Als karakters botsen PZC Vondeling Tussen hemel en HEM Willem Wilmink Brieven aan Uitgever Oorwurm woensdag 22 december 2004 Het jongetje zonder wimpers, Centraal Station Amsterdam, zat met wat speelgoed te spelen tot de politie kwam. Toen pas begon hij te huilen, toen was hij zijn moeder pas kwijt, dat jongetje zonder wimpers met de bijnaam Eenzaamheid. Het jongetje zonder wimpers, wat moeten we met hem aan? Voor hem geen herders, geen engelen, geen ster die stil bleef staan. Willem Wilmink (1936-2003] toir ontevreden zijn. Behshi ze ene dan. In diens pa klinkt de doe-maarj toon. Zijn gedichten wife verbijsterende kunst j speels ambacht zijn. EencJ die niet groots en mees!» wilde leven, een maker! zen zonder vervoering es een moraal. Als je zijn kerstgedichten!] wordt duidelijk hoe hij de gen zag. Tevreden overzija ven, maar niet tevredens wereld. Op 'Nu zijt wela leverde hij een modernera 'Armen worden armer. krijgen meer/ men doet zoj zaken al met uw leer' schreef zelfs een 'Lied ov vraag of Jezus lid zou m van het CDA'. Er is een'Ki lied van de supporters'a voor zijn doen cynisch! 'De klokken beng'len bhj wie zich deze nacht vei die bengelt als het kloks 't is Kersemis! Joecher' meer bij hem past eenl 'Troostlied voor wie met ka leen zijn' of een niet minde ve oproep tot verdraag: heid: 'Turk en Griek en l kaan,/ mogen die hierbij De kampioen van het ke dicht, met alle clichémaü| rechtheid van kerstkaar kerstboom. 'Vondeling', op tember 2002 geschreven het laatste kerstvers van de spelbaarste dichter van c derland. 'Kerstmis zonder der', 'Drie koningen', 1 stal', je zou bijna vergeta Willem Wilmink duizend re dingen heeft geschreven Gedichten voor alle dap dichten die ook verbazend daags zijn. Van een dicht» zoals hij het zelf noemde; hemel en HEMA verkeek is het bij hem: midden mé ternacht ging de HEMAt? Mario Md Willem Wilmink: Verzameld en gedichten - Uitgeverij Bi ker, 1424 pag./ twee cassette/ 49,95. Midden in de winternacht ging de hemel open. Hoe het beroemde lied verder gaat, herinnert zich bijna niemand. Zoals ook geen mens meer weet wat voor nieuwe draai je kunt geven aan het oude verhaal. Wat het kerstgedicht tot een pre caire onderneming maakt. Senti menteel of juist spottend, scherp of juist soft, dat zouden de toonaarden zijn wanneer je de honderd mooiste kerstgedich ten uit de hedendaagse Neder landse poëzie bijeenbracht. In zo'n bundel zou Willem Wil- minks werk een opvallende plaats innemen. Niet alleen zou blijken dat hij het hoogste woord had wanneer het over Kerstmis gaat, maar ook zou je zien dat dit eenper soonsorkest alle registers van het genre wist te bespelen. De traanklier en de ergernisspier, hij laat ze stuk voor stuk wer ken in het dozijn kerstverzen dat ik in zijn Verzamelde liedjes en gedichten vond. Wonderlijk deze grootverbruiker van het verkleinwoord in twee omvang rijke bundels. Wilmink met voor bericht en verantwoording. De lichtste dichter met het zwaar ste boek. Overigens heeft de bezorger W.P. Gerritsen niet meer ge-. daan dan de plannen van de dichter zelf verwezenlijkt. Zo zien we Wilmink nu dus hele maal. In een oeuvre dat je eerst en vooral het zelfportret van een tevreden man moet noemen. Tevreden zijn: het is een ijsblok op het vuur van de bevlogen heid. Vandaar dat dichters no- itgevers', zo placht Geert van Oorschot dikwijls te zeggen, 'zijn de laagste dieren des velds.' Hij presenteerde het als een breed gedeelde opi nie, niet zozeer als zijn parti culiere mening. En inder daad, er is een verhaal denk baar waarin uitgevers de rol vervullen van hyena's, jakhal zen, ratten zelfs. Ze kluiven elk botje van het schrijvers skelet af tot er geen kruimel tje vet meer aan zit of, om het wat minder bloemrijk te zeg gen, stellen calculaties op en leveren jaarstaten af waarin na aftrek van alle kosten en baten voor de eigenlijke ma ker van het boek een armza lig restbedrag overblijft. Het beroerde imago van de uitgever heeft alles te doen met het feit dat hij en de schrij ver niet zonder elkaar kunnen, maar in hun fatale symbiose ook menigmaal met elkaar bot sen. Een uitgever, vooral een die het beheer voert over een fonds met voornamelijk literaire ti tels, loopt per definitie grote fi nanciële risico's. Hij zal die tot een minimum willen beperken door de auteurshonoria te wil len afrekenen op basis van reële verkoopcijfers. Omdat die pas in een boekhoudkundig jaar overzicht aan het licht komen, moet de schrijver in het slecht ste geval een twaalf- tot acht tiental maanden wachten voor hij de geldelijke tegenprestatie voor een geaccepteerd, gedrukt en gepubliceerd manuscript ont vangt. Om duidelijk te maken hoe onrechtvaardig dat eigen lijk is, volgt hier een vergelijk baar geval: een aannemer die een huis bouwt, splitst het pro ject van begin tot einde op in een aantal fasen. Daarbij ver haalt hij telkens een deel van de totale kosten op de klant. Op die manier kunnen de salarissen van metselaars, timmerlieden, loodgieters en elektriciens wor den betaald. Het schrijvende eenmansbedrijf daarentegen ver leent zijn afnemers een langdu rig krediet, al is het niet onge bruikelijk dat de auteur bij teke nen van het contract of inleve ring van zijn kopij een voor schot op de royalty's krijgt. Zo ongeveer ziet de standaard procedure in het zakelijk ver keer tussen uitgever en schrijver eruit, al heeft een handjevol suc- cesschrijvers naar Amerikaans voorbeeld heel wat lucratiever regelingen weten te bedingen. Maar een halve eeuw geleden, toen W.F. Hermans titels als De tranen der acacia's, Ik heb altijd gelijk, Paranoia en De donkere kamer van Damokles via uitge verij Van Oorschot publiek maakte, was dat allemaal nog heel anders. Het royaltypercen tage kon wisselen van boek tot boek en was afhankelijk van tel kens terugkerende onderhande lingen. Toen Hermans in zijn hoedanig heid van geoloog nog geen rede lijk betaalde baan had bij de Groningse universiteit, kon hij de opbrengsten van zijn literai re werk goed gebruiken. Het mag dus geen wonder heten dat hij Van Oorschot voortdurend om betere condities vroeg, zoals het evenmin een wonder is dat deze er een zuinig gezicht bij trok. Zo plachten in zijn tijd de meeste uitgevers te handelen, tenzij ze Johan Polak (oprichter van het nog altijd bestaande prachtfonds Athenaeum-Polak Van Gennep) heetten en een miljoenenerfenis aan hun literai re hobby konden besteden. De aanvankelijk vriendschappe lijke, maar daarna allengs ver slechterende en uiteindelijk ge heel verpeste verhouding tussen Hermans en Van Oorschot was al voor een deel gedocumen teerd in de vorig jaar gepubli ceerde blieven van de uitgever aan de schrijver. Nu zijn er de antwoorden. Dat niet meteen de hele correspon dentie in één band werd opgeno men, is het gevolg van Plermans' wens om de vijandschap tot ver na zijn dood te laten voortdu ren. Jammer voor de liefheb bers, ergerlijk waar het gaat om gebruikscomfort en papierbespa ring, maar prettig voor uitgeve rijen Van Oorschot en Bezige Bij, want die profiteren nu on der het adagium '1 halen, 2 beta len'. Kleinheid Wat voegt Hermans' tegenstem nu toe aan het gebrom van Uitge ver Oorwurm (zoals de titel van een in woede geschreven toneel stuk luidt)? Niet veel waar het om het financiële gekissebis gaat. Tekstbezorger Nop Maas had in zijn commentaar bij Van Oorschots aandeel in de brief wisseling al zoveel tegenlicht uit het pak van Hermans laten schijnen dat er van een redelijk hoor en wederhoor sprake was. De ongemaskerde en ongepant serde persoon Hermans daaren tegen was nog zelden zo goed waarneembaar als in deze uitga ve. We zien hem in al zijn kwets baarheid en kleinheid, in zijn ge loof in eigen kracht en kwaliteit en in zijn moedeloosmakende twijfels, in zijn gedrevenheid en in zijn drammerigheid, in zijn terechte woede en zijn kinder achtige wrok. En in zijn scherpe kijk op Geert van Oorschot, die minstens zo'n complex karakter had als Hermans. De man die keer op keer bereid was grote ri sico's te lopen bij projecten waarvan het cultureel belang omgekeerd evenredig was met het commercieel succes, kon doodvallen op een cent en was niet te beroerd om zijn auteurs (die hij zonder uitzondering be schouwde als lid van een vrien denkring, als eigen vlees en bloed als het moest) stiekem een paar haren uit te trekken of een kloot af te bijten. Daar kwam nog bij dat hij het niet altijd even nauw nam met de waar heid, zeker niet als het er om ging zichzelf een fraaie rol toe te bedelen dan wel uit een neteli ge situatie te redden. Een tref fend voorbeeld: Nop Maas neemt tussen Hermans' brieven aan Van Oorschot ook een epis tel op aan Gerard Reve, waarin we lezen hoe de schrijver en zijn uitgever de begrafenis van J. van Oudshoorn bezoeken en zich naderhand begeven naar de redactieburelen van dagblad Het Vaderland om te zien of Her mans' artikel over de overledene al geplaatst is. Van Oorschot neemt niet een, maar twee kran ten mee en zegt als hij daarop wordt geattendeerd: 'Ik dacht dat ik ze voor niks kreeg, wij hebben een stukje in dit blad ge schreven.' Dat is de oude Geert ten voeten uit. Voer voor min stens twee biografieën! Jaap Goedegebuure Willem. Frederik Hermans - Je vriend schap is werkelijk onbetaalbaar. Brieven aan Geert van Oorschol, be zorgd door Nop Maas. Uitgeverij De Bezige Bij, 327 pag., €29,50. Willem Frederik Hermans foto GPD Rudy Kousbroek Oriëntaals exostisme en stemmige foto voor de donkere dagen voor Kerstmis: de Japanse cineast Aki ra Kurosawa bezig met het filmen van De zeven sa moerai, nu een halve eeuw geleden. Het verhaal speelt in de 16e eeuw, toen wette loosheid hoogtij vierde op het Japanse platte land: dorpen werden geteisterd door bendes gewapende desperado's die de oogst roofden en de vrouwen onteerden. Weerloze dorpelin gen komen er toe de hulp in te roepen van do lende rönin, d.w.z. samoerai die niet meer in dienst zijn van een feodale meester, om hen te gen de bandieten te verdedigen; na diverse complicaties vinden ze er zes, plus een van twijfelachtige herkomst, in feite geen rónin maar een boerenzoon, een avonturier die zich de status van samoerai heeft aangemeten en zich bewijzen moet door excessieve roekeloos heid en noblesse de coeur. Dat kan natuurlijk alleen maar eindigen in tragiek, alles is ver geefs en zijn rol van onbezonnen woesteling moet hij met de dood bekopen. De foto toont de scène waarin deze romanti sche avonturier, onvergetelijk gespeeld door Toshirö Mifune, 'sterft als een hond' aan de rand van het dorp, in een decor van grote hope loosheid, verzopen in modder en regen. De man links in de regenjas is Akira Kurosawa (1910-1998), een van de allergrootste filmregis seurs van de twintigste eeuw. De zeven samoerai - eigenlijk een verkeerde titel: het zou De zeven rönin moeten zijn - ont stond niet lang na de oorlog (1954) en draagt daar min of meer herkenbare sporen van. Zo roept de scène die op deze foto te zien is bij mij ondragelijke herinneringen op aan het laatste jaar voor de capitulatie - hoe moet dat zijn voor de Japanners zelf, dat is iets waar je nooit over leest, een taboe onderwerp, bijna zonder realiteit. Tijdens een verblijf in Japan had ik het geluk een exemplaar te bemachti gen van Gama no abura, Kurosawa's autobio grafie, in het Engels vertaald als Something Like an Autobiography, verschenen in 1982. Het is een boek van grote luciditeit, vrijwel on vindbaar uiteraard, met passages over de ja ren '40 die behoren tot het weinige dat enig idee geeft hoe het was om tijdens de oorlog als een redelijk verstandige Japanner in Japan te wonen. Over de vraag in hoeverre het moge lijk was om zonder in opstand te komen een beroep als cineast uit te oefenen wordt met grote eerlijkheid geschreven; Kurosawa's ont boezemingen over de censuur roepen niet al leen de hopeloosheid, maar vooral ook de on metelijke stommiteit op die militaire dictatu ren kenmerkt. De gehoorzaamheid van 'gewone mensen', hun reactie op de capitulatie, en op de bevrij ding die het gevolg was van de Amerikaanse bezetting - alles wat Kurosawa daarover op merkt is onthullend; bijvoorbeeld zijn be schouwing over het feit dat democratie niet be staan kan zonder een zekere cultus van het in dividu, kortom van egoïsme. Wat daarbij in de herinnering komt zijn sommige passages in. De zeven samoerai, bijvoorbeeld de monoloog •van de door Toshirö Mifune zo briljant ge speelde avonturier Kikuchiyo, die zegt dat je je over de boeren ook geen illusies hoeft te ma ken (het zou een betoog over de Nederlandse hongerwinter kunnen zijn): .Jullie zien boe ren voor heiligen aan! Ha! Ze zijn listig als vossen. Ze zeggen: we hebben geen rijst, we hebben geen tarwe. We hebben niets! Maar ze hebben het wel. Ze hebben alles! Graaf onder hun vloeren, doorzoek hun schuren, dan vind je van alles: bonen, zout, rijst, saké! Ze heb ben verborgen voorraden in de rotskloven, ze doen of ze heilig zijn maar ze barsten van de leugens! Als ze oorlog ruiken jagen ze op de verliezers! Het zijn gierige, inhalige, doortrap te mensen..." Maar hij sterft toch maar voor ze. De autobio grafie helpt een beetje om Kurosawa aan het werk te zien, locaties kiezend, scenario's schrijvend (vaak samen met Shinobu Hashimo to). Zoiets als dat 'jagen op de verliezers' is een genadeloze observatie. Kurosawa bereid de zijn films met eindeloos geduld en nauwge zetheid voor, zo noteerde hij voor het casten van de acteurs al hun gewoontes, hun verle den, hun manier van spreken, hun eigenaardig heden. Hij ontwikkelde allerlei nieuwe tech- FotoTöhö, 1954 nieken, zoals het filmen met drie camera's te gelijk. waaraan werkelijk grandioze opnames te danken zijn, zoals in De zeven samoerai het aanstormen van de paarden bereden door de bandieten, en het gevecht dat er op volgt. Maar de grote doorbraak was natuurlijk Rashömon, gemaakt in 1950, min of meer bij toeval terechtgekomen in Venetië op het film festival, waar de uitzonderlijke kwaliteit er van werd opgemerkt en waarna de film we reldberoemd werd. 'Maar Japanse critici', schrijft Kurosawa, 'hielden vol dat deze prij zen niet meer waren dan een weerspiegeling van de Westerse voorliefde voor Oriëntaals exotisme..." Er volgde een lange reeks van meesterwerken, maar in Japan is Kurosawa altijd omstreden gebleven. Het moet hem veel verdriet hebben gedaan.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2004 | | pagina 16