oud Europa
Heimwee
naar een
Dat scheelt alweei
in het behang
Kees Fens
Marche Funèbre
I
Plezierpoëzi
donderdag 5 februari 2004
Bolstoltie kan robortie boere
Sanbardjo koestie loesti toere
Doeroere blaf ka pafka pee!
(Loekie is dood)
Dondoerje kama peelstie viere
O poteblaf kon janka spiere
O dondroga herejee!
(Hector is dood)
Condoma perja verja leeste
Omdoerma parja blaffebeeste
Verberme in de tormaslut!
(Dingo is dood)
Ti ntsj intra faliekluif lekkage
Tontoeri belstja persifflage
Tomoremal Connecticut!
(Bullie is dood)
S. Vestdijk
En nu iets heel anders. Een
boek waarin niet de gebrui
kelijke dichters de toon aange
ven. In dit geval overheersen
Kees Stip, Drs. P, Lévi Wee-
moedt en C. Buddingh'. De defi
nitieve editie van Ik wou dat ik
twee hondjes was ligt in de win
kel, de bundel waardoor bijna
een kwarteeuw geleden de onse
rieuze poëzie ineens serieus
werd genomen.
Vic van de Reijt voegde meer
dan tachtig verzen toe, waar
door de bloemlezing een nieuw
aanzien heeft gekregen. De uit
gave biedt de gelégenheid om
een beeld te krijgen van de licht
voetige poëzie. Waarin verschilt
die van wat ik voor de overzich
telijkheid maar de echte dicht
kunst noem?
De plezierpoëzie is verbluffend
homogeen. Het is een bolwerk
van mannen, heel eensgezinde
mannen die vooral een afkeer de
len van alles wat raar is. Een af
keer van de geaffecteerde ma
niertjes van Louis Couperus bij
voorbeeld. Een tijdgenoot van
hem gaf zijn vereersters de
raad; 'Koopt een aantal mooie
dassen,/ Zacht van stof, van
kleuren teer,/ Sokken, die er
goed bij passen;/ Damessokken
voor een heer.' Een briljante
vondst, dergelijke sokken horen
inderdaad bij Couperus.
Het toppunt van raarheid vindt
men de echte dichtkunst. Die
wordt uitbundig bespot en venij
nig gepersifleerd. Zelfs de be
roemdste regels laat men strui
kelen over een oneerbiedig ver
volg. Jan Camperts 'Een cel is
maar twee meter lang' wordt
voortgezet met het nuchtere:
'Dat scheelt alweer in het be
hang.'
In de ware poëzie wordt gezocht
naar het onbekende, het ongere
gelde, het onvoorspelbare, het
grillige gemoed. De plezierdich
ters staan daar zeer wantrou
wend tegenover: wat griezelig
en gevaarlijk allemaal! Men
kiest juist voor veiligheid, zeker
heid, duidelijkheid, de regelma
tige rede. Dat kan de extreme
hang naar de vaste vorm verkla
ren. Op alle mogelijke manieren
wordt gedemonstreerd dat men
de dingen in de hand heeft,*
jongleert met de taal, men®*
selt met het rijm, maar dati»
lemaal vertoon van control®
meeste auteurs uit deze bloefe
zing mijden angstvallig»
kunst, ze hebben daarent»
een heilig ontzag voor de
bachtelijkheid.
Virtuoze hulzen maken ze,l|r.
zonder enige inhoud. Het isj"
eredienst voor het lege gèdifr
het gedicht dat nergens I.
gaat, het gedicht zonder ril.
Het gedicht waarmee je gega|-
deerd de lachers op je
krijgt, maar waarmee je je os*
gelijk belachelijk kunt mst.
In het heldere morgenlicht ei!
felle middagzon is, zeker Jl
ogen van stoere mannen, dei.
te dichtkunst al gauw ridiA
Zij gedijt slechts in de verhi
de avondschemer of de
nacht. Chaos is er al meer
genoeg, daarom hechten
olijke verzenmakers zo aan:
teugeling. Gevoel bestaat
proberen ze ons wijs te rro
Een waan natuurlijk, maar:
den wordt een waan zo gee
en puntig verwoord.
Het tintelt en sprankelt
boek, ook door de bijdragen
schrijvers die we uit de eral
dichtkunst kennen. Ik noem(
rit Komrij, Alfred Kossmar:
A. Roland Holst. Van S.Vest
is er de hierbij afgedrukte n
voor vier gestorven honden,
zware auteur die zwicht
het lichte dicht. Helemaal
poëzie óf daarvan een ander
zicht?
Mario Mole;
Ik wou dat ik twee hondjes was.
derlandse nonsens- en plezieri
ters van de twintigste eeuw. Bit
gebracht en ingeleid door Vic wj
Reijt - Uitgeverij Bert Bakker,
pag., 12,50
lke maandag, 21 jaar
lang, bood literatuur
criticus, essayist en
oud-hoogleraar Kees Fens in
De Volkskrant met zijn tijdlo
ze stukken over de cultuurge
schiedenis van Europa een te
genwicht aan de brandende
actualiteit van het wereld
nieuws. Een bundel met een
selectie uit deze verhalen ver
scheen onlangs bij Querido.
Tevens ontving Fens, lange
tijd een van de weinige hoog
leraren zonder academische
graad, een eredoctoraat.
„Mijn wereld is die tussen Ier
land en Konstantinopel."
Onlangs was hij nog in Char-
tres. Op de terugreis van
Bretagne kon hij het niet laten
even de kathedraal te bezoeken.
Kees Fens (74), als geen ander
gevormd door de cultuur van
het christelijke Europa, is er
kind aan huis. Hij zag er op
nieuw de portalen, met hun on
waarschijnlijk verfijnde beeld
houwwerken, de duisternis van
het interieur en de schittering
van de gebrandschilderde ra
men.
„Ik ken geen kunstwerk dat het
goddelijke indringender ver
beeldt dan deze kerk. Alles wat
er menselijkerwijs over God te
zeggen valt, wordt hier gezegd.
Hier, en in het Paradiso van
Dante. Meer zou ik er niet aan
toe kunnen voegen. Chartres is
zoveel meer dan een gotische ka
thedraal. Dat voel je, meteen als
je er binnenkomt. Je wilt er ook
terugkomen. Net als dat ene
boek dat je gelezen hebt en iede
re keer herlezen wilt."
Echo's
Toch wordt hij, bij elk bezoek,
ook een stukje verdrietiger. Het
aantal toeristen groeit, het aan
tal gelovigen daalt. Wie weet er
over honderd jaar nog wat al die
beelden betekenen, welke we
reld ze vertegenwoordigen? „De
christelijke cultuur zal verdwij
nen. Onherroepelijk. Kerken
worden als Romeinse tempels:
echo's van een ver, nauwelijks
nog gekend verleden. Voor het
eerst groeft er nu een generatie
op die niefë meer weet van het
christendom. Er hangt daar in
Chartres een kruis. Een prach
tig crucifix. Ik kijk er altijd
naar, maar elke keer lijkt de
Christus-figuur meer verlaten.
Hoe eenzaam zal Hij zijn, aan
het einde der tijden? Ik vraag
het me steeds meer af."
Thuis, aan de keukentafel in
Amsterdam, vertelt Fens geest
driftig over zijn werk. Over de
zogeheten maandagstukken
vooral, die hij 21 jaar lang voor
De Volkskrant schreef en hem
onlangs een eredoctoraat bezorg
den. De oud-student MO Neder
lands, leraar Nederlands, litera
tuurcriticus van de De Tijd en
De Volkskrant (tot 1978) en
oud-hoogleraar in Nijmegen en
Amsterdam, vervulde er al die
jaren de rol van gids voor een
Europa dat in snel tempo aan
het verdwijnen is.
„Ik heb het al zo vaak gezegd,
en ik schrijf het ook in achter in
mijn nieuwe boek: „Mijn wereld
ligt tussen Ierland en Konstanti
nopel, mijn tijd is die van haar
geschiedenis."
Het heet ook niet voor niets Dat
oude Europa. Ik beschouw het
als mijn plicht daarover te
schrijven. Omdat ik niet anders
kan. Ik heb mij gestoord aan het
dédain waarmee president Bush
over dat zogenaamde oude Euro
pa heeft gesproken. Terwijl aan
de andere kant toch de mooiste
studies over onze cultuur mo
menteel juist uit Amerika ko
men."
Onkunde
„Ik stoor mij aan de onkunde
van politici voor wie de Europe
se eenwording synoniem is aan
euro en economie. Wat Europa
gevormd heeft, de culturele tra
ditie waaruit het voortkomt,
daarvan heeft men geen notie
meer. Hoe kun je over eenheid
praten zonder iets te weten van
die geweldige culturele traditie?
We hebben het over onze ge
meenschappelijke wortels: het
christendom, het jodendom, de
Grieks-romeinse cultuur. Zo
lang als het me gegeven is, zal ik
daar over blijven schrijven."
Hij begon met de maandagstuk
ken nadat hij met z'n literaire
kritieken was gestopt.
Fens, neerlandicus en vanaf
1955 schrijvend voor diverse
tijdschriften en kranten, zocht
de luwte en vond die in het
steeds groter wordende hoekje
op pagina twee van Volkskrant.
Uitgangspunt was om te schrij
ven over boeken die normaal ge
sproken de krant niet zouden ha
len. Over cultuurhistorische on
derwerpen uit het oude Europa,
christelijke denkers als Grego-
rius de Grote, Augustinus, Jo
hannes van het Kruis, dichters
als Petrarca en Lucebert of zo
maar twee onbekende domi-
Kees Fens
nee's uit het achttiende-eeuwse
Engeland van wie de een in zijn
dagboek uitsluitend over etens
waren schreef en de ander over
zijn lege kerk, de immer vallen
de regen en de treurigheid van
het menselijk bestaan.
De belangstelling voor de chris
telijke kunst en cultuur had hij
al vanaf zijn jeugd, toen hij in
zijn parochiekerk in Amster
dam als jongetje werd overrom
peld door de liturgie en kerkmu-
ziek van de katholieke kerk. „Ie
mand heeft ooit gezegd: het ka
tholicisme is het mooiste kunst
werk dat er door de mensen is
gemaakt. De liturgie, de schoon
heid van het Latijn, de kerken,
de beelden, de geschriften van
de kerkvaders: het is een over
rompelend bouwwerk. Ik heb
dat ook nooit kunnen scheiden:
het esthetische en het gelovige."
„Natuurlijk is mijn geloof in de
loop der jaren veranderd. Ik zie
ook wel dat het beeld van de al
les regelende God geen stand
kan houden, als je bijvoorbeeld
het hartverscheurende verdriet
ziet van die mensen in Iran na
de aardbeving in Bam. Maar
aan de andere kant word ik nog
altijd geraakt, als ik in Chartres
kom, in Rome of Ravenna. De
strenge, voorname schoonheid
van de Appolinare-kerk aan de
haven in Ravenna, de Santa Ma
ria Maggiore en de Santa Sabi-
na op de Aventijn: in die kerken
kom ik thuis."
Medebepalend voor die belang
stelling was zijn ontmoeting
met de Nijmeegse priester en
hoogleraar in de kunstgeschiede
nis Frits van der Meer
(1904-1994). Fens ontmoette
hem in 1964, als lid van de jury
die aan Van der Meer de PC
Hooftprijs had toegekend. „Hij
zei me na afloop: kom een keer
langs. Ik heb dat gedaan, en ben
het blijven doen. Ik ken nie
mand die met zoveel eruditie en
verbeeldingskracht over de
oud-christelijke wereld geschre
ven heeft. Zijn boek over Augus
tinus behoort - met Herfsttij der
Middeleeuwen van Huizinga -
foto Chris v<
voor mij tot de meest bepalende
boeken van mijn leven. Hij
schreef alsof hij er zelf bij was
geweest. Van der Meer wist ook
precies hoe het daar uitzag. Wat
hij eenmaal had gezien, vergat
hij ooit meer.Hij was een man
van het oog, ook in het geloof.
Hij dacht en geloofde visueel.
Hij zag wat hij schreef. Dat nie
mand hem nu nog leest, doet
zeer."
Vergetelheid
„Aan de andere kant kan ik er
ook steeds meer in berusten.
Van der Meer treft hetzelfde lot
als Carmiggelt en Vestdijk. Ze
zijn in vergetelheid geraakt. De
huidige generatie lezers wil an
dere dingen. Makkelijker, kor
ter, leuker, meer op de persoon
van de schrijver gericht. Vest
dijk - vooral met zijn schitte
rende essays - en Carmiggelt wa
ren voor mij monumenten. Maar
ik vrees dat hun lot definitief is.
In de literatuur is verrijzenis he
laas zeldzaam."
Herman Haverkate
Kees Fens: Dat Oude Europa. Nieu
we keuze uit de maandagstukken,
Querido €21,9 5.
Rudy Kousbroek
Het landschap der herinnering
Als de herinnering een landschap
is, wat is dan deze dode boom,
door klimop overgroeid?
Het ziet er uit als rook. De mo
mentopname vari een ontploffing. Een wonder
van vormsnoeikunst: een man worstelend met
een konijn, zich tegelijkertijd een wurgslang
en een kameel van het lijf houdend. Het is niet
meer dan een dode boom, bedekt met klimop;
toch ziet het er uit of het iets uitdrukt, het ont
hult iets - maar wat? Wildheid, geweld, iets
dat bezit neemt ergens van.
Waarvan? Van een leven? Het is een feit dat bo
men sinds mensenheugenis bekleed zijn met
betekenis. Het interessante van een boek als
De natuur als beeld, door Matthijs G.C.Schou-
ten (KNNV 1999), is dat niet de natuur zelf er
het onderwerp in is, maar de beelden die de
mens zich van de natuur vormt. Bomen zijn
een schakel tussen de aarde en de hemel; de
wortels gaan het onderaardse, de takken de he
mel in. Het contact verloopt via de stam. Maar
wat is dan een dode boom? Een verbroken ver
binding tussen hemel en aarde? En wordt die
door de klimop weer hersteld?
In De natuur als beeld komt een beschrijving
van een 'koortsboom' voor:
'bij de ruïne van de Walrickkapel in Overas-
selt staat een boom die volhangt met strookjes
stof, afgescheurd van de kleren van zieken. De
lapjes worden opgehangen door verwanten en
vrienden van de lijdende vanuit het geloof dat
de boom de kwaal kan overnemen.'
Bij die gedachte maakt zich een vreemde aan
doening van mij meester. Het is of de boom
iets goedigs heeft, hij is vol liefde, hij geeft
zichzelf. Is dat wat gebeurd is met de dode
boom op de foto? Misschien heeft deze boom
een ziekte overgenomen waar hij zelf aan is
In hetzelfde boek staat ook een foto van de
baobab, de 'omgekeerde boom'; de baobab im
mers 'rust met zijn kruin in de aarde en reikt
met zijn wortels naar de hemel'. Onderaan bij
de stam, onder de kale takken staat een meis
je, en bij dat beeld kwam mij opeens een herin
nering voor de geest, aan hoe iemand mij ver
telde dat in een bepaalde streek in Frankrijk,
wanneer er een meisje werd geboren, een méri-
sier werd geplant; een mérisier is een soort ker
seboom, befaamd om het fraaie geelrode hout
van zijn stam. Terwijl het meisje opgroeide
werd de boom groot. En dan, wanneer zij ging
trouwen, werd de boom omgehakt en uit zijn
stam werd een bahut gemaakt, een soort kist
waar haar uitzet in kwam te liggen en die met
haar mee zou gaan bij het verlaten van haar
ouderlijk huis.
Ik heb me vaak verdiept in de band die moet
hebben bestaan tussen zo'n meisje en haar
boom - eerst terwijl zij samen opgroeiden: hoe
het haar te moede was wanneer zij onder de
boom stond, wanneer zij omhoog keek in de
takken en wist dat hij voor haar bestemd was,
dat hij op een dag voor haar zou moeten ster
ven. Maar ook daarna - dat hij bij haar zou
zijn in haar verdere leven, dat zij niet naar die
kist zou kunnen kijken zonder zich te herinne
ren hoe hij er als levende boom had uitgezien,
hoe zij zijn bladeren had gekend en had horen
ruisen in de wind.
Dat alles ligt besloten in het begrip offer, dat
in onze tijd vrijwel niet meer bestaat en niet
meer wordt begrepen: iets dat gedaan wordt
uit liefde, 'dienende liefde' heette dat, liefde
die nergens om vraagt. Dat was ook van toe
passing op de koortsboom, die de ziekte over
neemt. Waarom doet hij dat? Hij brengt een of
fer, hij offert zich op; uit goedheid, hij heeft
lief.
Het is tegelijk ook een terugblik in de tijd. In
de herinneringen van Engelmann aan Wittgen
stein komt een passage voor waarin zij spre
ken over een bepaald gedicht van Ludwig
Uhland (1787-1862). Het gedicht heet 'Graf
Eberhards Weiszdorn' en er wordt in beschre
ven hoe deze graaf Eberhard tijdens de kruis
tochten in Palestina een groen takje van een
haagdoorn plukt, en dat na zijn terugkeer in
if*, v. f
Foto in Flora britannica, Richard Mabey, 1997.
zijn tuin plant. De tak groeit uit tot een boom.
In zijn latere leven gaat de graaf vaak onder
die boom zitten, diep in droom verzonken:
Darunter oftmals sasz Der Greis in tiefem
Traum; en dan volgt een onvergetelijk kwa
trijn waarin beschreven wordt hoe hij, geze
ten onder de welving van de boomkruin en
luisterend naar het ruisen van de bladeren,
zich de oude tijd en het verre land herinnert:
Die Wölbung, hoch und breit,/ Mit sanftem
Rauschen mahnt/ Ihn an die alte Zeit/ Und an
das ferne Land.
Wittgenstein en Engelmann zijn het er over
eens dat het gedicht iets uitdrukt over het
voorbijgaan van de tijd dat niet onder woor
den is te brengen.