Yader heeft het laatste woord
PZC
Plato koopt een gsm
Ingmar
Heytze
Otto
de Kat
woensdag 19 januari 2005
Boeddha onder de bodhiboom
Vijfendertig, geboren in vadsige
weelde, later gezworven als bedelaar,
half heilig hongerend levend geraamte,
ronddolend tot ik een ons woog.
Toen streek ik neer onder een boom
en waakte. Eenzaam overleg.
De harde schijf van de wereld
kraakte. Inzicht in het lijden daagde.
Het verleden is niet meer,
de toekomst onbegonnen.
De uitweg is de middenweg.
En 'jij'? En 'ik'? Wij zijn een droom.
Ingmar Heytze
Het ongelukkigste huwelijk
uit de geschiedenis: poëzie
en filosofie. Zoals bijna alles is
het met Plato begonnen. Hij, in
zijn jeugd zelf op het schrijven
van gedichten betrapt, zag in de
ideale staat geen plaats voor
dichters. Daarachter stak heime
lijke bewondering. De dichters
moesten zwijgen vanwege' hun
invloed. De filosoof kan nog zul
ke zinvolle dingen beweren,
men luistert niet naar hem om
dat hij het zo lelijk formuleert.
Het woord van de dichter mag
heel gevaarlijk zijn, omdat het
mooi klinkt word je erdoor beto
verd.
Het is nooit goed gekomen. Poë
zie en filosofie zijn elkaar blij
ven aantrekken en afstoten. -
Dichters en wijsgeren hebben el
kaar verheerlijkt en verketterd.
Maar na Plato hebben ze elkaar
niet meer gevonden. Hij was de
eerste en de laatste met abonne
menten op de eretribune van de
literatuur én de eretribune van
de filosofie. Natuurlijk komt hij
voor in de opmerkelijke dicht
bundel Nietzsche schrijft een
laatste vers waarin Ingmar Heyt
ze (geb.1970) zevenendertig den
kers voorstelt.
Verwacht geen stille eerbied of
galmend eerbetoon. Hij ziet
meer in de humoristische hom
mage. 'Plato koopt een gsm'
heet zijn gedicht. De dialoog via
het mobieltje verloopt moei
zaam: 'Je moet iets harder pra
ten, de ontvangst is hier- Dat
komt, ik zit in een gro- hallo?'
Zo wordt het vers een verrassen
de illustratie bij Plato's beroem
de gelijkenis van de grot, te vin
den in Het bestel, het boek waar
in hij ook aanbeveelt de poëten
uit te wijzen. Die laten zich niet
verbannen, bewijst Heytze. Ster
ker nog, dichters mogen hun be
denkingen over wijsgeren heb
ben.
Een helemaal vanzelfsprekend
recht is dat zo te zien niet. Onge
bruikelijk genoeg werd het boek
je zowel van een voorwoord als
een nawoord voorzien. Een heel
aardig voorwoord van de wijs
geer Paul Wouters en een heel
aardig nawoord van dei
zelf, daar niet van. Mas
lijkt toch of er een excuus
is voor deze poëtische es
Of de hele wereld jachtten
voor de dichters, maar zet
bordje 'Verboden toegang
ten voor het verheven i
van de filosofie.
Heytze betreedt dat domei
ook zelden door de i
hoofdpoort, maar sluiptm
door onaanzienlijke zijde
binnen. Lees het gedichl
Plato, niet via de idee
maar via de gsm benader
ook het vers over Boeddt
de regel: 'De harde schijfi
wereld/ kraakte'. Heytze
met zulke wendingen de
fen vanaf Thales tot en nu
terdijk naar zijn tijd toe
zijn gebied.
Een dronken Heraclitus,
tes die amok maakt bij del
nenreus, Aristoteles diee
leesbare fax verstuurt, D
den worden aldus schieii
De dichters hebben vatile
kers allang zo'n behandelt
kregen. Ze worden gretig
schilderd als lieden met la;
ten en zielige zorgen. I
soms iets bijzonders sch
is geen eigen verdienste
een kwestie van goddelijk
ving, schamperde Plat
maakt een dichter duidel
ook filosofen mensen mei
le besognes zijn. De poèzi
terug. Zoals dat in een sier
welijk hoort.
Mario Mc
Ingmar Heytze: Nietzsche
een laatste vers. Gedichten v
sof en - Uitgeverij Podium,
gebonden, €13,50.
et vaders is er al
tijd wat; zitten ze
je niet op de huid,
dan schitteren ze wel door af
wezigheid. Maar hoe aanwe
zig of absent ook, van ze afko
men kun je nooit. Vandaar
dat menig auteur boek na
boek, in sommige gevallen
zelfs een schrijversleven
lang, desperaat doende is de
vader van zich af te schud
den.
Otto de Kat is een van die au
teurs.
Otto de Kat debuteerde in
1998 met een roman waar
in de hoofdpersoon grote moeite
heeft met het vinden van een
evenwichtige verhouding tot
zijn vader. Aan de ene kant ziet
hij hem als een degelijk en be
trouwbaar rolmodel, aan de an
dere kant loopt hij in het weder
zijdse contact op tegen de ene
blokkade na de andere. Van wer
kelijke uitwisseling en affiniteit
is enkel sprake wanneer vader
en zoon er met een vastomlijnd
doel op uit trekken en de pijnlij
ke stiltes in de gesprekken niet
al te zeer opvallen.
Man In De Verte heette De Kats
debuut. Zijn tweede roman De
Inscheper, eind vorig jaar ver
schenen, had met gemak dezelf
de titel kunnen dragen. Ook nu
komen er een vader en een zoon
in voor die elkaar volslagen
vreemd blijven. Toch zal junior
uiteindelijk inzien dat hij senior
in hoge mate heeft nagevolgd,
niet alleen omdat ze beiden als
soldaat in Nederlands-Indië heb
ben gediend, maar vooral omdat
deze Rob zelf een man in de ver
te wordt, een personage dat ver
vreemdt van zijn oorsprong en
ver van huis en haard ver-
schimt.
Wortels
De drang om zich van zijn wor
tels te verwijderen lijkt Rob
alias 'de inscheper' te zijn inge
geven door het verlangen naar
een romantisch bestaan van vrij
heid en avontuur. Vlak voor zijn
middelbare-schoolexamen (we
schrijven 1935, ten tijde van de
grote economische crisis en met
de donkere wolken van een
Tweede Wereldoorlog aan de ho
rizon) vertrekt hij per schip
naar Zuid-Afrika. Terwijl zijn
ouders hem op de kade uit
zwaaien, verscheurt hij demon
stratief de aanbevelingsbrieven
die vader hem heeft meegege
ven.
In Johannesburg beland ver
huurt hij zich als mijnwerker,
maar wanneer hij heeft verno
men dat Hitier Nederland heeft
bezet, neemt hij vrijwillig dienst
bij het leger dat de Indonesische
kolonie tegen de Japanse verove
ringsdrang moet beschermen.
Hij raakt krijgsgevangen, ver
richt onder gruwelijke omstan
digheden dwangarbeid bij de
aanleg van de Birmaspoorweg,
wordt op transport naar Japan
gezet, lijdt schipbreuk en er
vaart de bevrijding tenslotte
wel heel letterlijk aan den lijve
wanneer er in de havenstad Na
gasaki een van de twee Ameri
kaanse atoombommen tot ont
ploffing komt. Aan de gevolgen
van de nucleaire straling zal hij
overlijden, zo wordt er aan het
einde van de roman met enige
nadruk gesuggereerd.
Hoe vaker hij zich inscheept,
des te sterker dringt het tot Rob
door dat zijn leven in een fuik is
geraakt. Het woord 'fuik' komt
een aantal keren bij hem op,
voor het eerst als hij nog onder
het ouderlijk dak verkeert, na
derhand wanneer hij de netten
van de oorlogsmachinerie in
zwemt, en tenslotte op het mo
ment dat hij op zijn zoveelste
scheepsreis getuige is van een
zelfmoord. 'Dat immense water.
Zolang je aan boord bent is de
wereld bevattelijk, en de oceaan
ordentelijk gebied, iets waar je
doorheen gaat en dat je draagt.
Maar één stap buiten de railing
en de ruimte bevangt je, sleurt
je in het onmetelijke. Wie valt of
springt is reddeloos overgele
verd aan de horizon. Met open
ogen in de fuik.' Zo verkeert de
vrijheidsdrang tenslotte in zijn
tegendeel. Wat eigen keuze leek
is eerder lotsbestemming, per
soonlijk initiatief blijkt een illu
sie. Net als ieder mens wordt
Rob ingesponnen in het web van
de wereldwijde sociale en poli
tieke verbanden die het onmoge
lijk maken buiten schot te blij
ven. Hij blijft, hoe graag hij ook
zou willen ontkomen, gevangen
in de schaduw van de vaders.
Het is niet het enige inzicht dat
de inscheper deelachtig wordt.
Zijn wapenbroeder Guus, met
wie hij zich lange tijd een pad
door de helse oorlogsomstandig
heden baant en met wie hij zijn
herinneringen en ervaringen
deelt alsof het zijn allernaaste
familielid was, verdwijnt uit
Robs gezichtsveld tijdens de al
genoemde schipbreuk. Het laat
ste wat hij van Guus ziet is dat
deze volkomen ontspannen van
de reling afspringt om niet meer
op te duiken. Pas veel later
hoort Rob tot zijn verbijstering
dat zijn vriend niet eens kon
Otto de Kat, pseudoniem van ex-uitgever Jan Geurt Gaarlandt
zwemmen. Niet toevallig is het
Guus' eigen vader die hem dat
vertelt. Zo sluit zich een kring:
ook al sluit je je ervoor af, het
zijn altijd de vaders die het laat
ste woord en daarmee ook de
macht hebben. De zoons van
hun kant bezitten niet meer dan
een last aan ambigue herinnerin
gen die hen eerder benadeelt
dan verrijkt. Want, zo houdt
Rob zich voor, 'wat weet trou
wens een vader van zijn zoon.
Het is altijd andersom, de zoon
weet van zijn vader, wacht,
kijkt, ontvangt. De zoon is de be
delaar, schuift soms wat krui
mels van zijn tafel'.
Voor de tweede keer heeft Otto
de Kat een even ingetogen als
indringende roman geschreven,
over een solitaire man van wei
nig woorden, een roman die der
halve weinig dialoog en heel
veel reflectie bevat. En dat in
een stijl die in de gelijkmatige
golfslag van overwegend korte
zinnen op den duur iets grijs en
foto Klaas Koppe
eentonigs krijgt, iets wat over
eenstemt met de eindeloze wa
tervlaktes die, misschien wel te
gen wil en dank, tot ware be
stemming van de hoofdpersoon
worden. Altijd op weg. Nergens
thuis. Op de vlucht voor de va
der en tegelijk wanhopig naar
hem op zoek.
Jaap Goedegebuure
Otto de Kat: De Inscheper - Uitgeve
rij G.A. van Oorschot, 160 blz.,
€15,-.
Rudy Kousbroek Over het kietelen
et aardigste zou zijn om zonder
een spier te vertrekken een over
zicht te geven van de verschil
lende soorten pilaren die gevon
den worden in de Griekse bouwkunst: Do
risch, Ionisch of Korinthisch; hun functie is
het ondersteunen van een dakconstructie of
een portaal. Meestal hebben zij de gedaante
van uit steen of marmer gehouwen cylindri-
sche kolommen, maar er zijn ook steunpilaren
met menselijke vormen, bekend als Caryati-
den. Het bekendste voorbeeld is het
Erechtheion, onderdeel van het tempelcom
plex op de Acropolis bij Athene, een rechthoe
kig portaal gedragen door zes Kariatiden, ver
rezen in de tijd van de Peloponnesische oorlo
gen (421-406 v. Chr). Volgens Vitruvius waren
de Caryatiden maagden uit Caryae in Lako-
nia, die in de oorlog de zijde van de Perzen
hadden gekozen en daarom als slaven werden
gebruikt. Ze dragen een mand op het hoofd en
hebben twee paar vlechten die tot op de schou-
ders vallen en daarmee een versterking vor
men van de nek, ergonomisch het zwakste
punt van de draagconstructie.
Het Erechtheion heeft in de loop der eeuwen
diverse bestemmingen gehad, zo heeft het in
1463 zelfs gediend als huisvesting voor de ha
rem van de Disdar, de Turkse militaire com
mandant van de Acropolis. Het woord Caryati-
de heeft in de loop der eeuwen een veel ruim
ere betekenis gekregen; het duidt nu in het al
gemeen een menselijke figuur aan die iets op
het hoofd draagt - niet alleen als element in de
architectuur maar ook op schoorsteenmantels
en meubilair. Er bestaan ook mannelijke Ca
ryatiden, ook die waren er al in de oudheid; ze
werden Atlantes (het meervoud van Atlas) ge
noemd. Atlas was een van de Titanen die de
wereldbol op zijn schouders droeg. Atlantes
zijn te zien op de tempel van Zeus in Agri-
gento, Sicilië. Hier was het de baard, die ge
bruikt werd als versterking van de nek.
Zo zouden we nog een poosje kunnen door
gaan, maar de hierbijgaande foto nodigt uit
tot meer individueel-menselijke beschouwin
gen over het dragen van lasten op het hoofd.
Daarmee heb ik persoonlijk ervaring mogen
opdoen als burgergevangene tijdens de'Japan
se bezetting van Nederlands-Indië, en zo weet
ik uit eigen belevenis wat daarbij de meest
traumatische aandoening is: jeuk. Jeuk ergens
op het lichaam, en niet kunnen krabben. Dat
is ongetwijfeld de reden dat de aanblik van Ca
ryatiden bij mij een onmiddellijke associatie
met kietelen oproept. Bij die van het
Erechtheion wordt de neiging nog wat getem
perd door de omsluitende geplooide gewaden
waarin de Caryatiden gehuld zijn, maar in dit
geval is de impuls onweerstaanbaar. Het uitno
digende element is de totale machteloosheid:
een Atlas of Caryatide moet zich iedere behan
deling laten welgevallen die invalt. Het enige
wat roet in het eten gooit is dat de hier afge
beelde Atlantes overduidelijk geen zware las
ten torsen. Dat wat zij boven hun hoofden dra
gen heeft meer van een lege schoenendoos dan
een blok marmer. Een nauwkeurige beschou
wing van het beeld onthult trouwens dat wij
hier met slechts twee reële Atlantes te doen
hebben, namelijk het middelste paar, dat (min
of meer) van voren worden gezien. De andere
vier zijn virtueel: het zijn telkens dezelfde
twee gentlemen, gezien door spiegels die een
hoek van 45 graden met hen maken.
Een andere associatie die zich bij deze foto
aandient is de herme. Een herme is 'een naaf-
onderen dunner wordende pijler, bekroond
met een Hermeskop en een phallus aan de
voorzijde'; 'such pillars were the centre of an
orgiastic dance in the honour of the earth god
dess Maia', aldus Robert Graves in The Greek
Myths. In de architectuur van de Renaissance
en de Barok dienden hermen ook als pilasters
op de manier van Caryatiden. Het element dat
de associaties oproept is uiteraard de phallus,
die hier zo de aandacht trekt, vooral bij de
man links, door zijn geringe lengte, gerimpeld
en ingetrokken als de hals en kop van een
schildpad. Dat berust op een bij de meeste
mannen intiem bekend maar zelden beschre
ven natuurverschijnsel - een van de weinige
uitzonderingen is een passage in Henderson
the Rain King van Saul Bellow, waarin naar
het inkrimpen van dit orgaan bij het naderen
van een tijger wordt verwezen.
Maar niet alleen tijgers, ook lage temperatu
ren kunnen dit verschijnsel teweegbrengen.
Het verleent aan dit orgaan, en daarbij aan de
gehele mannelijke anatomie, een mate van be
lachelijkheid die hun eigenaars meestal onwel
gevallig is. Het wonder van de opstanding des
vleses, zo moet worden toegegeven, is uit een
oogpunt van esthetiek eigenlijk de enige toe
stand waarin dit zonderlinge aanhangsel er
min of meer aanvaardbaar uitziet.
Anonieme foto, Dui