PZC Tot weerziens in het hiernamaals Japan moet weer mooi worden 23 zaterdag 22 mei 2004 Zelfs in Brazilië is het een goed bewaard geheim: de regering heeft gedurende de Tweede Wereldoorlog tiendui zenden jongeren uit het straat arme noordoosten de dood inge jaagd. Zij werden op verzoek van de VS geronseld en het Amazonewoud in gestuurd om de rubberproductie te verho gen. Er was wereldwijd een rubbertekort, omdat de Japan ners de Britse plantages in Ma leisië bezet hielden. Zonder rubber viel de oorlog niet te winnen. Afonso Pereira Pinto herinnert zich het emotionele afscheid van zijn familie in 1942 als de dag van gis teren. „Moeder huilde aan één stuk. Vader was minder aangeslagen, want hij besefte dat ik tenminste niet naar het front in Italië hoefde. Rubbertap- pen in het Amazonegebied vond hij heel wat beter dan als kanonnenvlees dienen in een vreemd land." Voor hun lemen huisje omhelsde Afon so ouders, broers en zussen en sprong in de laadbak van de klaarstaande vrachtwagen. Die bracht hem van het gortdroge uitgemergelde platteland van Brazilië's noordoosten naar de ha venstad Fortaleza. Van daaruit ging de reis in gezelschap van vierhonderd leeftijdgenoten per boot naar de jungledeelstaat Acre. Nooit zag hij zijn familie weer. Want na de oorlog Vergat' de Braziliaanse dictator Getu- lio Vargas zijn belofte om voor de te rugreis te zorgen. Afonso - nu 79 - pinkt bij het vertel len van zijn relaas een traan weg. Hij slijt zijn laatste levensdagen in een stinkend pensionnetje in het jungle dorp Xapuri, 5500 km verwijderd van zijn geboortestreek. Verstoken van familiecontact woont hij op een klein snikheet kamertje zonder meubi lair. Afonso was een van 57.000 'rubbersol daten', die dit lot trof. Zij werden in 1942 en 1943 op aandringen van de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt gerekruteerd en naar het oerwoud in Acre en Amazonas ge stuurd. Zij moesten zorgen voor een verdrievoudiging van de rubberpro ductie. De geallieerden zaten met een ernstig rubbertekort omdat Japan de grootste rubberproducent ter wereld, Maleisië, bezet hield. De Brazilianen waren aan het begin van de vorige eeuw hun mo nopoliepositie kwijtgeraakt, nadat een Engelsman het zaadje van de rub berboom naar Maleisië had gesmok keld. De Britten stichtten daar grote plantages. In 1942 sloten de Amerikaanse en Bra ziliaanse regeringen het zogeheten Ak koord van Washington. Dienstplichti ge Braziliaanse jongeren kregen de keuze: óf naar het front in Italië, óf rubbertappen in de jungle. In een flit sende wervingscampagne werd vooral de nadruk gelegd op het avontuur en het grote geld. De Braziliaanse rege ring kreeg van de Amerikanen voor ie dere gerekruteerde 'rubbersoldaat' honderd dollar, plus de kosten van de heenreis. Een speciaal opgericht rege ringsorgaan - Semta - werd belast met de mobilisering van rubbersolda ten in noordoost Brazilië. „Beide partijen hadden baat bij het project", zegt Lucia Arrais Morales, docente sociale wetenschappen aan de Federale Universiteit van Ceara, de deelstaat die het grootste contingent rubbertappers leverde. „Vargas sloeg met zijn besluit drie vliegen in één klap. De verloederde rubberproductie kreeg een nieuwe impuls, het lege Amazonegebied werd bevolkt en door bewoners uit het noordoosten er naar toe te lokken, werden de gevolgen van de ernstige droogte in dat gebied ver zacht." Lijdensweg Morales stelt dat de mobilisering een raciaal karakter had. „Vargas wilde het oerwoud met blanken koloniseren. Daarom concentreerde de campagne zich op noordoostelijke deelstaten met nazaten van Portugese immigran ten. De deelstaten met een overwe gend zwarte bevolking, zoals Bahia, stonden bij de werving buiten spel." De reis duurde acht maanden of lan ger en bestond uit verschillende etap pes. Vicência Bezerra da Costa - die als 13-jarig meisje haar gerekruteerde broer vergezelde - spreekt van het be gin van een eindeloze lijdensweg. „Mijn moeder wilde hem niet alléén laten gaan. Daarom ging het hele ge zin mee. Twaalf man. We zaten als sar dientjes opeengepakt op een klein schip. De bedreiging van Duitse onder zeeboten was constant. Bij onraad moesten we ons muisstil houden. We mochten geen licht maken. Om niet le vend in handen te vallen van de vij and, kreeg iedereen een cyanidepil in de hand gedrukt. De tijd doodden we met het zingen van liederen over de heldenmoed van de onverschrokken Braziliaanse rubbersoldaat", vertelt Vicência (nu 74) geëmotioneerd. Ruim dertig jaar woonde ze in het oer woud. Na de dood van haar man - die ook rubbertapper was - trok ze in 1978 naar Xapuri, met 12.000 inwo ners een regionaal centrum in het zui den van Acre. Ze drijft er sinds der tien jaar een simpel restaurant, samen met haar twee jongste zoons. Slavernij Bij aankomst was de teleurstelling groot. Niks El Dorado. Slechts uitbui ting. Het voorgespiegelde grote geld lag niet voor het oprapen. Het rubber- tappen bleek beulswerk, grenzend aan slavernij. In Boca do Acre wacht ten de rubberbaronnen de scheepsla dingen rekruten op voor vervoer diep het oerwoud in. Iedere rubbersoldaat kreeg een geweer om te jagen, gereed schap en spijkers voor het bouwen van een houten hut en voedsel om de eerste dagen te overleven. foto Museum schone kunsten Forta Leza/GPD Rubbersoldaten in het Braziliaanse oerwoud De traditionele manier van rubbertappen - waarbij latex aan het oerwoud onttrokken wordt door rubbertappers die van boom naar boom trekken - raakte uit de gratie met de opkomst van plantages in Zuidoost-Azië. Grootscha lige aanplant bleek goedkoper. Brazilië was tot begin vorige eeuw de enige rubberproducent ter wereld maar raakte zijn alleenheerschappij kwijt toen de Engelsen - moe van de constante prijsopdrijving door de Brazilianen - het zaadje van de hevea brasiliensis naar Maleisië smokkelden. Het overgrote deel van de mondiale rubberproductie concentreert zich nu in Zuidoost-Azië. Thailand is de grootste rubberproducent, gevolgd door Indone sië en Maleisië. Brazilië - het moederland van de rubberboom - draagt slechts twee procent bij aan de wereldproductie. De jaarlijkse 'oogst' van 95.500 ton is onvoldoende om aan de binnenlandse vraag te voldoen. Brazilië moest daarom vorig jaar 167.000 ton rubber importeren. Het overgrote deel van rubberwinning vindt plaats op plantages. Vele daarvan liggen buiten het Amazonegebied. De opbrengst van het traditionele rubbertap pen in het tropisch regenwoud is verwaarloosbaar. De regio Xapuri - die deze ouderwetse werkwijze dankzij gulle overheidssubsidie in stand weet te houden - telt circa tienduizend klassieke 'seringueiros', rubbertappers. Zij produceren jaarlijks 1800 ton. Dat de 57.000 Braziliaanse 'rubbersoldaten' gedurende de Tweede Wereldoorlog in het oerwoud te werk werden gesteld, had alles te ma ken met de factor tijd. Er was grote haast om aan rubber te komen. De tijd ont brak om plantages in cultuur te brengen. vergoeding heeft toegekend aan de naar schatting duizend rubbersolda ten die nog in leven zijn. Braziliaanse soldaten die in Italië vochten krijgen vijf maal zoveel. Cice ro en Afonso zien hierin de bevesti ging van het grote onrecht dat hen is aangedaan. Afonso, die in het oer woud een oog verloor door een infec tie, en later zijn onderbeen, windt zich er nog altijd vreselijk over op. „De regering heeft me belazerd. De functionarissen van Semta verzeker den mij dat ik als rijk man zou terug keren." Oud-collega Cicero had nog het geluk te kunnen trouwen. Afonso, die 48 jaar in het woud woonde, was op dat vlak minder fortuinlijk. Het enorme mannenoverschot als gevolg van de migratiegolf veroordeelde hem tot een levenslang vrijgezellenbe staan. Beiden erkennen nog dagelijks aan hun verloren familie terug te denken. Hebben ze dan geen behoefte om te gaan speuren naar hun broers, zussen of andere familieleden? Beiden zucht ten. „We willen wel, maar zoeken is moeilijk voor iemand die niet kan le zen en schrijven." Afonso ziet nog een ander probleem. „Mijn pensioentje is onvoldoende voor zo'n verre reis. Ik hou het er maar op dat we elkaar pas weer terugzien in het hiernamaals." Frans Lindenkamp Rekrutering van rubbersoldaten (1942-1943) in het noordoosten van Brazilië Propaganda- affiche voor de werving van rubbersoldaten:Meer banden ten be hoeve van de overwinning.' foto Museum schone kunsten Forta Leza/GPD In de eerste jaren stierven zeker 30.000 rubbersoldaten aan malaria, gele koorts en hepatitis. Anderen vie len ten prooi aan jaguars, wurgslan gen of giftige cobra's. Cicero Farias do Nascimento (80) over leefde de hel. In 1943 praatten de amb tenaren van Semta hem het rubber- avontuur aan. Hij gaf er zijn job als metselaar voor op. „Ik ben met open ogen in de val gelopen. Het was mislei dende propaganda. Maar de regering spiegelde het ook zo mooi voor", ver zucht hij terugblikkend. Cicero zag net als Afonso en Vicência zijn familie nooit meer terug. Hij koes tert geen wrok. „God heeft het zo ge wild. Dit was mijn lot", antwoordt hij berustend. Meer dan een halve eeuw was het tropisch regenwoud zijn leefomgeving. Hij huwde de dochter van een rubbertapper en kreeg zoveel kinderen van haar dat hij de tel kwijt raakte. Vijf leven er nog. Hoeveel kilo meters de ongeletterde Cicero in al die jaren over de junglepaden heeft afge legd, weet hij niet, maar het zijn er ze ker meer dan honderdduizend. Nu zijn benen op zijn, is hij verkast naar Xapuri, waar twee van zijn kinderen wonen. Onrecht Cicero overleeft met een miezerig pen sioentje van 135 euro, dat de staat uit eindelijk na jaren knokken als schade- De minister-president leidt persoonlijk de cam pagne. Junichiro Koizumi verschijnt in reclame spotjes om zijn land aan te prijzen bij potentiële bui tenlandse bezoekers. Hij lanceerde een actieplan om het aantal buitenlandse toeristen in 2010 te verdubbe len, Begin dit jaar vroeg hij ambassadeurs van erken de toeristische grootmachten wat Japan moet doen om meer te worden dan de bestemming voor die enke le excentriekeling die ter plekke zijn passie voor de theeceremonie, het bloemschikken en het bonzai- boompje wil uitleven. Het is dat de hoofdrollen in de film Last Samurai, al vergeven waren, anders zou hij waarschijnlijk ook in dit staaltje Japanpromotie, dit keer uit de clichéfa briek in Hollywood, zijn opgetreden. Premier Junichi ro Koizumi lijkt als geen andere Japanner te beseffen dat toerisme de belangrijkste groei-industrie ter we- reldis en dat die ontwikkeling bijna volledig aan zijn land. na de VS de grootste economie ter wereld, is voorbij gegaan. Vorig jaar bezochten iets meer dan 5 miljoen buiten landers Japan. Met die cijfers, de 33-ste plaats vol gens de internationale toeristenorganisatie, verkeert het land in de toeristische achterhoede. De Oekraïne trok jarenlang meer bezoekers. De recente conferentie met de ambassadeurs stelde Koizumi in staatde obstakels in kaart te brengen die de toerist afschrikken van een bezoek aan zijn land. Die obstakels zijn in één zin op te sommen. Japan is het duurste land ter wereld, de bevolking spreekt nau- I welijks Engels, de toeristische infrastructuur laat i' roer te wensen over, en de gast krijgt niet overal de 1 indruk dat hij welkom is. Met andere woorden: in het hotel wordt hij vaak niet verstaan, de meeste geldautomaten accepteren zijn creditkaart niet, voor een biertje betaalt hij al gauw zes euro en in sommige etablissementen wordt hij als ütijin (buitenlandse indringer) de deur gewezen. Die obstakels zouden nog overwonnen kunnen worden als de toerist waar voor zijn peperdure geld wordt ge- °°den. Helaas is dat zelden het geval. Toen de Amerikaanse schrijver Donald Richie na de Japanse capitulatie in de Tweede Wereldoorlog voor het eerst in Japan kwam, trof hij het 'mooiste land van de wereld' aan. Dit oordeel heeft de vermoedelijk grootste buitenlandse kenner van Japan onlangs her- zien. Japan is nu waarschijnlijk het 'lelijkste land ter wereld'. Daar valt misschien iets, maar niet veel op af te dingen. Tegenstander De natuur, die een van Japans grootste troeven zou kunnen zijn, is een tegenstander geworden, die ten koste van alles onderworpen moet worden. Bergen zijn bedekt met een betonnen korst. Vrijwel alle grote rivieren sijpelen niet meer door hun natuurlijke bed ding, maar zijn de afgelopen jaren gekanaliseerd. Soms stuit de bezoeker nog op een landschap dat ont worpen lijkt voor de ansichtkaart, maar om er echt van te kunnen genieten moet hij vaak eerst een elek triciteitscentrale of cementfabriek 'virtueel' weg re toucheren. Tokio is een fascinerende metropool maar bestaat net als de meeste andere steden voornamelijk uit architec tonische steenpuisten die, aldus een andere Ameri kaanse schrijver, de columnist Dave Barry, 'nog het meest lijken op parkeergarages, maar dan zonder hun charmes'. Wie naar het strand wil, moet soms eerst wennen aan het idee dat hij zijn handdoek op asfalt moet uitspreiden. In zijn boek Verdwenen Schoonheid vraagt professor Ryuichiro Matsubara van de Universiteit van Tokio, zich af waarom we in ons dagelijkse leven omringd zijn door zoveel lelijkheid? „Japan moet weer mooi worden", zegt de hoogleraar. „We moeten een voor beeld nemen aan Italië, dat wel weet hoe het met zijn natuur en steden omgaat." Zijn pleidooi lijkt aan dovemansoren gericht. De kongsie van politici, bureaucraten en projectontwik kelaars, die de bouwwoede van de afgelopen tiental len jaren hebben aangewakkerd en daarvan hebben geprofiteerd, is te machtig. Het publiek is op een en kele uitzondering na ook niet geïnteresseerd in wat professor Matsubara aanbeveelt. Kyoto is de in beton verankerde illustratie bij Ver dwenen Schoonheid. De voormalige keizersstad (ruim 2,5 miljoen inwoners) is tijdens de oorlog ge spaard door de Amerikanen, die haar aanvankelijk als een van de doelen voor een aanval met een atoom- De Geishawijk in Kyoto. foto Per Bodner/GPD bom op hun lijstje hadden staan. De stad ontsnapte aan het lot van Hiroshima en Nagasaki en had dus nog steeds het kroonjuweel van Japan kunnen zijn. Ze is gelegen in een prachtig berglandschap, heeft meer dan 1600 tempels en heiligdommen, de een nog mooier dan de ander, en straatjes waar de traditie nog niet is weggevaagd door de 'vooruitgang'. Toch is een bezoek aan Kyoto een deprimerende ervaring. De tempels, oude huizen, de Geishawijk en Zen-tuinen zijn decors die verzeild zijn geraakt in de verkeerde film. In het echte Kyoto heersen het beton en het staal. Het grote, in 1997 geopende Centraal Station symboli seert de teloorgang van de keizersstad. Voor dit gigan tische monster, een steen geworden nachtmerrie die gebouwd lijkt voor een sf-epos, moest een oude wijk tegen de vlakte. Tien jaar geleden bestond Kyoto 1200 jaar, en dat was voor een groep bewoners, voornamelijk buiten landers, het signaal om tot actie over te gaan. Ze richtten het comité 'Red Kyoto' op. Ze wilden redden wat er nog te redden viel, in de eerste plaats Kyoto's traditionele houten huizen, de machiya, die 'de ziel van Kyoto' worden genoemd. Mizuho Toyoshima heeft de dagelijkse leiding van het comité, dat volledig uit vrijwilligers bestaat. Haar relaas is een opsomming van een grote en een paar kleine overwinningen, maar verder vooral neder lagen. De grote overwinning is het voorkomen van de bouw van een replica van de Pont Neuf uit Parijs. De brug. een geschenk van de Franse president Jacques Chirac, die een bijzondere band met Japan zegt te hebben, zou volledig misplaatst zijn geweest en het toch al geschonden karakter van de binnenstad ver der hebben verwoest. Toyoshima: „Daar hebben we demonstraties tegen ge organiseerd en die hebben tot onze grote verbazing succes gehad. De brug is niet gebouwd." De kleine overwinningen bestaan uit de machiya die van de slo pershamer zijn gered. De nederlagen bestaan uit elke machiya die ondanks alle inspanningen toch gesloopt werd en alle keren dat bakzeil gehaald werd door het gemeentebestuur. Toyoshima: „De gemeente beseft aan de ene kant dat de stad gered moet worden. Al was het maar voor,het toerisme. Aan de andere kant doet ze veel te weinig. De tempels zijn onaantastbaar geworden. Dat is winst. De meeste andere oude gebouwen zijn nog al tijd vogelvrij. Volgens een laatste overzicht, van een paar jaar geleden, waren er nog 37.000 oude huizen. Sindsdien zijn er volgens onze telling 8000 gesloopt." De gemeente kan veel meer doen om de machiya te redden, zegt Toyoshima. „Het moet fiscaal aantrekke lijk gemaakt worden om een machiya te behouden. De successierechten zijn schrikbarend hoog, vaak 70 procent, zodat iemand die een huis erft, wel gedwon gen wordt om de grond - het huis is fiscaal niets waard - te verkopen. Als die eigenaar het huis laat slopen en er een parkeerplaats opent, betaalt hij veel minder. Daarom vind je hier op de meest onverwach te plaatsen vaak een parkeerplaats, waar drie, hoog uit vier auto's kunnen staan. Die absurde regeling maakt duidelijk, waar de prioriteiten liggen van het gemeentebestuur. Bouwmaffia Dat gemeentebestuur, dat heeft verklaard van Kyoto een 'mooie, stralende stad' te willen maken, heeft geen visie, zegt ook John Einarsen, docent Engels aan een plaatselijke universiteit en hoofdredacteur/ uitge ver van Kyoto Magazine, een cultureel tijdschrift. „Of liever, de verkeerde visie. De politiek is hier volle dig in de greep van de bouwmaffia. Er is een uitdruk king die alles zegt over de machtsverhoudingen in dit land: Wie in de politiek wil moet de dochter van een grote projectontwikkelaar trouwen. Dat gaat in het bijzonder op voor Kyoto. Bovendien staan veel aanne mers bij de Yakuza (maffia, red.) in het krijt. Hun be langen gaan altijd voor. Als een aannemer het oog heeft laten vallen op een machiya, omdat het een pro ject in de weg zit, krijgt hij het ook. En als de eige naar niet wil verkopen tegen de altijd veel te lage prijs, wordt hem het leven door de maffia zo zuur ge maakt, dat hij uiteindelijk toch verkoopt." Het is een situatie waar weinig aan te doen valt. „De meeste inwoners zijn zich niet bewust dat hun stad voor hun ogen kapot wordt gemaakt. Het kan ze vermoedelijk ook niets schelen. Het is ze met de paple pel ingegeven dat oud lelijk slopen. Zolang dat niet verandert, is de kans dat Kyoto gered kan wor den, te verwaarlozen", zeggen Einarsen en Toyoshi ma. Voor de belangrijkste promotor van het toerisme naar Japan betekent dit, dat hij het belangrijkste zen dingswerk vooral in eigen land moet bedrijven. Peter van Nuijsenburg

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2004 | | pagina 23