Rauwe kost ontroert Oostenrijk lijkt een gesloten inrichting Ilja Stogoff Die familie Peter Nijmeijer Vader, moeder, kind. Een gelukkig gezin? Het kind op dit doek bestaat niet. Het zal ook nooit geboren worden. De vrouw sterft voor het leven haar kan voltooien. De man die dit met zijn hand bedenkt is al een schim van zichzelf. Het kind is gewenst, een wens, een dode in de dode. De familie blijft onvoltooid verleden tijd, de hand heeft voor zichzelf bedacht wat mooier is dan stervend leven, levend sterven. Hij heeft zijn kooi verlaten. Hij weet dat hij begin noch eind wil willen. Het kind dat een hand is, is gewenst, een wens, een levende in de dode. En de ziel bestaat niet. Het doek doet zijn best niet tragisch te zijn. Het doek heeft geluk: het leeft altijd. En het gezin staat zonder tijd geleefd te zijn. Ilja Stogoff, kind van de perestrojka-generatie. foto Vassallucci dient, kind van de perestroj ka-generatie, die niets beters weet te doen dan drinken, het grote geld najagen, meisjes ver sieren voor één nacht en echte liefde als het even kan ontwij ken dan wel kapot maken. Het is bepaald geen toeval dat het boek wordt ingeleid met een ci taat uit Jack Kerouacs be- roemd-beruchte boek 'On the road'. Alleen lijkt de perestroj ka-generatie in Macho's huilen niet nog net iets meer losgesla gen. Wat eigenlijk ook weer geen wonder is, gezien het ver knipte communistische systeem waarvan deze jongeren zich wil den (moesten?) losrukken. Stogoff rijgt het ene sterke dron- kemansavontuur aan het andere in dit boek, dat als roman wordt aangeprezen, maar veeleer een bundel - vermoedelijk zeer - au tobiografische verhalen is. Ge lukkig vergeet hij nergens de zo noodzakelijke humor en ironie, overgoten met een even onmis baar scheutje melancholie. Want macho's mogen zichzelf dan wel als macho's zien, of ze het ook zijn is een tweede. Stogoffs stijlmiddelen laten zich in een paar voorbeelden vat ten. 'Op een tafeltje stonden bor relglaasjes. In schaaltjes dreven ingelegde augurken en gemari neerde paddestoelen. Ze deden denken aan het afval van een be snijdenis.' 'Met een klap sloeg ik een kakkerlak dood die over mijn arm liep, maar het bleek een moedervlek.' 'Onze cel lag het dichtst bij de wc. Het rook lekker naar chloor.' 'Hij zag dat Anna doodsbang was. Ze was bang dat hij haar ging slaan en dat deed hij ook. Hij kon de ver wachtingen van een dame niet beschamen.' 'Zou hij wijn moe ten drinken? Vroeg hij zich ge kweld af. Na wodka andere drankjes drinken is hetzelfde als seks met een blinddoek of vechten op een donkere binnen plaats zonder het gezicht van je tegenstander te zien. Je weet nooit hoe het afloopt.' Rauwe kost, inderdaad, maar Stogoff weet wel degelijk met zijn drankgelagen te ontroeren, soms zelfs op het sentimentele af, hoewel dat nergens ergerlijk wordt. Stogoff, die voordat hij tien jaar geleden journalist werd volgens de achterflap een hele rits baan tjes afwerkte - onder meer als verkoper van sportfietsen, le raar, stof- en leersnijder en cor respondent voor de kerk (wat dat ook moge zijn) - vat op blad zijde 234 in twee zinnen zijn pe restrojka-generatie samen: 'De wereld waarin wij terecht zijn gekomen, is niet slecht. Ze speelt alleen volgens regels die men ons vergeten is te vertel len...' Stogoff moest het leven nog maar een poosje volhouden, on danks alle drank. Na Macho's huilen niet mag er best nog eens een echte.roman van hem ver schijnen. Hij heeft het absoluut in zich. Aly Knol Ilja Stogoff: Macho's huilen niet. Ver taling Arie van der Ent - Uitgeverij Vassallucci, 347 pag., 19,95 Oostenrijk, het land van de gezonde bergen en de ongezonde geesten. Er zijn landen waarvan je ongezien houdt en landen die je blindelings verafschuwt. Voor mij behoort Oostenrijk tot de laat ste categorie, een boek dat ik liever geslo ten laat. Peter Nijmeijer (geb.1947), een dichter en vertaler rond wie het enige tijd stil is geweest, denkt er anders over. In zijn bundel Rotgipfler neemt hij ons mee op ontdekkingsreis naar Oostenrijk, naar Wenen, naar Judenplatz en Café Griensteidl, naar het wonderlijke stukje aarde tussen Hof burg en Schönbrunn. Li teratuur tussen loflied en klaagzang, zijn Oostenrijk is een gebied van gruwel en genie. Het zijn juist dergelijke contrasten die hem trekken. Hij verklaart zijn voorlief de door te verwijzen naar een 'fascinatie voor hybride culturen, smeltkroezen waarin diverse culturele invloeden bot sen of in elkaar overgaan'. Er is véél his torie in dit gedichtenboek: 'Je durft geen stap te verzetten, bang./ dat je geschiede nis hier zult pletten.' Vooral wordt het spoor van de Oostenrijkse kunst gevolgd. Daarmee is het karakter van deze poëzie bepaald. Poëzie met plaatjes en praatjes. Poëzie met feiten en anekdotes. Poëzie die flink wat educatieve annotatie be hoeft. Maar waarom zou poëzie niet af en toe het werk van het verstand in plaats van het hart mogen zijn? Een enkele keer laat Nijmeijer zich gaan, bijvoorbeeld in zijn vrijmoedige vers over filmkeizerin Sissi: 'O Sissi, hijgt de kijker (want dit is tape)./ Dat uw kont de hemel van mijn rijk moge/ bevruchten. Ik ben de keizer van mijn ballen.' Maar meestal is hij eerder een dichter van het intellect dan van de extase. De dichter als essayist, liever gezegd de dichter als reisleider. Door de consequentheid van het geheel is Rotgipfler in elk geval een boeiend leesavontuur. Merkwaardig genoeg word je ook als Oos tenrijkhater door deze bundel in je me ning bevestigd. Het land lijkt een geslo ten inrichting. De auteur formuleert het neutraal, hij heeft het over een 'eiland zonder zee'. Maar ook daarmee wordt aangegeven dat Oostenrijk, het keizer rijk vol heimwee, een wereld op zichzelf is. Een wereld die door zeer merkwaar dige kunstenaars wordt bewoond. Het zijn stuk voor stuk gekwelden die Nijme ijer aan ons voorstelt. Bij zo'n duizelingwekkende werveling van ziel en zinnen is zijn nuchtere com mentaar welkom. Commentaar bij Franz Xaver Messerschmidt bijvoorbeeld, de beeldhouwer die meende door de duivel bezeten te zijn en z'n kunst gebruikte om te ontsnappen: 'Eigenaar van grimassen/ op zoek naar een nooduitgang (zoals iedereen/ in deze stad).' Of bij Amulf Rainer, beroemd door het bekrassen van foto's en het besmeuren van schilderijen: 'Want/ dit is Oosten rijk. Het onvolmaakte/ dat ooit volmaakt voltooid wou zijn.' En bij Egon Schiele, de schilder van het gezinsschilderij uit het hierbij afgedrukte gedicht. Schiele stierf in oktober 1918, drie dagen voor dien overleed zijn hoogzwangere vrouw. Een schone waan dus, dit schilderij. Zo als misschien heel Oostenrijk een gelo gen idylle is. Hoe heilzaam zijn die Oos tenrijkse bergen eigenlijk? Mario Molegraaf Peter Nijmeijer: Rotgipfler. Gedichten - Uitge verij P, Leuven, geïllustreerd, 48 pag., €15,- odka is een na tuurlijk iets voor een Russische schrijver. Wat de consequen ties betreft, dat is, een zaak van God. Dat motto werd ooit meegegeven aan de ro man 'Het Poesjkin-domein' van de aan levercirrose ge storven Sergei Dovlatov (1941-1990). Het had ook als credo kunnen dienen voor Macho's huilen niet, het de buut van Ilja Stogoff (Lening rad 1970). Er wordt wat afgezopen - en tussendoor ook nog flink wat illegaal geslikt en gerookt - in Macho's huilen niet. Niet voor niets verzuchtte Stogoff en kele jaren geleden al eens: „Bijna de helft van mijn vrien den overleed voor hun dertig ste... Ik zal dit jaar mijn dertig ste verjaardag vieren. Ik begrijp niet dat ik zover heb kunnen ko men." Het is rauwe kost die Stogoff op woensdag 4 augustus 2004 J, Rudy Kousbroek SelamatJalan oeval, of fortuin, leidde mij onlangs naar een markstalletje waar een paar van die Italiaanse fo toboekjes uit 1900 te koop lagen: '32 vedute', 32 briefkaarten met dun vloei papier ertussen - Genua, Lago Mag- giore, Lago di Garda - in blauw car- tonnen kaft, voor 1 Euro. Ik kocht ze en bekeek ze thuis telkens opnieuw. Wat was de wereld toch mooi zonder auto's. In het deeltje over het Garda- meer vond ik wat ik zocht: Sirmione, Grotte di Catullo, De associaties die deze beelden bij mij oproepen zijn, zonderling genoeg, In donesisch; niet alleen direct maar vooral ook indirect. Direct:'Het schier eiland Sirmione aan het Gardameer herinnert sterk aan het schiereiland Prapat aan het Tobameer; 'Salve, o ve- nusta Sirmio' - gegroet, o mooi Sir- mio, zei mijn vader altijd als wij in de grote vacantie in Prapat aankwamen. Later, veel later, nadat ik het echte Sirmione aan het Gardameer had be zocht en het gedicht van Catullus had teruggevonden waar mijn vader uit ci teerde, heb ik eens over mijn herinne ringen aan Prapat geschreven (cf De vrolijke wanhoop, pp 33-40). En indirect: mijn poging die herinne ringen voor te lezen in het Indone sisch; ik denk er nog met schaamte aan terug. Het begon ermee dat ik in Jakarta 'iets uit eigen werk' moest voorlezen - in het Nederlands, het was een 'Nederlandse avond'. Ik had voor dit doel deze herinneringen aan Sirmione en Prapat uitgekozen, heel toepasselijk, maar toen ik begon te le zen bekroop mij de gedachte dat er misschien wel niemand in de zaal was die het echt kon volgen. Hier sta ik, dacht ik, een kind van het land, bezig Hollands te praten tegen Indonesiërs. Dat mag mij niet meer overkomen. Zo kwam ik op de gedachte een Indo nesische versie van mijn verhaal in re serve te houden, voor het geval mij weer eens zoiets werd gevraagd. Zelf de tekst in het Indonesisch vertalen zou mijn vermogens te boven gaan, maar een vertaalde tekst voorlezen, dat zou toch wel het minste zijn wat ik doen kon. Ik riep de hulp in van mijn oude vriend Akky Djoehana, die perfect tweetalig is, en zo ontstond 'Danau Kenangan', 'Het meer der Her innering' - een bewogen Indonesische versie van mijn ontboezemingen over het Tobameer en het Lago di Garda. En waarachtig, niet lang daarna werd mij inderdaad opnieuw gevraagd om uit eigen werk te lezen, ditmaal op de Universiteit van Medan, Sumatra. En voor ik het wist stond ik daar, in de streek waar ik geboren ben, voor een gehoor van vroegere landgenoten, en begon: 'Dalam mimpi-mimpi saya ja- rang terdengar bunyi-bunyi..' (In mijn dromen komen weinig geluiden voor..). Het viel me niet mee. Van meer woor den dan ik vermoedde was ik onzeker over de uitspraak (de klemtoon!); na een poosje hoorde ik mijzelf een soort namaak-Indonesisch spreken, met een Hollands accent, en toen ik een jaartal in cijfers tegenkwam - 1867, het staat in mijn geheugen gegrift - wist ik opeens niet meer of je dat uit spreekt als één getal of als twee groe pen van twee cijfers. Ik kreeg niet het gevoel dat de mensen aan mijn lippen hingen, en herinnerde me ineens met schaamte het ongeduld dat mij be kruipt wanneer ik zelf moet luisteren naar Aziaten die slecht Engels spre ken. Een pijnlijke belevenis, maar wel een die tot gevolg heeft gehad dat het Italiaanse merengebied voor mij nu in tiemer met Indonesië versmolten is dan ooit. Sommige regels van de poe- zie van Catullus hoor ik nu zelfs in het Indonesisch: 'Accipe fratemo mul- tum manantia fletu Atque in perpe tuum, frater, ave atque vale' - 'terima- nyalah, basah dari air mata saudara dan sampai tak pernah lagi, abangku, salam dan selamat jalan' (het gaat over de offergaven die hij op het graf van zijn broer plengt: 'ontvang ze, nat van broedertranen - en tot nooit meer, mijn broer, gegroet en vaarwel'). En natuurlijk vooral mijn vaders be groeting: 'Salve, o Venusta Sirmio' - 'Sembah, o Sirmio yang permai'. Ziedaar enkele van de dingen die rondmalen in mijn hoofd wanneer ik deze foto bekijk van de 'Grotte di Ca tullo', de ruïnes Van het huis waar Ca tullus gewoond moet hebben op het puntje van het schiereiland Sirmione, Foto: Sirmione, Grotte di Catullo. 2000 jaar geleden. Hij schreef een ge dicht over het geluksgevoel dat over hem kwam wanneer hij daar terug was, na verre reizen door het Romein se keizerrijk, waarbij hij voor het graf van zijn broer kwam te staan. Zo hoor ik dan ook de stem van mijn vader, die er ook niet meer is en die ik nooit meer horen zal. Tot nooit meer, vader, salam dan selamat jalan. Uit fotoboekje ca. 1900.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2004 | | pagina 22