Wat was die man alleen PZC P: Figuurzagen met de hakbijl Richard Yates 26 Bij het lezen van een dichtbundel Bernlef woensdag 30 juni 2004 vertaald Alexandra Fuller: Voor de leeu wen. Na de bestseller 'We gaan niet naar de hel vannacht' is Voor de leeuwen de tweede in Afrika gesitueerde autobiografi sche roman van Alexandra Ful ler. Zij schrijft over Bobo die ge fascineerd raakt door K., een leeuw van een kerel. Net als haar vader heeft hij gevochten tegen de onafhankelijkheid van Zimbabwe. Via hem wil zij door gronden wat het betekent om in die oorlog aan de 'verkeerde', blanke kant te hebben gestaan en alles te hebben verloren. Ful ler werd in 1969 geboren als dochter van een Engelse vader en een Schotse moeder. Zij groei de op in Zuid-Rhodesië, Malawi en Zambia en woont nu in Ida ho. Vertaling: Inge de Heer en Johannes Jonkers. Uitgeverij De Bezige Bij, 255 pag., €18,90. Judith Hermann: Niets dan gees ten. De Duitse pers noemde Ju dith Hermann 'een achterklein dochter van Tsjechov'. Toch is de stijl van Hermann geheel ei gen. Hermann (Berlijn, 1970) boekte internationaal succes met haar bundel 'Zomerhuis, la ter'. Vertaling: Gerda Meijerink. Uitgeverij Prometheus, 256 pag., 17,95 Vikas Swarup: De ongelooflijke lotgevallen van een arme geluks vogel. Een nauwelijks geschool de jonge man doet mee aan een Indiase tv-quiz en is de eerste deelnemer die alle twaalf vra gen juist beantwoordt. Hij wint het duizelingwekkende bedrag van een miljard roepies. In twaalf hoofdstukken vertelt hij over zijn turbulente leven, een leven waarin de antwoorden lig gen opgeslagen. Vikas Swarup studeerde geschiedenis, psycho logie en filosofie. Hij is diplo maat, tegenwoordig werkt hij op het ministerie van Buiten landse Zaken in Delhi. De onge looflijke lotgevallen... is zijn de buutroman. Vertaling: Titia Ram. Uitgeverij Mouria, 320 pag., 17,50. Lolly Winston: Vijftien woorden voor verdriet. In een tijd dat er van vrouwen wordt vernacht dat ze alles kunnen, wil de 36-ja- rige Sophie Stanton heel graag een goede weduwe zijn. Een ele gante, beheerste Jackie Kenne- dy-weduwe. Maar Sophie is meer een Jack Daniels-weduwe. Als medicijn eet ze roomijs bij het ontbijt en ze gaat naar haar werk in pyjama. Vertaling: Karin E. Pijl; uitgeverij De Boe kerij, 319 pag., 16,95. Daniel Hecht: Het land van de echo's. Na een lezing in New Mexico ontmoet Dr. Cree Blak Julieta McCarty, die een school voor getalenteerde indiaanse kinderen leidt. Zij zoekt hulp voor Tommy Keeday, een leer ling met griezelige aanvallen, zonder medische of psychologi sche verklaring. Als Cree de school bezoekt, merkt ze dat er meer speelt dan een ziek kind. De Cree Black Mysteries zijn zelfstandig leesbare psychologi sche thrillers over sjamanisme en bewustzijn Vertaling: Ro bert Vemooy. Uitgeverij Lui- tingh, 431 pag., 18,95. osers. Als er één men senslag centraal staat in het werk van de Amerikaanse schrijver Ri chard Yates(1927-1992) dan zijn het wel 'losers', en dan ook nog eens 'losers' met pre tenties, die ze uitdragen on der het veelvuldig nuttigen van cocktails en whisky's. Aan het fileermes van Yates ontkomt echter niemand. Al te menselijke en dus al te her kenbare tekortkomingen van zijn hoofdpersonen legt hij ge raffineerd maar tegelijkertijd genadeloos bloot. Af ten toe kun je een huivering bij het lezen van zijn verhalen niet onderdrukken. De zojuist in vertaling verschenen bundel Veertien soorten eenzaamheid is, in vier woorden, een gruwe lijk mooi boek. Tijdens zijn leven heeft Yates nooit de door hem begeerde - en terugblikkend alleszins verdien de - status van de door hem be wonderde F. Scott Fitzgerald The Great Gatsby) gekregen. Zijn verhalen werden stelselma tig door tijdschriften en literai re bijlagen van kranten gewei gerd met woorden als 'prachtig geschreven, maar net iets te voorspelbaar, te verward, te somber', 'wie wil er nu lezen over middelmatige mensen die hun ellende over ons uitstorten', zoals vertaalster Marijke Emeis het in haar nawoord bij Veer tien soorten eenzaamheid om schrijft. In de jaren na de Tweede We reldoorlog, waarin Yates met schrijven begon, was er geen ruimte voor falen, voor misluk kelingen die in hun eerste kran tenbaantjes waren vastgelopen (zoals Yates zelf), of voor an ti-helden die die oorlog hadden bekocht met tuberculose en lang zamerhand in sanatoria dreig den weg te kwijnen, zonder nog van het echte leven te hebben ge proefd (zoals Yates zelf). Zijn ro man Revolutionary Road uit 1961, over het echtpaar Frank en April Wheeler en hun twee kinderen die hun teleurstellen de burgerbestaan proberen te ontvluchten door naar Frank rijk te gaan (wat Yates zelf ook deed), werd door de kritieken in de Verenigde Staten goed ont vangen, maar verder weinig gele zen. Vervolgens kreeg hij een aanbod om een filmscenario te schrijven naar de roman Lie down in darkness van William (Sophie's choiceStyron, maar tot een film heeft het nooit ge leid. Als de verhalenbundel Veertien soorten eenzaamheid iets bezit, dan zijn het wel de duidelijk au tobiografische elementen uit de ze periodes, waarin Yates' huwe lijk naar de maan ging en hij - eerst voor tuberculose, later voor alcoholmisbruik en nog la ter voor psychische problemen (met dank aan diezelfde alco hol) - steeds weer opnieuw in ziekenhuizen belandde. Yates moet zichzelf ook een 'loser' heb ben gevonden, maaf dat kon hij - met telkens weer verbeterin- gen, verbeteringen en nog eens verbeteringen in zijn teksten - op fabuleuze en hartverscheu rende wijze opschrijven. Wat moet die man (veel meer dan veertien keer) eenzaam zijn ge weest! Wat rest? Een oeuvre van zeven romans en tientallen ver halen. Toen Revolutionary Road enkele jaren geleden als postume erkenning ook einde lijk in Nederlandse vertaling verscheen, schreef Joost Zwager man: 'Was de ophemeling van die Yates niet weer een proeve van handige uitgeverspraat, een poging een hype te creëren? Wat bleek: alle jubelaars had den gelijk.' NRC Handelsblad noemde de publicatie van die roman 'een zeldzame daad van literaire rechtvaardigheid'. Met de ver schijning van Veertien soorten eenzaamheid kunnen deze 'kre ten' niet luid genoeg worden her haald. Richard Yates verdient alle nagekomen lof honderd maal. Vertaalster Marijke Emeis schrijft in haar nawoord: 'Het werk van Richard Yates krast aan je ziel, en dat is niet waar een lezer op zit te wachten, niet waar, die wil geamuseerd wor den, een happy end en, als het dan triest moet zijn, graag een ver-van-mijn-bed-show.' Yates, die een geweldig psychologisch inzicht moet hebben gehad, zet foto Jill Krementz alles aan het wankelen. Je eigen zelfvertrouwen, maar misschien meer nog het zelfvertrouwen dat anderen menen uit te stra len. Niets is wat het lijkt. Wees op je hoede, zegt Yates, en dat in een sprankelende literaire taal. Wie na dit boek nog een cocktailparty met prietpraat wil bijwonen, heeft het niet begre pen. Het is ironisch dat het enige ver haal in Veertien soorten een zaamheid dat enigszins optimis tisch eindigt ('Een herstellend ego') destijds ook geen genade vond in de ogen van de redacties van de literatuurtijdschriften. Het is door de vertaalster, schrijft ze, vooral als curiositeit opgenomen. Maar ook dit verhaal is op en top Yates, want je houdt na af loop toch die prangende vraag: blijft dit wel goed gaan? Aly Knol Richard. Yates: Veertien soorten een zaamheid - Vertaling Marijke Emeis. Uitgeverij De Arbeiderspers, 316 pag., €22,50. Waarom zoveel betaald voor een zo dunne bundel? Om de afwezigheid van woorden om de aanwezigheid van een vermoeden Je kijkt naar buiten en net als hier is daar niets dat het zwijgen wil verbreken. In zijn nieuwe bundel Kiezel en traan schrijft Bernlef: 'Sommige dichters willen/ dat met hen ook het licht vergaat/ dat de wereld dan niet langer be staat;/ blinde woede om de ei gen dood/ (over die van anderen valt te praten)'. Niet alleen dich ters hebben deze wens. Want het is toch een schande dat alles doorgaat zonder ons? Er zijn din gen die we wel weten maar die toch niet voor te stellen zijn. Het moeilijkste te aanvaarden valt dat ons einde niet het einde van alles is. De aarde is het middelpunt van de kosmos. De wetenschap leert ons anders, maar we zien de be wijzen toch elke dag? Zo draait ook alles om ons, de wereld is een toneel waarop wij de hoofd rol spelen. Bernlef heeft deze overmoed afgezworen. Hij ver volgt zijn gedicht over de dich ters die niet in hun sterfelijk heid kunnen berusten aldus: 'Ik sta bij de rivier, u weet wel/ en zie hoe het licht mij/ majestueus links laat liggen'. Zijn de dingen er omdat wij ze zien, of bestaan ze los van ons? Deze dichter kent het genadeloze antwoord, de natuur negeert hem superi eur. Zo zal het ook later gaan, beseft hij: 'Ik slik even, schik mij dan/ al schrikkend/ in dit le ge toekomstbeeld.' Geen hoofdrol voor ons, maar een heel kleine bijrol. Niet het centrum, maar de marge. Wij die ons de spil wanen, kunnen zonder meer gemist. Dat stemt nederig, en die nederigheid be heerst de poëzie van Bernlef. Daar moet mijn aversie tegen de ze gedichten beginnen, in de ver eniging van twee zulke onver enigbare woorden als 'nederig heid' en 'beheersen'. Bescheiden heid moet je tonen in plaats van onderstrepen, en die kunst ver staat hij niet. Daarom zijn de meeste gedichten uit Kiezel en traan een geval van: hóór je mij toch zwijgen, zie je toch dat ik onzichtbaar ben. Valt je wel op, lezer, dat ik, de Bekroonde Bard Bernlef, beslist niet op wil val len? En dan die plompe taal van hem. In een toeristisch vers 'Port Santos', heel lang en heel breed en heel duf opgezet, eet de dichter een visje. Een onsmake lijke beschrijving van de spijs vertering wordt ons niet be spaard: 'Op ons bord lagen de graten van de baars/ die zich nu een weg door onze magen baan de.' Maak baan, de baars komt 1 eraan! Uitgerekend deze auteur schreef de hi erbij afgedrukte ad vertentie voor eigen werk. Zijn I bundel is, meent hij, 17,95 waard 'om de afwezigheid van woorden/ om de aanwezigheid I van een vermoeden'. Zo'n dichter wil hij zijn, en dat is mooi. Minder mooi is dat hij het publiek veel te gretig laat weten dat hij een andere dichter I is. Een dichter met zo'n diep wantrouwen tegen de woorden dat hij zelfs 'een totale gespreks- stop' eist. Een dichter die zijn ge loof belijdt in stille getuigen. Een dichter die ernaar streeft 'zonder vertoon te verbloeien/ van diep purper naar lila'. Maar intussen, maar intussen. Ter loopsheid met de markeerstift Figuurzagen met de hakbijl. Bernlef, de meester van het ssst zeggen en boem bedoelen. Hoe zat dat ook weer met sommige dichters? Mario Molegraaf Bernlef: Kiezel en traan - Querido, 80 pag., 17,95. Rudy Kousbroek Evolutie et ongelofelijke van deze foto is dat hij van 1925 dateert en niet van gisteren. Wat is er op të zien? Het interieur van een brood- en banketzaak in Parijs. Deze bevond zich op de hoek van de rue Chabrol en de rue d'Hauteville, in het 10e arrondissement. Het is een archieffoto zoals er voor de oorlog wel meer gemaakt zijn om in Parijs spelende Hol- lywoodfilms van authentiek uitziende decors te kunnen voorzien. Het opmerkelijke van dit bakkerij-interi eur is dat het niet de indruk maakt van een anachronisme. Je zou er ook nu nog zo naar binnen kunnen lopen zonder je ergens over te verwonderen. Ook als ik de foto met een ver grootglas bekijk kom ik geen dingen tegen die er vreemd of museumachtig uitzien: niet de kassa, niet de etalageruit met het gebogen op schrift ('DIPLOME D'HONNEUR'); niet de muur van spiegelglas, niet de deur met de klok erboven, niet het plafond: - weliswaar 19de eeuws, maar zo zijn er zoveel in Parijs. Zelfs de drie vrouwen zien er wat betreft kle ren en kapsels onopvallend en alledaags uit, je zou ze niet dateren op tachtig jaar geleden. In feite is er niets strijdigs met het heden: niet de mand waarin het brood wordt aangevoerd, niet de werkkleding van de bakker en niet de rekken waar de broden op liggen of beter ge zegd staan - en ook niet de vormen van het brood. Ik kan ze nog allemaal benoemen: op de bovenste rij de broden genaamd pain en ba guette, pain long fendu en grand pain, en daar onder de kortere genaamd batard, flute en pis tolet, die bestaan allemaal nog. Net als pain Viennois, pain de Gênes, couronne, pain de gruau, pain de seigle, pain complet, brioches en petits pains noirs, waarmee de mand op de voorgrond zo te zien gevuld is. Misschien is er toch één belangrijk verschil: het brood werd vermoedelijk in eigen oven ge bakken, dat bestaat nu bijna nergens meer. Zulke ovens waren zo groot als een kamer, ik herinner mij hoe een meisje uit de klas van mijn dochtertje haar eerste communie vierde in zo'n bakkersoven, plaats biedend aan de he le familie. Ook deze bakkerij had ongetwijfeld een eigen oven, waarschijnlijk verborgen ergens achter de deur met de klok. Dat is niet de ingang van de winkel, die bevindt zich ergens achter de rug van de fotograaf. Er is eigenlijk maar één ding dat er anders uitziet dan nu: de weeg schaal, aan het uiteinde van de kassa, naast die snijmachine (die zijn er nog steeds) waar mee je een baguette in tweeën kunt snijden; ik herinner me hoe het mij verwonderde, toen ik in Parijs kwam wonen, dat de mensen die een halve baguette kochten nooit spraken van de mi baguette, maar alleen van moitié d'une ba guette. Wat zo'n winkelinterieur bij mij oproept, be halve natuurlijk trek in vers brood, is een sterk gevoel van verlangen. Juist het feit dat het er niet uitziet als een anachronisme be wijst dat een dergelijke winkelinrichting nog heel functioneel is, en een liefdevolle indruk maakt. Want dat is wat de nu gangbare win kelinterieurs niet zijn: liefdevol ingericht. Wat nu overheerst is onverschilligheid, vaak ten onrechte verward met een eigentijdse stijl, maar dat is het niet. Mooie winkelinterieurs - en mooie winkel puien - zijn ook in Parijs bezig te verdwijnen, maar wat er van over is vormt nog altijd de charme van de stad; een van de redenen waar om Parijs nog steeds veel aantrekkingskracht heeft is dat zoveel er zolang hetzelfde is geble ven. Het meeste daarvan dateert uit de 19de eeuw. Het is een vaag klassicistische saus waarvan de voornaamste merite is dat zij zo lang onver anderd is toegepast - onveranderd maar niet onverschillig. Dat waar het oog (en het hart) zich aan hechten is kennelijk de afwezigheid van onverschilligheid. Zorg voor detail, de lief devolle voortzetting van oude gewoontes, dat is voldoende. Het is goedbeschouwd onbegrijpelijk dat be stuurders en architecten dat niet beseffen: als je wilt dat de mensen van een stad, een buurt of een wijk gaan houden, zorg er dan voor dat er gedurende lange tijd weinig verandert. Geef de mensen de tijd zich met een omgeving te vereenzelvigen. Mensen hechten zich niet aan iets dat voortdurend verandei-t; het maakt_ ze vijandig en destructief. Het is waar dat wij op ieder moment deel zijn van een evolutie, maar de grootste zwakheid van de mens is mis schien wel zijn onvermogen om in een bepaald stadium van een evolutie te zeggen: stop, zo is het genoeg, zoals het nu is moet het nu voorlo pig maar blijven. Foto Seeberger 1925

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2004 | | pagina 26