De jonge artiest werd keizer Schrijven kon pas na het communisme Lucebert Oorwurm Bob den Uyl gezien door Russische ogen 23 EIGENLIJK valt zo'n boek niet te lezen: de Joanna Olczak-Ronikier woensdag 8 december 2004 ien jaar geleden over leed de Bergense kun stenaar Lucebert (1924-1994), een van de groot ste Nederlandse dichters van de vorige eeuw. Maar zijn werk is springlevend, getuige zijn nog altijd groeiende scha re bewonderaars en de talrij ke publicaties over zijn werk. Publicist Peter Hofman (1939) voegt hier nu de bio grafische schets Lichtschik- kend en zingend - de jonge Lucebert aan toe. Een portret van de artiest als jonge man. Van 'een betraande schiet schijf tot de Keizer der Vijfti gers. De Poolse dichteres en No belprijswinnares Wislawa Szymborska schreef ooit dat over iedereen een boeiende film te maken valt, behalve over dich ters. Een uitzondering maakte ze voor de Franse literaire vage bonden Arthur Rimbaud en Charles Baudelaire. Als ze het Bergense dubbeltalent Lucebert gekend had, zou ze hem vast in één adem met deze Franse ster ren hebben genoemd. Ook al was het leven van Bert Swaans- wijk, die zich vanaf 1946 conse quent Lucebert was gaan noe men, misschien niet zo extreem als dat van zijn Franse evenknie ën, fascinerend was het wél. Lucebert vereenzelvigde zich met de 'vertrapten' en zette zich af tegen de gevestigde literaire orde die in zijn ogen aan de kant van de machthebbers stond. Als kunstenaar kwam hij, als jongen van eenvoudige kom af met een bescheiden oplei ding, bijna letterlijk 'van de straat'. Hij was, zo schreef hij aan zijn 'literaire vijand' Bertus Aafjes, „minder dan een lompen proletariër, eenzaam, verfom faaid en hongerig, slapend op de bankjes in het Vondelpark en op de ponten van het IJ met alleen mijn stem als onderdak." Luce bert had onmiskenbaar een artis tieke uitstraling. Als jongeman zag hij eruit als een 'Jezus in burger'. Volgens zijn vriend en collega-dichter Rudy Kous broek ging hij altijd gekleed in „donkere kleren". Hij had „lang donker haar. Dat was toen uit zonderlijker dan het nu zou wor den gevonden. Hij droeg meest al een paar truien over elkaar, die hij zelfs in de grootste hitte niet uitdeed. Zijn gezicht was bleek en somber, op het ongezon de af." De 'mysticus zonder god' was geliefd bij vrienden en colle ga-dichters. Weinigen hadden een hekel aan hem. Remco Cam- pert, die begin jaren vijftig met Lucebert in Parijs verbleef, vat de meningen trefzeker samen: „Ik adoreerde hem, zowel door wat hij schreef als door zijn per soonlijkheid, dat had iedereen wel een beetje. De twee kanten van Lucebert beleefde ik heel erg. Hij kon ongelooflijk vrolijk zijn of heel erg in zichzelf terug getrokken. Dan straalde hij iets vervaarlijks uit. Heel tegenge steld aan zijn vrolijke buien, op de grond rollen van het lachen." Lucebert had inderdaad onver Deel van Luceberts wandschildering in het Franse Les Pavillons-sous-Bois, augustus/september 1948 moede kanten, wat ook Gerard Reve ervoër. De dichteres Han- ny Michaelis, met wie Reve een blauwe maandag getrouwd was, daarover: „Tot onze bevreem ding en ons vermaak bleek Luce bert stapel te zijn op de muziek van de jodelares Olga Lowina en de Tiroler Holzhacker Bu- ben. Als die op de radio waren raakte hij bijna buiten zichzelf van enthousiasme." Velen die de 'ongrijpbare' Lucebert, inder tijd wel de 'Picasso van de dicht kunst' genoemd, de eerste jaren zijn verzen hoorde voordragen, waren zodanig onder de indruk dat ze daar vele jaren later nog over spraken. Maar halverwege de vorige eeuw stuitte zijn poë zie ook op veel verzet. De literai re kritiek had weinig vat op het werk van Lucebert en andere ex perimentelen, die wel neerbui gend 'knoeiers, kladders en ver lakkers' werden genoemd. Ook bij veel gevestigde auteurs stichtten zij veel verwarring. Oudere dichters met een grote reputatie voelden zich bedreigd door de frisse wind die de Vijfti gers door de naoorlogse letteren lieten waaien. In Lichtschikkend en zingend - de titel is ontleend aan een ge dicht van Lucebert - beschrijft Hofman op chronologische wij ze het leven van Lubertus Jaco bus Swaanswijk. Hij werd in 1924 in Amsterdam geboren, in de Jordaan, waar zijn vader huisschilder was en bijverdien de als moppentapper en ceremo niemeester op partijen en brui loften. De omgang met zijn fami lie verliep stroef. Als jongen was Lucebert al buitengewoon creatief. Op elk stuk papier dat hij in handen kreeg, maakte hij tekeningen of schreef hij gedich ten. Hij had veel vriendinnetjes en vrienden, onder wie Hans (Jo- han) van der Zant, de latere dichter Hans Andreus. Hij maak Verrijzenis van Christus, inkten waterverf, 1948 te het Jordaanoproer mee, dat veel indruk op hem maakte. In de Tweede Wereldoorlog werd hij via de Arbeidseinsatz te werk gesteld in nazi-Duitsland. Bij terugkeer dook hij onder. Kort na de bevrijding was hij ge tuige van de schietpartij op de Dam in Amsterdam. Verder gaat Hofman dieper in op Luceberts hang naar mystiek (kabbala), op de immense wand schildering die hij eind jaren veertig maakte in het klooster van de Franciscanessen in Heemskerk (en die een paar jaar later, in 1951, weer werd verwij derd), zijn kortstondige beke ring tot het rooms-katholicisme, zijn zwerftochten, ondermeer naar Parijs, en zijn liefdesleven. En dat was onstuimig. Hij was vaak verliefd en even snel was hij op zijn nieuwe muze weer uit gekeken. Hij had een poosje een oogje op de wouw van wiend en dichter Bert Schierbeek, bij wie hij enige tijd inwoonde. De span ningen liepen zo hoog op dat Schierbeek zijn logé zijn huis uit bonjourde. De volgende dag belde Lucebert zijn collega op en dreigde van de Berlagebrug af te springen. Maar eerst wilde hij nog een sigaretje roken: „Ik heb alleen geen vloeitjes, wel shag; kun jij me wat vloeitjes le nen?" Schierbeek stapte op de fiets, ze praatten en rookten op de brug. Schierbeek peddelde weer naar huis, met Lucebert achterop. De ontmoeting met To ny Koek (1927, Amsterdam), zijn latere wouw met wie hij zich in 1953 in Bergen vestigde, zorgde voor rust op het amou reuze vlak. Hofmans boek stopt in 1954, als Lucebert de Poëzie prijs van de stad Amsterdam ontvangt en als lid van het Kun stenaars Centrum Bergen offi ciële erkenning krijgt als beel dend kunstenaar. In dat zelfde jaar kroont hij zich in het Stede lijk Museum Amsterdam letter lijk tot Keizer der Vijftigers, ge kleed in een hermelijnen mantel en een kroon, geflankeerd door zijn wouw Tony als Middel eeuwse edelwouw, met in hun kielzog vijf hellebaardiers. In de jaren daarna zou de beeldende kunst de dichtkunst geruime tijd overvleugelen; Lucebert be kwaamde zich in etsen, lithogra feren, schilderen met olieverf en fotograferen. Hofman, een groot bewonderaar van de kunste naar, zij het geen blinde, gaat in zijn boek ook uitvoerig in op veel van Luceberts gedichten zonder ze kapot te ontleden. Hij plaatst ze in een breder perspec tief, legt linken naar Luceberts leven en werpt her en der licht op regels waar duisternis heerst. Maar Hofman schreef nadrukke lijk een biografische schets, hij doet geen poging om dit bewo gen kunstenaarsleven te duiden. Maar dankzij de illustraties en foto's en de talrijke prachtige anekdotes in dit liefdevol uitge geven boek krijgen we toch een beeld van de mens achter de kunstenaar. Eén zo'n veelzeggende anekdote is zelfs terechtgekomen in het boek Een tevreden lach (1965) van de schrijfster Andreas Bur- nier. Het speelt kort na de oor log; een gezelschap vrienden no digt een dronken Duitse zeeman uit die in huis antisemitische taal begint uit te slaan en ver vaarlijk met een mes zwaait. De gasten houden zich muisstil. Lu cebert stelt zich vervolgens voor als een jood en ontfutselt de ke rel zijn mes, die verslagen af druipt. Nico de Boer Peter Hofman: Lichtschikkend en zingend. De jonge Lucebert - Uitgeve rij De Bezige Bij, 303 blz., 39,90. brieven die Willem Frederik Hermans schreef aan uitgever Van Oor schot zijn mededelingen over contracten en afrekeningen. Onlees baar? Zaterdagmiddag tegen sluitingstijd werd het boek gekocht. Om een uur of elf 's avonds lag de nieuwste Krol te wachten. Rondo Veneziano had de oudste rechten. Toch even kijken in Hermans' brieven aan die man met wie hij zo'n onvoorstelbaar conflict kreeg. Om half drie werd het dichtgeslagen. Zondagavond laat waren alle 325 bladzijden gelezen. Het hadden er twee keer zo veel mogen zijn. Alsof je meekijkt over de schouder van de jonge Hermans. In de oor log begint hij te schrijven. Na de bevrijding werkt hij verbeten aan zijn verhalen en romans. Ze verschijnen bij verschillende uitgevers. Hij zoekt echter vooral iemand die hem een schrijversbestaan kan verschaffen. Voortdurend aarzelt hij tussen het schrijven en de we tenschap. Dan is Geert van Oorschot bereid De tranen der accacia's uit te ge ven. Ze hebben elkaar in 1944 leren kennen bij een gezamenlijke kennis. Van Oorschot vraagt de jonge man een bijdrage voor een weekblaadje. De briefwisseling begint goed. Met een klacht over een veranderde tekst. Zonder toestemming. Dan ontrolt zich een film: waar blijven de proeven, het zetwerk deugt niet, je komt de afspraken niet na, de afrekening klopt niet, je houdt onverklaarbare bedragen in, de inter pretatie van het contract is onjuist, de uitgever moet een vertaler be talen, het voorschot is niet volgens afspraak - v. Oorschot: je had ge zegd het boek eerder op de markt te brengen, je sjoemelt met de op lages, voor de correctie heb je ten onrechte een bedrag in rekening gebracht, ik zal een accountant op je af sturen, ik ben op zoek naar een andere uitgever. Dit zijn nog slechts zakelijke aspecten. De lezer ziet meer. Hij kijkt in het hoofd van een gedreven schrijver, tijdens het werken aan al die boeken tot en met De donkere kamer van Damocles. Een weerzien, een hernieuwde kennismaking, met de wortels van een wereldbeeld. Gaandeweg sluipen in die brie ven de Hermansiana: argwaan, beklemde eigenwaan, polemiek als zelfreiniging, misantropie. Je drukker is een grote lui. De bittere hu mor. Ik ga ijveren voor de nationale zelfstandigheid van Groningen, dan ben ik lekker ook een buitenlandse beroemdheid. Tegen het lite raire klimaat: De litteratuur heeft in Nederland alles, alles legen. Het is koffie kweken aan de Noordpool. Tegen Nederland: ik ben al tijd gedwongen te leven temidden van een omgeving van kleine prutsers zolang als ik in het Nederlands schrijf. Achterdocht: ik zeg niet dat wij geen vrienden kunnen zijn, maar dat je er geen recht op kunt laten gelden. Het gemis aan sociaal gevoel: de mensheid trekt aan mij voorbij als een modderstroom. De ontwapenende kwets baarheid: ik heb te veel verdriet aan mijn hoofd. Het komt niet meer goed. Met enkele rechtszaken neemt de auteur- afscheid van zijn uitgever. Die wordt in een vernietigend toneelstuk Uitgever Oorwurm te schande gezet. Pas Van Oorschots zoon weet Hermans te benaderen. Op 5 maart 1995 spreekt hij bij de presentatie van Multatuli's Volledige wer ken. Ik zit op de vijfde rij tussen oude Multatulianen. Op een zon dagavond, in de Amsterdamse stadsschouwburg. Zijn tekst, op een lange rol, hangt over de katheder. Licht gebogen; af en toe komt hij adem te kort. Onverwachts houdt daarna een jonge kroonprins een dankwoord. Multatuli en Hermans - dat waren de boeken die op mijn eindexamen gevraagd werden. En als de volledige werken van Hermans gepresenteerd worden, wil ik weer komen. De oude schrij ver grimlacht in zijn loge. Op 27 april 1995 gaat hij dood. Lo van Driel Bob den Uyl heeft natuurlijk veel te weinig gepubli ceerd. Of precies genoeg. Alles wat van hem is uitgekomen, is de moeite waard, ook de ver spreide verhalen. Enkele maanden geleden ver scheen de bloemlezing Het rei zen vereist sterke zenuwen. En daarmee wordt de droevige con statering dat zijn werk nauwe lijks meer verkrijgbaar is een klein beetje gecompenseerd. Mis schien dat de biografie van Den Uyl, waaraan Nico Keuning werkt, bij verschijning in 2007 de belangstelling weer aanwak kert. Een nobele poging van de VPRO heeft vooralsnog weinig resultaat opgeleverd. Ondertussen is er voor de fans weer een kleine troost: de Rotter damse uitgeverij Douane heeft Het Nederland van Bob den Ojl op de markt gebracht dat in 2000 als relatiegeschenk van Bu reau Obelon verscheen. Geen werkje van de schrijver zelf maar van een Russische collega óver hem. Het is een lezenswaar dige herinnering van Sovjet schrijver Joeri Nagibin aan zijn toevallige kennismaking met het werk en later de persoon Bob den Uyl. Het verslag van Nagibin onder streept dat de verhalen van Den Uyl kennelijk voor de fijnproe vers zijn. Hij ontdekt het verhaal 'Krab ben in blik' in een nummer van het tijdschrift 'Buitenlandse lite ratuur' uit 1975. En ondanks zijn bijna Den Uyliaanse arg waan jegens nieuwe ontdekkin gen op literair vlak is hij na le zing verkocht. Nagibin twijfelt of hij aan het verhaal zal beginnen, maar zijn 'schuldgevoel' tegenover de Ne derlandse literatuur besliste het pleit: „Ik ben geen alleseter op leesgebied. Ik begon aan Bob den Ojl en het bleek voortreffe lijke literatuur." Peter van Druten Joeri Nagibin: Het Nederland van Bob den Ojl - Uitg.: Douane. Prijs: €10,-. Ik ben er tegen." En ze bloost ervan. „Dat heeft mij nog nooit iemand gevraagd." Zo ^pertinent was de vraag toch niet. Wat widt Joanna Olczak-Ronikier van de toetre- van haar vaderland Polen tot de Euro pese Unie? „Ik ben er tegen. Al weet dat bijna niemand. Thuis praten we daar niet over. Mijn man is er wel voor, weet ik. Maar - ik ben niet voor globalisering. Daar ben ik .1 Veel een indi vidualiste voor. jOnbedoeld tekenend, deze uitspraken. Joan- i Qa Olczak-Ronikier (70) schreef een schitte- "j rend boek over de geschiedenis van haar f a- I muie, en daarmee een cultuurgeschiedenis ;van Polen vanaf eind negentiende eeuw. j ken van haar grootvaders was Jakub Morko- wicz, de belangrijkste literaire uitgever van J olen tussen de twee wereldoorlogen. Hoe J openhartig en gedetailleerd haar boek ook 1S' de familie heeft een traditie in het ver- i^wjgen van zaken. Een traditie die blijkens IjOvenstaande uitspraken nog niet voorbij pijn familie was pathologisch discreet", Pnjft ze in het boek, dat de titel In de tuin nm™ if yefleu9en chaagt. „Het is niet'nodig re alles te vertellen. Het waren ook jaren a voel verzwegen werd. Dan mag dat ook zo n boek als dit wel naar voren komen." 1 /n ,fnorme st:oef aan markante familiele- j6n voorbij. Uitgeverij De Geus heeft e stamboom van Olczak-Ronikier heel in Joanna Olczak-Ronikie ventief op de binnenzijde van het omslag af gedrukt. Daar staan ze, de uitgever, de psy chiater, de moeders, de tantes, de joodse vrouw die haar geloof achter zich laat om volwaardig Poolse te worden, de landverhui zers en uiteraard Joanna zelf. Al stelt ze haar eigen levensverhaal telkens uit omdat eerst nog weer een andere tak van de fami lie aandacht verdient. Zoals ze eigenlijk ook steeds het boek zelf heeft uitgesteld. „De uitgever moest me een contract laten tekenen. Toen kon ik niet meer terug." Toch vond ze het haar plicht haar familiegeschiedenis te schrijven, zegt ze. „Twee familieleden hebben dat vroeger ook gedaan. Iemand moest het doen. Het is te waardevol om ongeschreven te laten." Ja renlang is ze letterlijk over haar familiege schiedenis gestruikeld. Nadat haar moeder was overleden, trof ze in de nalatenschap volle kasten en laden aan met briefjes, pa piertjes, knipsels en foto's. Ze kieperde de hele handel in twee wasmanden en nam ze mee naar huis. „Ze stonden daar maar steeds. Ik heb me eraan gestoten, geërgerd en ik ben erover gevallen." Terwijl ze schreef aan filmscenario's en toneelstukken stonden die manden daar maar te wachten. „Eerst moest de Berlijnse Muur vallen en vervolgens het communisme voor ik aan het schrijven kon beginnen. Ik wil niet zeggen dat ik voor 1991 niet aan het boek had kun nen beginnen, maar de vrijheid in mijn hoofd was toch niet genoeg. Ik had ook de vrijheid nodig die kwam na de val van het communisme. Toen besefte ik ook dat ik het werk niet langer kon laten liggen. Waarbij natuurlijk meespeelt dat het einde van het communisme ook voor mijn Poolse familie een belangrijke cesuur was." Centraal in In de tuin van het geheugen staat de geschiede nis van de Poolse joden. De nazi-terreur en de Russische. De vernederingen en de hoop. En de pogingen zich aan het joods-zijn te ontworstelen. Een tante meende de assimila tie te kunnen voltooien door haar joodse af komst te verloochenen. „Pools-zijn was voor vele joden een diepe wens. Maar de tragiek was dat je als jood geen Pool kon worden. Je kon niet beide zijn. Ze lieten hun joods-zijn achter zich en dachten als het ware te promoveren. Maar ze belandden daardoor in een niemands land." Veel verbeterd is het nog steeds niet, zegt ze. „Al voel ik me wel degelijk joods en Pools tegelijk. Als Poolse ben ik beledigd wanneer beweerd wordt dat de Polen niet van vreemdelingen houden." Alles be noemd, niets verzwegen? „Ik heb gepro beerd de waarheid te vertellen", zegt ze. „Ik had ook zo veel materiaal. In die manden zat echt alles." Maar hoe vol ook, hoe mooi en historisch de foto's, in alle families wordt wel iets verzwegen en zeker wordt niet alles op schrift gesteld. In een van de ve le, weemoedig gestemde openingsalinea's van een hoofdstuk schrijft ze te betreuren dat ze haar grootmoeder niet heeft durven vragen naar haar liefdesleven. „Dat is een constante. Je hoort het zo vaak. Het is iets van alle generaties en alle fami lies. Jarenlang verkeer je in eikaars gezel schap, vaak lange tijd zwijgend, als bij af spraak. Het komt niet bij je op vragen te stellen. En ze zijn nog niet overleden of je betreurt het dat je zo veel wagen niet hebt gesteld. Zonde." En wat het liefdesleven be treft, dat bestond vroeger nauwelijks. „Het waren destijds allemaal gearrangeerde hu welijken. Binnen families werd gekeken naar afkomst, opleiding en interesses. De praktijk leerde dat dat soort verstandshuwe lijken het beste werkten." De eerste vrouw uit haar familie die een huwelijk sloot uit liefde was ook de eerste in de familie die ging scheiden. Theo Hakkert Joanna Olczak-Ronikier: In de tuin van het geheu gen - Vertaald uit het Pools door Esselien 't Hart; Uitgeverij De Geus, 384 blz., 24,90 (geïll., geb.)

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2004 | | pagina 53