan,
kalm en beslist u klemmend aan mijn zijde,
geloovend volgend waar ik u ook leide
en nooit herdenkend wat ik heb misdaan.
Gij zijt een beeld van 't goede dezer wereld,
het helder lichtend goddelijk ware
dat niet kan tanen daar het eeuwig is.
En door uw tranen luisterlijk ompereld
zie ik u schitterend door 't leven.varen,
in stille trots torsend uw droefenis.
Willem Elsschot (1882-1960)
Poëzie als wonderlijke wis
kunde. Een stel ridicule re
gels die toch een grandioos ge
dicht worden. Willem Elsschot
kreeg het voor elkaar. Een ver
schrikkelijk slechte dichter die
in alle bloemlezingen triom
feert. Een stuntelaar en stame
laar wiens Verzen nu een mooie
kritische leeseditie vullen.
Ook die bundel biedt merkwaar
dige mathematica: vijfenzeven
tig pagina's verantwoording en
dertig bladzijden gedichten.
Welgeteld tweeëntwintig verzen
vanaf 'De zee' uit 1902: 'Wat een
machtig en woelerig deinen/
van baar op baar' tot 'Borms'
uit 1947: 'Al werd uw oude
romp in allerijl vermoord,/ de
echo van uw stem wordt door
geen schot vermoord.' En in de
tussentijd nog veel meer doffe
clichés die op onbegrijpelijke
wijze de glans van originaliteit
krijgen.
Gedichten die ieder geletterd
mens kent, zoals 'De bult
spreekt' met de opening: 'Hier is
de bult, de rammelkast.' Door
de rammelende rijmen lijkt het
of ook in deze bundel de bult
spreekt. Elsschot voelde zich
géén dichter. De inhoud was
voor hem alles, de vorm niets,
beweerde hij. De waarheid is
dat zijn zinnen la-onkelen dooi
de pijn van het rijm. Zie de on
zin in 'De baggerman' over 'uw
krommen rug en moedeloozen
baard,/ waarlangs de regen naar
beneden vaart'. We lezen over
'uwen armen mond,/ die kom
mervolle wond'. In een ander ge
dicht gebruikt hij deze vondst
nog een keer: 'Ik volg de hoeken
van dien mond/ een kwalijk toe
gegroeide wond'.
Natuurlijk, hij is de dichter van
wendingen die bouwstenen van
onze taal werden. Maar hoe
gaat 'Het huwelijk' verder na
'tusschen droom en daad/ staan
wetten in de weg en praktische
bezwaren'? Met invuloefeningen
om het rijmschema rond te krij
gen, en zelfs een overbodige slot
strofe. Het begin van het ge
dicht was ook al zo ongelukkig.
'Een nevel van den tijd'
vonken in de ogen van dec;
note doven, maar ook
wangen verweren en haai
hoofd doorkloven. B
waarover niet is na:
waarover je niet na mos
ken.
En toch. Dat is het eerlijks
deel dat je over deze poëa
geven: en toch. De techno
een zondagsdichter, de
den van een scheurt
maar uit al het erts k!s
toch de diamanten. Elssds
dei-werpen zijn ook niet al
zonder. Een flink deel v
Verzen bestaat uit geleged
werk. Dan is er poëzie me
lenpoten: 'De baggernias'
bedelaar', 'Tot den arme.
aard hebben we dan b
stuk of vijf moedergedidl
hard verwoord zo zact:
dacht, waaronder 'Spijt'
Spijt is misschien het bel
de woord voor deze poi
spijt die ons dagelij!
'Aan Fine', gericht aan
je dat zijn vrouw werd,is:
als de definitieve definiti:
dat huiveringwekkende
Een gedicht om te zeggem
niet durft te zeggen. Ee
dicht als nooduitgang
komt geen wiskunde aanï
hier gaat het niet meeree
zie, alleen nog maar oi
Elsschot, om u, om mij.
Mario
Willem Elsschot: Verzen,
werk deel 10, bezorgd door h
Bruijn - Athenaeum-Polok 1
Gennep, 120 pag. (gebondend
Hemelvaart
it is een van de foto's van de
Franse schrijver en dichter Ray
mond Roussel, aangetroffen in
de koffers en dozen die werden
teruggevonden in 1989, meer dan 50 jaar na
zijn dood. Het is een foto die genomen moet
zijn in Jeruzalem in 1927, tijdens een reis door
Palestina en Syrië. Roussel lijkt hierop te rij
zen uit een graf, in feite de plaats waar zich de
steen bevindt vanwaar Christus ten hemel zou
zijn gevaren op de Olijfberg.
Voor Roussel moet dat heel betekenisvol zijn ge
weest, hij was gelovig, maar het vreemde is dat
hij meermalen heeft geschreven over een weder
opstanding uit de dood zonder enige verwijzing
naar de Christelijke wonderen. Zo is de weder
opstanding in Roussels Locus solus volstrekt
materialistisch: het is een automatisme dat
wordt opgewekt door een stof genaamd résur-
rectine, waarmee een herhaling van een bepaal
de episode uit het leven van de gestorvene kan
worden bewerkstelligd.
De denkbeelden voorkomend in het werk van
Raymond Roussel (1877-1933) zijn verreweg de
wonderlijkste die ik ken. Paul Eluard noemde
Roussel een groot dichter, 'die toont wat nooit
bestaan heeft'. Zo bedoelde Roussel het ook, hij
probeerde dingen te bedenken die, zoals hij zei,
'niet al eens door een ander waren gedacht'.
Het resultaat is zo zonderling dat het bijna niet
is uit te leggen. Roussel was rijk, hij bekostigde
zelf de uitgave van zijn boeken en ook de
toneeluitvoeringen die in 1911 en 1912 grote op
schudding veroorzaakten in Parijs waren door
hemzelf gefinancierd. Het grote publiek hield
Roussel voor een gek, maar de toneelverie van
Impressions d'Afrique is nog gezien door Pica-
bia, Duchamp en Apollinaire, die er lyrisch
over waren. Enkele bewaard gebleven foto's
van de opvoering van 1912 geven een idee van
wat zich op de planken van het Théatre Antoi-
ne moet hebben afgespeeld. Zij tonen diverse
scènes uit het stuk, zoals de aardworm die
cither, speelt en het inbranden van een overlij-
densacte op de voetzolen van de vervalser van
die acte. En het doden van een overspelige
vrouw door haar lichaam te verbinden aan een
bliksemafleider.
Vreemd genoeg is dat de omgekeerde versie
van het tot leven wekken van een levenloos
lichaam, zoals beschreven in Frankenstein van
Mary Shelly (1816). De situatie is dezelfde, de
parafernalia zijn nagenoeg dezelfde, de veran
dering wordt ook bewerkstelligd door de blik
sem, maar het proces verloopt in omgekeerde
richting. Ook dit wederopstandingsproces, net
als dat in Locus solus, is volkomen on-Christe-
lijk. Het is poëzie.
Welke rol speelt betekenis in de poëzie? Over
deze vraag ging een recent artikel van Kees
Fens in De Volkskrant (4.2.05). Hij citeerde
daarin de volgende uitspraken uit 'De Neder
landse poëzie in enige nagekomen gedichten'
van Gerrit Komrij: 'Intussen zal de neiging om
een poëziedefinitie eerder op te hangen aan de
inhoud of de strekking dan aan de klanken wel
onuitroeibaar blijven. Dat een dichtregel troost
of opwindt zal je met groter regelmaat blijven
vernemen dan dat een dichtregel het effect sor
teert van een zeurende viool of een dubbele
paukenslag. Toch zal het hoofdbestanddeel
van een toekomstige poëziedefinitie, denk ik,
luiden dat de inhoud van een gedicht volstrekt
onbelangrijk is. Betekenis is een bijkomstig
heid.
Fens noemt dit een 'zo ware' conclusie, en het
heeft ook inderdaad iets meeslepends, maar ik
vraag me af of dat niet komt doordat het een
opinion chic van onze tijd is. Ik vrees dat ook
beroepen op het zangerige van de poëzie onuit
roeibaar zijn, en bovendien meer in overeen
stemming met de visie op poezie als een godde
lijk mysterie. En waarom krijgt het bij Komrij
de vorm van een toekomstvoorspelling? Waar
om formuleert hij zijn visie als het 'hoofdbe
standdeel van een toekomstige poëziedefini
tie', en niet gewoon als zijn opinie?
Nee, plausibeler en minder doortrokken van
hocus pocus is de veronderstelling dat beteke
nis inplaats van een bijkomstigheid een niet
minder voornaam onderdeel van de poëzie is.
Zoals W.F. Hermans eens heeft opgemerkt
over 'grote poëzie'; 'een gedicht van Baudelai
re blijft indrukwekkend ook als je het laat ver
talen door een schooljongen'. Dat zou niet kun
nen als betekenis een bijkomstigheid was.
En het doorslaggevende argument is het be
staan van poëzie waaraan iedere zangerigheid
vreemd is: dat is opvallende wijze het geval bij
Raymond Roussel. Bij Roussel schuilt de poë
zie in de betekenis, met uitsluiting van al de
rest.
Foto nalatenschap Raymond Roussel, 1927,