zc
Zo'n overkapping is een euzie
Afmeren van een bulkcarrier vergt geduld
Oneindigheid kun je
voelen en bedenken
25
Ik liep met je
dinsdag 25 januari 2005
Ik liep met je over duin.
Zee, riep je. Zee, zee.
Ik liep daar voor de derde
Keer. Zee, dacht ik. Zee.
Ik moest je tillen, waar
Helmgras pad vernauwt.
Zee, zee! Zo bleven we
Staan. Te kijk. Voor zee.
Het sjuim, het sjuim. We
Pelden rozenbottels en
Aten het vlees. Sjuim, zee
Hoe lang dit lied al zingt.
Herinnering dringt, waters-
Nood. Ach, lieve jongen,
Nog geen golf groot, kom
Hier en altijd bij me terug.
Hans van de Waarsenburg
Ik liep met je. Bij lezing van
de eerste regel van dit gedicht
valt direct op dat het lidwoord
'het' bij het woord 'duin' ont
breekt. Dit is niet te wijten aan
vergeetachtigheid of slordigheid
van de dichter of de zetter. Het
is opzettelijk weggelaten. Dat
heeft grote gevolgen.
Allereerst is duin daardoor niet
een bepaald duin, bijvoorbeeld
het duin van Domburg of Cad-
zand... Het tweede, veel belang
rijker gevolg is dat duin hier een
veel wijder betekenis heeft, na
melijk een berg zand die aan zee
ligt. De oorspronkelijke beteke
nis van duin komt daarmee
weer te voorschijn. Men zou ook
kunnen zeggen: het woord duin
benoemt niet alleen een berg
zand die aan zee ligt, maar legt
ook het wezen van het duin
bloot als zijnde een berg los
zand, door helmgras bijeenge
houden, liggend tussen zee en
land. Het is de roeping van de
dichter, het wezen van de werke
lijkheid te onthullen, zei de filo
soof Heidegger.
Vergeef me deze inleidende para
frase, ongeduldige lezer. Ik
hoop alleen aannemelijk ge
maakt te hebben dat deze eerste
regel niet zo maar een regel is,
maar een echte versregel, ook al
zie je dat er in eerste instantie
niet aan af.
Nog een paar vragen houden me
bij verdere lezing bezig.
Wie is 'ik'? Wie is 'je'? En waar
gaat dit gedicht over? Dat laat
ste is een legitieme vraag. Al
mag je van sommige kenners de
ze vraag nauwelijks stellen, een
tekst bevat voor mij een bood
schap, een verhaal, een bedoe
ling, een inhoud. Een woord re
fereert aan de werkelijkheid,
een verzameling woorden in re
gels gezet, doen dat nog sterker.
Als het woord niet meer be
noemt, dan worden het losse on
samenhangende klanken. Soms
mooi van klank en ritme, even
tueel kan men spreken van taal
muziek, poësie pure, maar nie
mand ontkomt eraan om ook
daaraan enige betekenis te ge
ven.
Na deze korte uitval naar de ver
dedigers van de autonomie van
het vers (die zou bestaan in het
ontkennen van de referentie
naar de werkelijkheid), durf ik
mijn eerste vraag weer te stel
len: Wie is 'ik'? Het ligt voor de
hand dat de ik-figuur in een ge
dicht in eerste instantie de dich
ter zelf kan zijn. Toch moet die
'ik' tevens alle andere 'ikken',
ook die van de lezer, bevatten of
insluiten, wil ik als lezer me er
mee kunnen identificeren.
Dat is in de situatie van dit ge
dicht niet zo moeilijk. Vader en
kind zijn ons zeer vertrouwde
figuren. Het zijn bijvoorbeeld
niet twee geliefden die door het
duin lopen, wat je bij de eerste
regel zou kunnen denken, maar
al gauw zetten volgende regels
de lezer op het juiste spoor: een
kind roept zee, zee uit, verrukt
en spontaan. Een volwassene
zou 'de Zee' roepen omdat hij
haar herkent.
Kinderen zeggen 'zee' zonder be
palend lidwoord. Zee is voor
hen een waterplas in al zijn on
bepaaldheid. Die kreet van een
kind roept het meest wezenlijke
van de zee te voorschijn: haar
onbegrensdheid en haar onaf
zienbaarheid. Zee grenst aan
het oneindige; of liever: ze is
zelf het oneindige. Het kind
voelt onbewust die band met
het oneindige nog. Hoe anders is
de reactie van de volwassene, in
dit geval de vader.
'Ik liep daar voor de derde keer'.
Hij kan alleen rationeel reage
ren. Hij herkent en calculeert.
Hij denkt. 'Zee, dacht ik, Zee'
alsof hij verstandelijk op zoek is
naar de oorspronkelijke beteke
nis van het woord. Hij wordt die
grenzeloosheid die het kind in
tuïtief ervaart, alleen bewust
via de ratio. Hij moet de onein
digheid waarmee het kind nog
verbonden is, bedenken.
De vader tilt het kind op waar
het pad te smal is door het woe
kerende helmgras. Ik en jij wor
den we. Ze zijn samen gegrepen
door de eindeloosheid van de
zee. Ze kijken samen naar zee.
Nee, dat staat er niet, al zou de
lezer dat verwachten. Er staat:
'Te kijk'. Zee kijkt naar hen. De
oneindigheid ziet hen aan, zij
staan er te kijk voor. Schuim,
'sjuim, sjuim' is de eerste bewe
ging die het kind opmerkt. Het
treffen van zee en land, van
grenzeloosheid en begrensdheid
veroorzaakt botsing en tumult,
kortom de roerigheid en het ru
moer van het leven. Leven
vraagt onderhoud. 'We pelden
rozenbottels en aten het vlees'.
Hoe lang stroomt het schuim al
op het land? Hoe lang al zingt
dit lied?
De dichter geeft het antwoord
niet. Hij is geen archeoloog en
ook geen theoloog. Hij laat het
aan de lezer over. In elk geval is
het vanaf het moment dat water
onder de hemel samenvloeide
naar één plaats, zodat het droge
te voorschijn kwam, zoals Het
Boek der Schepping het zo plas
tisch uitdrukt.
Naast dit verre verleden is er
het recente verleden. De waters
nood! De kwade zijde van dit
treffen tussen zee en land.
Schepping betekent goed en
kwaad, rampspoed en geluk, ze
kunnen niet buiten elkaar. De
vader eindigt met de innige
wens (lieve jongen) dat het kind
zal terugkeren hier en altijd op
deze plek, waar eindigheid en
oneindigheid samenkomen,
waar hemel en aarde elkaar tref-
fen.'De kracht van dit gedicht
ligt in de kortheid en soberheid
van de formulering en de niet
uitgesproken emoties.
De zwakte van mijn commen
taar is dat ik zo veel woorden no
dig heb om het ongrijpbare al
leen maar aan te raken, laat
staan te pakken.
Lou Vleugelhof
van een schuur met een uitste
kende overkapping aan één
kant ter grootte van een meter.
Die kap deed dienst om het paar
dentuig en de garelen (grêêlen
op z'n Zeeuws) droog te kunnen
ophangen. Zo'n overkapping is
typisch voor Oost-Vlaanderen:
Zowel aan de Zeeuwse als aan
de Belgische kant. In de rest van
Zeeland heb ik nooit zo'n over
kapping aangetroffen. Wel veel
vuldig in Bourgondië en andere
delen van Midden-Frankrijk.
De Zeeuws-Vlaamse benaming
voor zo'n overkapping is 'euzie'.
Dat doet me denken aan 'eusop'.
Da's de term, het bevel, dat hon
derden jaren bij ons gebruikt is,
voor een span paarden dat ach
teruit moest lopen.
In datzelfde Hulst leerde ik dat
'euzen' oud Zeeuws is voor ach
teruitgaan, terugdeinzen. De an
tipode (tegenhanger) van 'eu-
zop' is 'alléé', ofwel vooruit. Het
bevel om naar rechts te gaan is
'ito of uto'. Da's afgeleid van
'uud', en dat is Zeeuws voor
huid. 'Uto' betekent dus uitwij
ken naar de huidkant. Vanouds
(in ieder geval vanaf de Romein
se tijd) werden de manen van
een paard naar één kant, de lin
ker, gekamd en dat is dus de
haarkant. 't Commando voor
een paard om naar links te gaan
is dan ook: 'aarop', (richting
haarkant). Rechts is dan de huid
kant, dus vandaar 'uto'.
Tjoekjes
'Elkaar verneuken' (ofwel fop
pen, voor de gek houden), komt
ook in het oude Zeeuws terug in
allerlei uitdrukkingen. Een jon
ge dienstmeid zonder ervaring
werd op de boerderij nog wel
eens naar de naburige boerderij
gestuurd als daar tjoekjes (kui
kens) waren. Het meisje moest
dan 'aenebiest of aonebiest'
gaan halen. Biest is de eerste vet
te, gelige melk van de koe die
pas gekalfd heeft. Sommige men
sen zijn daar dol op. Ik denk
zelf nog met afschuw aan dat
vettige gele spul dat je warm
moest drinken; nog erger dan le-
Schuur met overkapping in Clinge; in Zeeuws-Vlaanderen heet het overstek een euzie.
foto Dirk-Jan Gjeltema
vertraan. Biest van een haan is
natuurlijk even onlogisch als
melk van een stier. Een jonge
knecht of arbeider werd op de
zelfde manier verneukt. Die
moest een 'musterdzifte' bij de
buren halen. Musterds zijn de
takjes die overblijven van het
snoeien, een zifte is een zeef.
Takjes zeven is even moeilijk als
een 5-literkan compressie bij de
garage ophalen.
Over zeef gesproken, een zeef
voor de melk heet vanouds een
'têêms'. Als een 'têêms' gewas
sen of gespoeld was, werd hij te
drogen gelegd op het testenrek
of de 'teeltuun', een stellage om
emmers en dergelijke te drogen.
Toen ik in 1947 voor het eerst
naar de lagere school ging, werd
ik er op uit gestuurd naar een
bozige buurvrouw om een 'erre-
bezemladdertje' te halen. Op
Walcheren of in West-Zeeuws-
Vlaanderen noemden ze dat 'het
frenzenladdertje'. Ik werd na
tuurlijk weggejaagd door die
vrouw die dacht dat ze bij de
neus genomen werd. 'Gae je fer-
tuten (streken) mè ergens an
ders uuthaele!'
Peeneuker
Het woord 'neuken' is al even ge
noemd; zwaar beladen in het Al
gemeen Nederlands, maar van
ouds niet in het Zeeuws. Een
'peeneuker' was gewoon een
zeurpiet. En als wij als kinderen
vervelend en ongedurig waren,
werden we door opoe of moeder
bestraffend toegesproken: 'Zit
toch niet zo te neuken!' Tegen
elkaar zeiden ze dan: 'd'r zal
wel storm komen, de kinderen
zijn zo neukerig'. Neuken in het
Zeeuws had te maken met het
woord 'nukken' en 'nukkig'. Dat
is trouwens nu ook nog zo in het
Afrikaans. Een stel Afrikaners
dat hier op bezoek was en door
ons gewaagd werd wat ze de vol
gende dag gingen doen, zei een
voudig: 'O, we gaan wat rond-
neuken in Amsterdam.
'Kutsen' is, vooral in Zeeuws-
Vlaanderen, vee opkopen. Een
viggenkutser is dus een biggen-
koopman.
Een loper heeft niets met scha
ken te maken, maar dat is een
jong varken dat op de mispit/
mestbocht/mestvaalt vrij mag
rondlopen om z'n kostje bij el
kaar te scharrelen.
Over afval en mest gesproken:
de plee op de boerderij lag bui
tenshuis. Meestal zat hij verbor
gen achter een deur (met uitge
zaagd hartje) op de hoek van het
varkenskot vlakbij de mispit.
De deur op die plee werd meest
al afgesloten met een houten
klosje; een zogenaamd wurfei
tje. Met zo'n zelfde klosje sloten
ook de deurtjes van de bedstee.
De beste waren van palmhout
(buxus). Zo'n wurf eitje leek qua
vorm op een vlinderdasje, te dra
gen bij een deftig pak of rokkos-
tuum. Dat vlinderdasje werd in
boerenkringen in Zeeland dan
ook wel beeldend betiteld als:
'schietuuswurfeltje'.
Gerard Smallegange
Zeeuwse menners roepen aarop of uto, in goed Nederlands links of rechts.
foto Marijke Folkertsma
Veel oude boerenmensen
opzoeken levert niet al
leen informatie over oude
boerenerven op, maar vaak
ook een schat aan oude
Zeeuwse woorden, worte
lend in de plattelands- en
boerensfeer. 'Sjoeg sjoeg
wat een kou we, 't is mè ke-
tievig weer, kom mè gauw
binnen!', aldus werd ik
laatst begroet door een
oude boerin in een bejaar
dentehuis. Dat waren een
paar woorden die ik wel her
kende maar tientallen jaren
niet gehoord had.
joeg sjoeg, een oude Zeeuw-
se uitroep voor 'brrr.of
zoiets. Iets in dezelfde geest van
'au', een uitroep van pijn. Vroe
ger als jongetje zeiden we geen
au, maar 'aie'. 'Aie, aie, dat doe
zèèr!' Aie, weet ik inmiddels,
komt uit het (oud)Frans. 'Aie, tu
m'as marché sur le pied', 'au, je
hebt op m'n voet getrapt'.
En 'katievig of ketievig' is heel
oud Nederlands. Een kennis met
theologische achtergrond zond
me laatst een bijbelgedeelte toe
in een vertaling uit 1477 - de zo
genaamde Delftse vertaling -
waarin datzelfde woord 'keytivi-
cheit' voorkwam.
In Hulst hield ik laatst een diale
zing voor de 'Vier Ambachten'.
Daar liet ik een afbeelding zien
Er komt wat voorbij varen
op de Westerschelde. Vijf
tigduizend zeeschepen per
jaar, op weg naar Antwer
pen, Gent, Temeuzen. De
Westerschelde is één van
de grootste loodsgebieden
ter wereld. Nederlandse en
Vlaamse loodsen zorgen
voor een veilige afivikke-
ling van al die scheepvaart.
In deze rubriek wordt weke
lijks bericht over het reilen
en zeilen van de loods-
dienst.
Spannend blijft het, het bin
nenvaren van Vlissin-
gen-Oost met de bulkcarrier Ala
bama. Na het passeren van de
haveningang is het door vier
sleepboten geassisteerde schip
in de Sloehaven. Terwijl loods
Kees Scholt zich beperkt tot het
doorgeven van de noodzakelijke
koerswijzigingen, blijft zijn col
lega Jan Nieuwenhuize bezig
over de lichtlijnen voor de
scheepvaart in het havengebied.
Als de Alabama de terminal van
rederij Cobelfret passeert, wijst
Nieuwenhuize op het helverlich
te Cobelfret-terrein waarop hon
derden nieuwe auto's staan te
glimmen, ,,'s Zondags liggen
daar soms wel drie schepen van
Cobelfret afgemeerd, met de ver
lichting aan. Zc verblinden dan
bijna de lichtenlijn voor de sche
pen die uit de Van Cittershaven
komen." De Alabama draait net
de Sloehaven uit, de Van Citters
haven in. De lichtenlijn die aan
hel einde van die haven is opge
steld om de koers van binnenko
mende schepen goed te kunnen
bepalen, is duidelijk zichtbaar.
Als dat niet zo zijn, dan zou
Nieuwenhuize altijd kunnen te
rugvallen op zijn 'computer
maatje', op zijn laptop met het
speciale navigatiesysteem voor
diepstekende zeeschepen.
Bij het indraaien van de Van Cit
tershaven is het volgens Nieu
wenhuize al duidelijk merkbaar
dat het water aan het zakken is.
De Alabama is dan ook precies
met stil hoogwater Vlissin-
gen-Oost binnengevaren. „Als
het water gaat zakken, kan de
stroom uit de Van Cittershaven
het schip wegdrukken", weet
Nieuwenhuize uit ervaring.
„Dat kan link zijn." Het is mid
dernacht geweest. Enkele bin
nenvaartschepen zijn in aan
tocht uit de Van Cittershaven.
Nieuwenhuize prijst zijn colle
ga. „Je zit perfect op je draaitje,
Kees", leidt hij af uit de scheeps-
bewegingen die op het beeld
scherm van zijn kleine compu
ter duidelijk te zien zijn. Scholt
neemt contact op met cén van
de 'binnenmannen'. Of hij links
wil passeren? Zo gebeurt het.
Gezagvoerder Milan Usaj durft
zelfs even tijd te nemen voor een
praatje. Ook al valt het niet al
tijd uit zijn gedrag op te maken,
hij laat blijken zeer tevreden te
zijn over Europese loodsen. Vol
gens hem is '99 procent van de
Europese loodsen goed'.
„Buiten Europa is dat nogal
eens anders", verklaart hij.
„Veel oud-sleepbootkapiteins
kom je daar tegen. Die denken
dat je met een zeeschip net zo
kunt varen als met een sleep
boot. Vol gas vooruit en vol gas
achteruit, maar zo werkt het na
tuurlijk niet."
Dat blijkt, als de Alabama de
Van Cittershaven uit is en de Ka-
loothaven is ingedraaid. De
bulkcarrier is een log gevaarte.
Het afmeren vraagt veel geduld.
Hoewel Scholt dit als loods al
veel vaker heeft gedaan, kan de
kapitein het niet nalaten zich er
volop mee te bemoeien. Hij
heeft het idee dat het schip nog
veel te hard vaart. Aanwijzin
gen vliegen door de scheeps
brug. Half ahead. Dead slow
ahead. Scholt laat hem begaan,
maar houdt ondertussen goed in
de gaten of alles naar wens ver
loopt. En dat is het geval. De
Alabama ligt om half één
's nachts tegen de kant. „Stop
engine", klinkt het. Op de kade
is het behoorlijk druk. Een hand
jevol personeelsleden van kolen-
overslagbedrijf O vet is al bezig
met voorbereidingen.
Met één van de bekende drijven
de kranen van Ovet wordt aller
eerst een loopbrug tussen het
schip en de kade geplaatst. De
bezoekers kunnen van boord.
Medewerkers van de Koninklij
ke Marechaussee en van een
scheepsagent gaan juist aan
boord. Gezagvoerder Usaj krijgt
het direct druk. Hij denkt dat
zijn schip binnen drie dagen ge
lost is. En dan wacht hem al
weer een volgende reis in bal
last - leeg - van dertien dagen,
over de Atlantische Oceaan,
door het Panamakanaal naar
een zeehaven in Colombia.
Harmen van der Werf