Het bericht ging als een lopend vuurtje
Ik heb tot het bittere einde hardop gebeden
PZC
En wat zagen ze: Nederlanders!
27
DE INVASIE BEGONNEN?
De invasie vanaf
de andere kant
zaterdag 5 juni 2004
foto ANP
De Provinciale Zeeuwsche
Courant, toen nog met
-sch, van dinsdag 6 juni 1944
was opmerkelijk actueel. Al op
dé dag zelf werd er, ondanks
het Duitse juk waaronder de
journalistiek in die tijd zucht
te, melding gemaakt van de his
torische gebeurtenissen in Nor-
mandië.
De voorpagina, waarop ook nog
werd bericht dat 'een koe bij den
landbouwer G. ten Rae te Neede' een
gezonde drieling ter wereld had ge
bracht, draagt een voor die tijd kloeke
kop: DE INVASIE BEGONNEN. Wel
iswaar staat er, veiligheidshalve, nog
een prominent vraagteken achter,
maar alles wijst erop dat die ochtend
'de verwachte aanval der Anglo-Ame-
rikanen op de Europeesche Westkust'
in gang is gezet, getuige de 'talrijke
landingsboten en andere lichte oor
logsvaartuigen' die zijn waargeno
men, evenals de 'valschermtroepen'
die uit 'talrijke vliegtuigen' zijn neer
gelaten. Een dag later is, wat de PZC
betreft, ook het laatste restje onzeker
heid verdwenen over de aard van de
schermutselingen aan de Franse kust.
„Zonder twijfel is zij als de eerste pha
se van de invasie te beschouwen."
De datum van 6 juni 1944, D-Day,
werd la'ter een onvermijdelijke mijl
paal in de geschiedenisboeken. Voor
menige Zeeuw was in die tijd de histo
rische lading niet direct duidelijk.
Daarvoor waren de omstandigheden
te chaotisch, de berichtgeving te
schaars.
M.C. Verburg, die later als directeur
van het Economisch Technologisch In
stituut voor Zeeland, Eerste-Kamer
lid en lid van de Raad van State zou
uitgroeien tot een prominente Zeeuw,
was destijds 23 jaar en zat als onder
duiker in Middelburg. Hij hield zich
als werkweigeraar schuil in boekhan
del Sandijck in de Lange Delft, tegen
over de toenmalige Vroom Drees-
mann, en klom geregeld via de dak
goot naar de naastgelegen kappers
zaak van Joosse om zich daar te
douchen.
Hij was daar zo goed als verstoken
van informatie. Berichten werden
doorgaans op slinkse wijze overge
bracht. „Een neefje van twaalf jaar
moest bijvoox-beeld af en toen met een
bericht in zijn sok op pad."
De zesde juni zelf staat niet promi
nent in Verburgs geheugen gegrift.
Wel herinnert hij zich dat steeds dui
delijker werd dat de gehoopte kente
ring gaande was. „Het bericht ging als
een lopend vuurtje, want het was na
tuurlijk iets buitengewoons. Er heer
ste grote blijheid, een enorme opwin
ding, want je wist heel goed dat dit
het begin van het einde van de oorlog
was, dat er licht aan het eind van de
tunnel gloorde. We dachten: nog een
paar maanden en dan zijn we er, al
was dat natuurlijk een volkomen le-
keninschatting."
D-Day luidde voor Verburg een perio
de in waarin onderduikers zich steeds
makkelijker konden bewegen. „Na
juni raakte je niet meer zo snel onder
de indruk van overvalwagens in de
straat. Toch'bleef het ook in de maan
den tot de bevrijding oppassen, want
er liepen nog wel NSB'ers rond. In het
huis waar ik zat werd later ook een
Duitser ingekwartierd. Die sliep in de
kamer naast me. We lieten wel eens
een tante komen om even te hoesten,
zodat de Duitser dacht dat er een
vrouw naast hem zat."
In augustus verkaste Verburg naar
een adres in Nisse. „Later ben ik te
ruggegaan naar Middelburg, op de
fiets. Dat ging zonder grote proble
men. Het was inmiddels zo'n chaos,
dat de kans steeds kleiner werd je
door iemand van het arbeidsbureau
werd gezocht. Ze hadden andere pro-
Vaischermtroepen op Nonnandisch
schiereiland neergelaten.
Scheepsconcentratles voor Fransche kust.
Het Internationale lnforinatlonsbüro meldt uit Berlijn:
In de eerste morgenuren van 6 Juni is naar alle waar
schijnlijkheid de verwachte aanval der Anglo-Amerikaiieu
op de Europeesche Westkust begonnen.
Naar wij zoo juist vernemet^ werden in het gebied tus-
schen de uitmonding van de Seine en de Oostkust van
Normandië talrijke landingsbooten en andere lichte oor
logsvaartuigen der geallieerden waargenomen.
Tevens wordt gemeld, dat op de Noordelijke punt van
het Normandische schiereiland uit talrijke vliegtuigen val
schermtroepen der Anglo-Amerikanen zijn neergelaten,
wier taak het vermoedelijk is enkele vliegvelden in bezit
te nemen voor het landen van luchtlandingstroepen.
blemen dan het opsporen van een on
derduiker."
De opmars van de geallieerden kon,
ook vanuit Middelburg, steeds beter
worden gevolgd. „Je merkte dat ieder
een opgelucht was", zegt Verburg. Hij
herinnert zich een veelzeggend rijm
pje dat die dagen veelvuldig de ronde
deed. „Hoe moeilijk het is en hoe
zwaar ook de scheiding, we zijn weer
een dag dichter bij de bevrijding."
Rolf Bosboom
Koningin Beatrix is morgen de officiële
gast van de Franse regering bij de her
denking van de geallieerde invasie in Norman
dië, zestig jaar geleden. In Pont-Audemer
vindt 's ochtends een Frans-Nederlandse
plechtigheid plaats. Militairen van de voorma
lige Prinses Irene Brigade hebben op 26 augus
tus 1944 meegeholpen het Franse stadje te be
vrijden.
Pont-Audemer heeft twee gezichten. De bui
tenste rand van de plaats is in de oorlog volle
dig in puin geschoten, de historisch interessan
te binnenstad daarentegen bleef redelijk ge
spaard.
Het stadje vertoont bij binnenrijden Oosteuro-
pese trekjes. Grauwe flatgebouwen staan te
gen industrieterreinen aangeplakt. Het cen
trum daarentegen is verrassend mooi en niet
voor niets heeft Michelin Pont-Audemer opge
nomen in zijn gids van 72 dorpen en stadjes
die de moeite van een omweg waard zijn.
Burgemeester Lecureur is dezer dagen een
druk bezet man. Niet dat hij veel met de orga
nisatie van de herdenkingsplechtigheid op 6
juni van doen heeft: „Dat wordt op een ni
veau ver boven mij geregeld. Ik heb alleen te
maken met de gevolgen ervan."
Dat betekent vooral veel poetsen en schoon
maken in het stadje van nog geen 10.000 inwo
ners. Want de koningin van Nederland moet
goed worden ontvangen. De vorstin zal een dé
filé afnemen van oud-strijders van de Prinses
Irene Brigade en ze zal een krans leggen bij
het monument in de tuin van het raadhuis.
Grote Jules
Er zijn in Pont-Audemer maar weinig mensen
die kunnen navertellen hoe de bevrijding in
zijn werk is gegaan. Edmond Floquet (79) is
een van hen. 'Grote Jules' werd hij in de oor
log genoemd door zijn makkers van de Ré-
sistance.
„Ik raakte eigenlijk bij toeval betrokken bij
het verzet. Als knul van 17 heb ik een keer
een pistool gepikt van een Duitser. Dat was
niet eens zo moeilijk want hij liep 's avonds
ladderzat door de stad. Fluitje van een cent."
De twee daaropvolgende jaren zwierf Floquet
met andere leden van de verzetsgroep Sur-
couf door de uitgestrekte bossen rondom
Pont-Audemer. Het doel was zoveel mogelijk
schade aan te richten aan Duitse installaties
en posten. Zijn specialiteit: explosieven.
In de vroege ochtend van de 26e augustus zag
'Grote Jules' geallieerde militairen opduiken
aan de rand van Pont-Audemer. „De Duitsers
waren bezig zich terug te trekken uit Pont-Au
demer omdat ze tot de conclusie waren geko
men dat het stadje niet meer te verdedigen
was. Essentieel voor de geallieerden was dat
ze de bruggen over de rivier de Risle onbescha
digd in handen kregen".
Hij pakt een vel papier om de situatie te ver
duidelijken. „Hier zag ik dé eerste soldaten
van de geallieerden binnenkomen. Het waren
Belgen van de brigade Piron." Belgen? „De
Belgen en de Nederlanders maakten'deel uit
van de Britse Airborne divisie. Met z'n allen
hebben ze Pont-Audemer bevrijd. De eerste
die het stadje binnenkwam was een Belgische
korporaal. Hij heette Guillaume, dat kan ik
me nog herinneren."
De bevrijding van Pont-Audemer verliep zo
als wel vaker in oorlogssituaties, redelijk
chaotisch. Prof. H. Amersfoort heeft een stu
die gemaakt naar de inname van het Franse
stadje en is tot de conclusie gekomen dat het
toeval een grote rol heeft gespeeld.
De Prinses Irene Brigade fungeerde aanvanke
lijk als achterhoede van de 5e Britse parabri
gade, die weer onderdeel was van de Airborne
divisie. De parabrigade had als taak Pont-Au
demer in te nemen terwijl de Nederlanders po
sities langs de spoorweg ten zuiden van het
stadje innamen. De commandant van de pa-
ra's was volgens Amersfoort echter 'zeer on
aangenaam verrast' dat de Nederlanders te
voet kwamen aanzetten; de Prinses Irene Bri
gade bleek van een andere Britse comman
dant het bevel te hebben gekregen haar voer
tuigen af te staan.
Spoorweg
Hij gooide zijn plannen om en besloot de Ne
derlandse militairen te laten plaatsnemen in
de voertuigen die Pont-Audemer moesten ver
overen. De Belgische brigade reed als eerste
het stadje binnen, een half uur later gevolgd
door de Brits-Nederlandse colonne. De Neder
landers werden afgezet bij de spoorweg, hun
oorspronkelijke doel, en Britten reden door
naar het centrum.
'Grote Jules': „Inmiddels was natuurlijk het
hele dorp klaarwakker. Er werd hevig gevoch
ten en dus kwam niemand op straat. Toen de
beschietingen minder werden, verlieten de
eersten hun huizen en wat zagen ze: Nederlan
ders! De vlaggen gingen uit, flessen werden
opengetrokken en het was meteen groot
feest."
Prof. Amersfoort concludeert dat alle eenhe
den op hun eigen manier hebben bijgedragen
aan de bevrijding van Pont-Audemer. De Prin
ses Irene Brigade kan niet pretenderen dat ze
in haar eentje het stadje heeft bevrijd, maar
de inscriptie 'Pont-Audemer' op haar vaandel
is volstrekt legitiem.
Burgemeester Lecureur: „De band met Ne
derland is in deze gemeente heel hecht. Ieder
jaar komen veteranen van de Prinses Irene
Brigade hier hun omgekomen kameraden her
denken. Dat is altijd een emotionele gebeurte
nis. Dat zal dit jaar alleen nog maar sterker
zijn."
Henk Glimmerveen
De invasie in Normandië is niet alleen
het verhaal van de tienduizenden Ame
rikaanse, Britse en andere geallieerde solda
ten, maar ook van de vele Duitsers die hen
probeerden tegen te houden. Sommigen die
het overleefden, gaan nog steeds terug naar
de stranden van Normandië. Zoals Franz
Gockel, die met zijn mitrailleur Amerika
nen neermaaide. „Ik was kwaad dat ze met
zo n overmacht waren gekomen."
Franz Gockel is een van de weinige Duit
sers die de bloedigste van alle gevechten op
D-Day nog kan navertellen. Vanuit bunker
62 zaaide hij met zijn zware mitrailleur
dood en verderf onder de Amerikanen. „Ik
weet niet hoeveel ik er heb gedood. Het eni
ge waar ik aan dacht was dat ik moest over
leven", zegt hij nu.
Hij staat op dezelfde plaats als zestig jaar
geleden. De zee is rustig. Achter ons ligt de
Amerikaanse begraafplaats met zijn 9387
verblindend witte marmeren kruizen. Af en
toe kijkt hij achterom. Maar als hij zijn re
laas doet over die zesde juni in 1944 heeft
hij alleen oog voor de zee.
Die eerste junidagen waren routine, herin
nert de Duitse infanterist zich. „Patrouille
lopen, wachtdienst draaien, een beetje kaar
ten met de maten. Elektrisch licht was er
niet meer. Je las een boek of je schreef een
brief bij kaarslicht. De enige afleiding was
een stokoude grammofoon. We hadden
maar twee platen: Wenn der weisse Flieder
wieder blüht en Wenn Du einmal Dein Herz
verschenkst. Honderden keren heb ik die
deuntjes gehoord.
Op de avond van de 5e juni had Gockel
wachtdienst. „Zoals zo vaak duurde het
een eeuwigheid maar ditmaal kwam de af
lossing op tijd. In de bunker zeiden we nog
tegen elkaar: Hopelijk komt er vannacht
niet opnieuw een oefenalarm, want dat was
de dagen daarvoor herhaaldelijk gebeurd
en we hadden een chronisch slaaptekort. Te
gen een uur of één werden we toch weer ons
bed uitgeschreeuwd. Alarm! Een paar be
gonnen te vloeken en draaiden zich nog
eens om. Ditmaal was het ernst, zei men."
In Sainte-Mère-Eglise waren parachutisten
geland maar dat was 35 kilometer verder
op. „We hadden behoorlijk de pest in want
urenlang gebeurde er niets. Pas toen het be
gon te schemeren, begrepen we wat er aan
de hand was. Eerst zagen we een paar scha
duwen, maar heel snel was de horizon
zwart gekleurd. Schepen, hónderden sche
pen. Al heel snel waren het er een paar dui
zend."
„Ik weet nog dat mijn eerste reactie er een
was van schrik. Ik was geschrokken dat de
invasie was begonnen. En ik was ook
kwaad dat de geallieerden met zo'n grote
overmacht waren gekomen. Nog vóór er ge
schoten werd zeiden we tegen elkaar: Er
zijn meer schepen dan Duitse soldaten."
Franz Gockel - zoon van een dakbedekker -
was 18 jaar tijdens de slag om Omaha
Beach. Hij was als dienstplichtig soldaat
eind 1943 naar Normandië gestuurd.
De helft van zijn compagnie bestond uit
leeftijdgenoten, de andere helft had eerder
aan het Oostfront gevochten. Gockel vond
het niet meer dan normaal dat hij het uni
form van de Wehrmacht aantrok. Iedereen
deed het en bovendien stimuleerden zijn
De Duitse veteraan Franz Gockel.
streng katholieke ouders hem het vader
land te dienen. „En moge God je bescher
men", schreef zijn moeder hem aan het slot
van iedere brief. „Ik volgde de raad van
mijn moeder die dag méér dan ooit op. Ik
heb gebeden tot het bittere einde, en hard
op!", vertelt Gockel. Volgens hem hebben
die gebeden geholpen, want hij heeft het
overleefd. „Ik weet nog dat we verbaasd wa
ren dat we de eerste aanvalsgolf zo makke
lijk hebben weerstaan. De Amerikanen wer
den ver van het strand in het water gelaten.
De meesten stonden tot aan hun knieën in
zee, maar er waren er ook die maar net hun
hoofd boven water hadden."
„Bovendien was de afstand van de vloed
lijn tot aan onze bunkers heel groot. Later
begreep ik dat onze tegenstanders bij eb
zijn geland. Toen het later vloed werd hoef
den ze minder te lopen. Daardoor kregen
wij het veel zwaarder."
Gockel zegt zijn leven te danken te hebben
aan het feit dat hij honger had gekregen.
„Ik had achttien uur niks naar binnen ge
kregen en ben op een moment wat brood en
melk gaan halen. Onderweg hoorde ik vlak
bij me een harde knal. Ik begreep eerst niet
wat er was gebeurd, maar ineens zag ik dat
drie van mijn vingers aan een paar pezen
bungelden. Schieten kon ik niet meer. Ik
moest maken dat ik wegkwam. Het was,
wat we in Duitsland ein guter Heimat-
schuss noemen."
Soldaat Gockel slaagde erin Colleville te be
reiken, waar hij op een paard en wagen
werd gehesen naar het dichtstbijzijnde
Duitse veldhospitaal. Tot zijn grote genoe
gen werd hij overgeplaatst naar een zieken
huis in Duitsland maar de vreugde was van
korte duur. Enkele weken later moest hij
andermaal in het geweer, nu in de Vogezen,
waar hij al snel krijgsgevangen werd ge
maakt. Gockel werd geïnterneerd in een
Amerikaans kamp bij Marseille waar hij in
maart 1946 uit ontslagen werd.
In de jaren vijftig keerde hij voor het eerst
terug naar Normandië. Hij was pijnlijk ge
troffen door de vijandige houding van de
bevolking, zegt hij. „We konden nergens
een hotelkamer krijgen. Alles was vol. Zelfs
toen we een politieagent om hulp vroegen
om voor ons een kamer te regelen, kregen
we te horen: 'Pour des Allemands? Non!'
Gockel is vanaf dat moment actief gewor
den in een internationale organisatie van
oud-strijders waaruit, zegt hij, vriendschap
pen met Fransen en Amerikanen zijn voort
gevloeid. Zakelijk gezien is het hem na de
oorlog voor de wind gegaan. Hij nam het be
drijf van zijn vader over en gaat iedere zo
mer met vakantie. Naar Normandië.
Henk Glimmerveen