Niets bestendigs hier benêên Af en toe broedt hier ook het woudaapje Bedellied dinsdag 28 december 2004 Arbeiderswoningen bij Kloetinge. foto Dirk-Jan Gjeltema Ik heb zo lang met de koenkelpot gelopen, Ik heb geen cent om een broodje te kopen, Koenkelpotteri jkoenkelpotteri j Geef me een centje dan ga ik voorbij. Vrouwtje dit, vrouwtje dat, geef me een stik van het verkensgat. hoe, tot ongeveer 1950, de men sen op het Zeeuwse platteland in het leven stonden. Ik krijg wel eens de opmerking dat mijn artikelen een erg rooskleurig beeld schetsen van het boerenle ven in het verleden. Dat komt denk ik, omdat het steeds gaat om een momentopname, een klein onderdeel van het leven op de boerderij. Daardoor kan het idee ontstaan van een statische samenleving, waar alle dingen een vaste plaats hadden en alles voor iedereen geregeld was. In werkelijkheid was er in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw (de periodes die ik het meest bestudeerd heb), heel veel ongewis, onzeker, geweldig fluctuerend en primitief. De prij zen van de landbouwproducten vertoonden enorme pieken en dalen; er werd wat dat betreft niets geregeld. Zodoende waren de verschillen tussen goede en slechte jaren/periodes erg groot. Dat maakte de mensen zeer on zeker. Nu eens werden boerderij en te koop aangeboden voor een appel en een ei. Daarna, zeg maar tien jaar later, waren de producten erg duur en stegen de prijzen van grond en boerderij en drastisch. Onzekerheid was dus troef. Veel meer dan nu kwa men steeds weer boerderijen in de verkoop. Er was geen pacht- bescherming. Boeren die de pacht niet konden betalen, en dat kwam regelmatig voor, wer den door de eigenaar van de boerderij gezet. Andere boeren zagen daardoor hun kans schoon om in hun plaats nieuwe pachter te worden. Dat is de dienstverband. Als je pech had, vond je de hele winter geen nieu we betrekking. Voor knechts en arbeiders met gezinnen beteken de dat de start van een barre winter met armoede. Soms zelfs met bedelen. Voor alle duidelijk heid: veel arbeiders, vaak ook de knechts, woonden in de huis jes die bij de boerderij hoorden. Baan en huis waren dus aan el kaar gekoppeld. Bij iedere wisse ling moest je verhuizen; weinig bestendigs dus. Niets leek ook bestendig in de oorlogsjaren. Bijvoorbeeld in Schore op Oost-Zuid-Beveland. Toen in mei 1940 de oorlog be gon, werd het land rond Krui- ningen onder water gezet - om de Duitsers tegen te houden. Zout water wel te verstaan, de sastreus voor gewassen en land. De mensen werden geëvacu eerd. En zo gingen de boeren met hun gezinnen en vee ge dwongen naar andere dorpen, soms per boot naar de overkant. Terwijl hun ingezaaide land en hun boerderijen onbeheerd ach terbleven. Er werd heftig ge vochten rond de Vlakebrug, en de kerk van Schore en veel hui zen werden platgebombardeerd. Veel boerderijen liepen schade op. Eind mei mochten de men sen met have en goed weer terug keren, en pikten ze de regelmaat van hun werkend bestaan weer op. De oorlog met al zijn ellende en vele beperkingen volgde. In februari 1944 moest Schore weer geëvacueerd worden, von den de Duitsers. En daar ging alles weer; mensen, huisraad, beesten. Eind april achtte de be zetter het gevaar voorbij en mocht men terugkeren. Plannen van de Duitsers om heel Schore af te breken (in verband met be ter schootsveld) gingen gelukkig niet door. Toen iedereen weer goed en wel gesetteld was, kwam het gevecht om de bevrij ding. Weer werd er hevig ge vochten. Bommen en granaten verwoestten huizen en boerderij en. Sommigen konden pas begin jaren '50 hun nieuwe huizen weer betrekken, Weinig besten digs dus voor de generaties die Zeeland bevolkten tot 1950. Want zoals het in Schore was, was het ook elders. Of veel erger nog; denk aan Walcheren, Schouwen-Duiveland en West- Zeeuws-Vlaanderen. Met het einde van de oorlog en de daarna volgende watersnood in 1953 is een tijdperk geëin digd in de Zeeuwse landbouw. Een tijdperk dat, hoe ongewis ook, een zeker statisch beeld ver toonde. Want honderden jaren bleef het beeld van het platte land in Zeeland ongewijzigd. Al le werk werd gedaan door (veel) mensen en paarden, in een agra rische samenleving die, ma cro-economisch gezien, weinig veranderde» De echte grote ver anderingen begonnen pas na 1953, toen motorisatie en mecha nisatie de hele agrarische maat schappij in enkele decennia grondig op z'n kop zette. Toen werd de verandering, de onbe stendigheid dus, in feite de eni ge constante factor. Tot van daag toe: 'Niets bestendigs hier benêên.' Gerard Smallegange Het was nog vóór de Tweede Wereldoorlog. De jaren dertig van de vorige eeuw. Al leen intussen héél ouderen heb ben er nog persoonlijke herinne ringen aan. Er hing iets van drei ging over Europa, een vage sfeer van onrust, verre kruitdamp van oorlogen. Mussolini brulde de radio bijna kapot en bezette Ethiopië. Het Vaticaan zegende de wapenen. Mussolini, grote vriend van de Kerk. Hitier bral de uit zijn onderkaak en bezette de Rijksgebiedsdelen. Gevluch te Joden werden in Nederland weer over de grens gezet, want Nederland was immers neu traal. In de Eerste Wereldoorlog had die neutraliteit goed ge werkt. Der Kaiser had ons ont zien, Hitier zou dat ook doen. De regering was waakzaam en het vaderland kon rustig gaan slapen. Er was armoede en wer keloosheid. Amsterdam kwam in opstand, minister-president Colijn sloeg de rebellie met ge weervuur neer, er vielen doden. Als kind zag je overdag op weg naar school en van school lange rijen werkelozen voor de stem- pelbureaus wachten om een stempeltje te halen, twee keer per dag, ter controle dat ze geen centje bijverdienden om niet te creperen. Dat ze op het land in Zeeland niet crepeerden kwam omdat bijna iedereen een moestuin had en in november een varken slachtte. Men hield kippen, ko nijnen en geiten. Een oom van me hield een hok vol postduiven voor wedstrijden, de trage gin gen de soep in. Kapitalisten Een buurjongen vertelde me op weg naar school dat zij thuis Volk en Vaderland lazen en dat dat de beste krant van Neder land was. En dat de kapitalisten de schuld waren van al die ar moe en werkloosheid. En de ka pitalisten waren Joden. Dus de Joden waren de schuld van alles en ook dat ze Jezus vermoord hadden. Met deze simpele rede neringen die voor jou als kind sloten als een bus, werd een deel van de lieve jeugd grootge bracht. November was de maand van de slacht. Elke morgen als je naar school liep, hing de reuk van ver brand vlees en spekzwoerd over de lege velden. Het gillen van varkens klonk bijna feestelijk door de mistige novemberoch- tend, want het beloofde varkens blazen voor de koenkelpotten. Het was een heldere prelude op het doffe gebrom van de rommel pot. Thuis hingen weldra var kensblazen te drogen aan de waslijn. Ze waren opgeblazen en wapperden in weer en wind tot een gelige bal met een leer achtige, bijna doorzichtige huid. Tussen Kerst en Nieuw jaar begon de kunst van het koenkelpotten maken. Je stak een rieten stokje in het midden van de huid en bond dat heel ste vig vast, want anders zou het los kunnen laten tijdens het koenke- len. Je spande de droge huid om de rand van een blik heen - meestal was dat een leeg stropie- blik (stroopblik) - en het wel licht oudste Germaanse muziek instrument was gereed. Eerst goed in je handen spuwen, an ders ging het wrijven langs het stokje te stroef en je was ape trots als je een donker grom mend geluid aan het instrument wist te ontlokken, even trots als een violist die zijn eerste sonate speelt. Oerinstrument Vanzelfsprekend vroeg ook dit primitieve oerinstrument om een aandachtig publiek. Er was bovendien een liedje bij waar van je hoopte dat het de harten zou ontroeren. Het was een be dellied. De bezwaren van je moe der die dat gebedel langs de deu ren niet wilde, zeurde je van ta fel. De kinderen van de buren mochten ook, en alle buurtkinde ren en bijna iedereen mocht. Waarom wij dan niet? Wij wa ren toch ook arm. Wij kregen ook maar één cent per week om snoep te kopen, de maandag- snoepcent! Nu was het de tijd om extra-snoepcenten op te ha len. Lekker voor de kersttijd en de oudej aars viering. Moeders zwichten altijd voor goede argu menten, ook toen al. Dus ging je met twee broertjes de hort op, of liever de boer op. Want de boeren waren rijk, dat waren ook kapitalisten, dacht je. Maar geen Joden, dus goede kapitalisten. Op voorwaarde dat we de twee laatste regels van het lied niet zouden zingen, kregen we toe stemming. „Ik wil geen vlees van het verkensgat van een an der, we hebben thuis genoeg." We kregen dikke gebreide truien en veel te dikke jassen aan om niet ziek te worden met de feestdagen. En zo struinden we als kleine, gelukkige zwerver tjes van boerderij naar boerderij om ons lied aan de achterdeur te galmen. De boerinnen waren goedgeefs in die dagen want ze hadden met Kerstmis pas nog naar de preek van de dominee of de pastoor geluisterd en verno men dat het Jezuskind zo arm als de luizen was. Nou ja, als de luizen. Als de vlooien dan, want die zaten altijd in beddestro. Wij drie arme kerstkinderen! We waren de Drie Koningen te rijk. We gniffelden en zongen uit volle borst af en toe de laat ste twee regels als toegift, wan neer de boerin bleef wachten op nog meer melodie en haar knip- beurs niet te voorschijn haalde. Maar niets geven was een hoge uitzondering. We snoepten ons niet ziek rond oud en nieuw, daar zorgde moe der wel voor. Die dwong je het grootste deel van de centen in je spaarvarken op te potten. We hadden geen goede argumenten meer om haar wil te weerstaan. Het varken kreeg bovendien te rug aan kopergeld wat het aan blaas en de rest had moeten opofferen. Lou Vleugelhof De Grote kerk zat vol mensen. De pluushoe- den van de boerenmannen en de grote witkanten mut sen van de boerinnen domi neerden. De hele kerk rook naar oliebollen; die geur zat in de kleren van de mensen. Want thuis hadden uren lang de pannen met olie staan pruttelen in de keu ken. Iedere keer ging er weer een nieuwe lading ble ke 'smoutebollen' in de olie, die er enkele minuten later bruin en walmend weer uit gevist werden. Oudejaars avond dus. Op oudejaarsavond hing er altijd een hele specifieke sfeer in de hoge kerk, schaars verlicht door kroonluchters. De dienst werd besloten met het zin gen van: Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen. Ach, wij vinden waar wij sta ren, niets bestendigs hier benêên. Menigeen pinkte een traan weg en dacht aan de dierbaren die het afgelopen jaar gestorven wa ren. In het begin van de jaren zestig werd plotseling dit lied door moderne theologen in de ban gedaan. 'Sentimentele 19de eeuwse rijmelarij', zeiden ze en ze kwamen met nieuwe liederen op de proppen (die inmiddels ook al weer verdwenen zijn). 'Niets bestendigs hier benêên.' Die regel geeft treffend weer voornaamste reden dat je pacht boeren van Tholen naar Zeeuws-Vlaanderen ziet verhui zen, en van Walcheren naar Schouwen, en vice versa. Het be vorderde weliswaar de mobili teit van de eilandbewoners, maar maakte de mensen natuur lijk wel onzeker in hun bestaan. 'Niets bestendigs hier benêên.' Hadden de boeren geen pachtbe- scherming; voor hun personeel was er evenmin iets geregeld. In feite waren die nog slechter af, want er is zo'n 150 jaar lang een overschot aan arbeid geweest. Geen enkele vastigheid dus voor de knechts, arbeiders, en hun ge zinnen. Als het even tegenzat, werden de lonen verlaagd of werd er personeel ontslagen. Bo vendien was heel veel personeel in dienst op basis van halfjaar lijkse afspraken. De befaamde Liesjesdagen op Walcheren die in het begin van de baemes (rond 1 oktober) gevierd wer den, betekenden voor heel veel meiden, knechts en arbeiders het einde van een zeer tijdelijk De Durme vanaf de brug bij Waasmunster. foto Peter Nicolai Het is zo'n grauwe dag waar op eind december patent lijkt te hebben. De duisternis be gint en eindigt overdag. Over alles hangt een regenachtig, grijs waas, wat de somberheid onderstreept. Een uitgelezen sfeer voor een bezoek aan het Molsbroek, een domein van on geveer tachtig hectare aan de Durme bij Lokeren. Een grote moerasvlakte ontrolt zich, met veel open water, brede rietvel den met ontluikende wilgen en oeroude rivierduintjes. Met wat fantasie waant de bezoeker zich in de Everglades van Florida. Gelukkig zorgen vogels voor le ven. Want het Molsbroek is vooral hun domein. Er zijn afge lopen jaren ruim tweehonderd soorten waargenomen, waarvan bijna negentig soorten tenmin ste één keer hebben gebroed. Op deze grauw-grijze winter dag zijn het watervogels - en dan met name eenden - die de aandacht trekken. En voor ver rassingen zorgen, maakt voorzit ter André Verstraeten van be heerder vzw Durme (vereniging zonder winstoogmerk) duide lijk. „Onlangs is er een grote zeeëend gezien. Dat is zo ver in het binnenland opmerkelijk", vertelt hij enthousiast. Hij wijst op de verschillende eendensoor ten: duik-, tafel-, kuif-, slo Deel twaalf: Natuurreservaat Molsbroek beend. Verstraeten noemt als op merkelijke overwinteraars de roerdomp en de waterpieper. Die komt vanaf de Alpenwei den overvliegen en keert, als de skifanaten zijn vertrokken, weer terug naar de bergen. Langs de hoorden van de Schel de trekken gaat deze keer niet op. De verkenning voert langs een zijrivier, de Durme. Die ont springt in West-Vlaanderen en mondt in de buurt van Hamme uit in de Schelde. Halverwege het Molsbroek is de rivier afge damd. Dat gebeurde na de wa tersnood van 1953, toen Loke ren veel wateroverlast opliep. Nu ondervindt nog ongeveer twintig kilometer sterk kronke lende rivier de invloed van het Scheldegetij. Het afgedamde deel staat in verbinding met het kanaal Gent-Terneuzen. „Bij de monding van de Durme is vier tot vijf meter normaal en het kan wel zeven meter zijn. Bij de brug van Waasmunster is het nog vier meter en daarna daalt het snel, tot hooguit één meter bij de afdamming", legt Verstraeten uit. Van de zoute zee-invloed is weinig meer te merken. Het water in de Dur me, die van zeventig naar dertig meter versmalt, is zoet, met een vleugje brak. De schorren tus sen de rivierdijken zijn dan ook zoetwaterschorren, met als be langrijke kenmerk riet, dat uit groeit tot een wilgenvloedbos. Dit jaar is er in het reservaat uitgebreid broedvogelonder- zoek verricht. Verstraeten is zeer content over het succes van de geoorde fuut: van drie paar in 1999 tot 16-20 nu. Ook de slo beend (13-14 paar) en kuifeend (15-17 paar) doen het goed. De blauwborst is met acht paar pre sent. Ruim tien jaar geleden werden voor het eerst kokmeeu wen gesignaleerd. In 2004 zijn er circa 1600 broedparen van geteld. Wat dat betreft doen de kokmeeuwen het heel wat beter dan in Zeeland, waar juist spra ke is van een flinke achteruit gang. „En af en toe broedt hier ook het woudaapje", meldt Vers traeten met de bescheiden trots van een vogelaar. Minpunt is het verdwijnen van de veldleeu werik. Het Molsbroek is met voor sprong het grootste natuurreser vaat van vzw Durme, die totaal driehonderd hectare beheert. Verstraeten, vanaf de oprich ting in 1969 bij de vereniging betrokken en sinds tien jaar voorzitter, hoopt op groei. In het kader van de ontwikkelings- schets voor het Scheldebekken is het plan geopperd om van de Durmevallei van Lokeren tot Hamme één natuurgebied te ma ken. Niet meer alleen de bed ding van de rivier zelf, ook de naastgelegen 'meerssen', die veelal door landbouwers ge bruikt worden.In het Mols broek zijn de laatste tien jaar 284 plantensoorten genoteerd. Daaronder veel zeldzame, zoals borstelbies, moerasbeemdgras, kruipend moerasscherm, weide- pinksterbloem, moesdistel en valeriaan. Er leven 44 soorten spinnen, waaronder één die we reldwijd slechts van tien plaat sen bekend is en geen Neder landse naam heeft: cararita pa- ludosa. Ook de bedreigde spin nende watertor en de moeras sprinkhaan komen voor. Over al dat leven wordt uitleg gege ven in het bezoekerscentrum van de vzw Durme, aan de Mols- bergenstraat bij Lokeren. Rinus Antonisse

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2004 | | pagina 30