Demonen van
Gerrit Komrij
Onvervalst grafboeket
Wandelend interval
Literaire avond
fotosynthese
donderdag 20 november 2003
Rudy Kousbroek
Sybren Polet
ÉL
2é
De tijger
blijkt soms
tandeloos
n zijn nieuwe prozabundel Demonen gaat Gerrit
Komrij (1944) zijn kwelgeesten te lijf. Hij rekent in deze
autobiografische verhalen af met 'ontrouwe vrienden'.
Hij doet bekentenissen, mijmert over mislukkelingen en zijn
kindertijd, wroet in zijn zelfgeschapen paradijsje en zoomt
in op humeuren en temperamenten.
De laatste jaren, wordt wel
beweerd, zou Komrij geen
schim meer zijn van de briljante
stilist, polemist en dichter die
hi] eens was. De PC Hooftprijs-
winnaarvan 1993 zou meer en
meer een karikatuur van zich
zelf zijn geworden. Dodelijk,
maar ook enigszins overdreven.
Het is waar, de kwaliteit van
zijn werk is de laatste jaren nog
al wisselvallig.
De ene keer verbluft hij je met
een ouderwets vlijmscherp pro
zastuk of een mooi gedicht, de
andere verbaast hij je met een
teleurstellende roman, een on
geïnspireerde column of in zijn
hoedanigheid van Dichter des
Vaderlands met een duf sonnet,
waarbij je je soms afvraagt of je
inderdaad wel met een en de
zelfde auteur van doen hebt.
Komrij blijft een ongrijpbaar
fenomeen, ook na zijn nieuwe
bundel Demonen met openhar
tige 'autobiografische verha
len'. Hij roept bewondering en
wrevel op. Hij trekt dat zelf aan,
niet zozeer vanwege zijn per
soon (in het openbaar kan hij de
beminnelijkheid zelve zijn),
maar vanwege zijn soms niets
ontziende stukken waarin de li
teraire nar als een navolger van
W.F. Hermans plaagstootjes uit
deelt, tegen heilige huisjes
schopt voor zover ze nog be
staan en op lange tenen gaat
staan.
Zo rekende hij afgelopen zomer
in kunstenaarsdorp Ruigoord
met een vlammende boutade af
met zijn eigen generatie, die van
mei 1968, de club van provo en
de Verbeelding. Van al haar
mooie idealen is volgens Komrij
niets terechtgekomen. De ver
beteringen zijn schijnverbete-
ringen gebleken. De nieuwe
democratie is een schijndemo-
cratie. De idealisten van giste
ren zijn de machthebbers van
nu. Komrij hakte er in zijn tira
de lustig op los zonder namen te
noemen. Hij schoot met losse
flodders en die zijn bij voorbaat
al weinig doeltreffend.
In Demonen noemt hij evenmin
namen. Dat moge misschien
geen probleem zijn voor wie (het
werk van) Komrij kent en enigs
zins vertrouwd is met het lite
raire wereldje, het kan voor an
dere lezers een handicap zijn.
Zeker in die stukken waarin de
schrijver afrekent met 'literaire
vrienden'. Zo overheerst bij
Komrij deernis en verbazing
over zijn langzaam doodgebloe
de vriendschap met de dichter,
dagboekschrijver en criticus
Hans Warren. Vlak voor War
rens dood sloeg die om in grove
verwijten en verbittering. Kom
rij schrijft over hun belangeloze
vriendschap, over de aanvanke
lijke bewondering voor eikaars
werk, en de langzame verwijde
ring. Die begon toen Warren zijn
beroemde reeks 'Geheim dag
boek' begon te publiceren waar
in hij over hun vriendschap roy
aal uit de school klapte.
Vooral Warrens levensgezel Ma
rio Molegraaf moet het ontgel
den. Komrij verdenkt hem er
van hun vriendschap te hebben
bezoedeld, hij is de kwade ge
nius achter dit 'literaire ver
raad': ,,'t Jongetje van zeventien
wist veel. Hij kon wel twaalf
sterke dranken door elkaar
drinken en sprak zeker dertien
vreemde talen, ik vrees even
eens door elkaar. Eerlijk gezegd
wist hij te veel. En alles beter."
Het is een kort maar aangrij
pend portret over 'vriendenver-
raad'.
Niet minder ontluisterend is de
'ontmaskering' van een andere
kameraad: Boudewijn Büch:
„Een lachebek was hij en een
praatjesmaker", schrijft Kom
rij. Ze waren ooit maatjes, ver
loren elkaar uit het oog, en in
eens was hij dood. Volgens
Komrij was Büch steeds meer
verworden tot een schertsfi
guur, een kopiist, iemand, die
zich alles van anderen toeeigen
de, tot en met zijn hartstochten
(Goethe) aan toe, die zich aller
lei identiteiten aanmat en ach
ter al die vermommingen zelf
uiteindelijk oploste.
Terwijl Komrij in zijn boeken
een bonte maskerade opvoerde,
voerde Büch die in de media op:
„Hij was onweerstaanbaar
charmant. Ik vergaf hem bij
voorbaat dat hij zou gaan liegen
dat hij scheel zag", schrijft
Komrij. En: „Hij maakte ge
dichten over een dood kind dat
louter symbolisch was, schreef
romans over homoseksuele er
varingen die hij niet kende, ci
teerde foutief uit de verkeerde
auteurs, verzon landschappen
waar hij met de rug naartoe had
gestaan, presenteerde een af
komst en een hersenvolume en
eën lotbestemming die allemaal
tot het rijk der fabelen behoor
den. Misschien was alleen zijn
weemoed authentiek."
Het zijn die 'pijnlijk' mooie
stukken waarin Komrij op zijn
best is en waarin hij zijn be
faamde stilistische brille de
monstreert. Zo zijn er meer ver
halen in Demonen waarin hij
excelleert, zoals in die over oude
deugden als hoop, geloof en lief
de, over spijt en dweperijmen
senhaat en grootheidswaan, en
over het verschil tussen ambitie
en carrière. Mooi zijn de verha
len over de ongeneeslijke simu
lant die hij als kind was en over
het spelletje 'Duitsertje pesten',
waarin hij en zijn schoolvriend
jes in hun grensdorp (Winters
wijk) zeer bedreven waren (en
waarvoor hij zich achteraf is
gaan schamen). Aangrijpend is
zijn herinnering aan een vriend
die er een paar jaar geleden 'de
brui aan heeft gegeven'.
Hoewel hij al jaren hoog en
droog in Portugal verblijft,
volgt Komrij de ontwikkelingen
in de lage landen op de voet. Ver
makelijk, zij het inmiddels
voorspelbaar, zijn z'n schimp
scheuten naar zijn oude vader
land, al haalt Komrij niet altijd
even fijnzinnig uit naar de 'Hol
landse hufterigheid': „Als er
schaduw is misgunt de Hollan
der zijn buurman de schaduw en
als er zon is de zon." Op elke
bladzijde in dit boek tref je wel
een pregnante uitspraak of for
mulering aan: „We omhelzen
het kwaad dat we zouden moe
ten bestrijden." Of: ,,'t Enige
mooie aan doodgaan is dat het je
maar één keer overkomt."
Helaas staan tegenover de vele
mooie verhalen ook nogal wat
zwakkere, waarin de papieren
tijger een tandeloze indruk
maakt. Dan mijmert de ouder en
milder geworden bard wat voor
zich uit in zinnen waarop geen
enkele spanning staat. En dat is
even wennen. Dat is niet de
Komrij die we kennen uit zijn
essays, (tv-)kritieken, schot
schriften en polemieken die vo
rig jaar zijn verzameld in het
monumentale, tweedelige 'Inkt.
Kapitale stukken'. Komrij
klinkt in Demonen soms zelfs
berustend en gedesillusioneerd.
En dat mag verwondering wek
ken bij een schrijver die zich in
zijn maskerades juist nergens il
lusies over maakte.
Nico de Boer
Gerrit Komrij: Demonen, autobio
grafische verhalen - Uitgeverij De
Bezige Bij, 224pag.,€18,50.
Er valt veel bijzonders te ver
tellen over mijn echtgenote.
Maar het bijzonderste is toch
wel dat in haar boekenkast, tus
sen Chaja Polaks Verloren
vrouw en Friederike de Raats
Vrouwen aan de top, de roman
Mannekino door Sybren Polet
mag staan. Sybren Polet: hij is
eerder berucht dan beroemd.
Een schrijver die niet in intuïtie,
maar in systemen gelooft. Een
schrijver die zelfs de taal met al
haar grillen wantrouwt. Hij
kiest daarom graag voor woor
den die exactheid suggereren.
Wat tot dit soort wendingen
leidt: 'Placebo nestelt zich/ in
placenta/ als loco.' Of tot: 'Een
reuzeninsect/ als een zich ont
vouwende/ mathematische
maagd.'
De laatste twee citaten zijn af-
komstig uit de pas uitgekomen
dichtbundel Luchtwegen Ner-
genswind. Als ik zijn dichtwerk
tot één zin terug moest brengen,
zou ik deze uitspraak kiezen:
'Laat duizend plastic bloemen
bloeien/ op deze knorrige mate
rie.' Maar wie wil er kunstbloe
men wanneer er in de Neder
landse poëzie meer dan genoeg
echte bloemen voorhanden zijn?
En welke lezer houdt ervan wre
velig aangesproken te worden,
op een toon van: publiek, u
snapt mij toch niet. Nee, we be
grijpen ze inderdaad niet, regels
als 'Na wonderwat priemwoor-
den/ hernatureert zich/ de reali
teit.' Of liever gezegd, we willen
ze niet begrijpen, dergelijke
oververmoeide experimenten
van de enige dichter die een hal
ve eeuw na dato nog een Vijfti
ger is.
Toch blijkt er in dit nieuwe boek
van Polet, het eerste sinds be
kend werd dat zijn oeuvre met
de Constantijn Huygensprijs is
bekroond, wel degelijk sprai»
van verandering. Het jargon be.
gint te wijken. De bijna teel®
sche benadering is verruildvoor
een persoonlijke stijl. 1^
verschijnt hijzelf, kwetsbaar en
gekwetst. De dichter, inmiddels
79 jaar oud, heeft ontdektdatde
belangrijkste realiteit zich met
geen miljoen priemwoorden
laat hernatureren. De realiteit
dat alles verdwijnt, valt op geen
enkele manier te ontlopen je
gaat verloren in voortijd enna
tijd,/ je gaat verloren./ Je gaat
verloren in oneindige getallen/
in toekomstige kinderen', ver
zucht hijen daar is geen gekun
stelde term meer bij
Voor de meeste mensen zal het
geen opzienbarende medede
ling zijn, maar bij Poletheeftdit
besef de glans van een ontdek
king. Een heel zwarte glans:
loopt met de dood als eenho»™
achter je aan.' Het boek bevat
een aantal gedichten van
ander soort, zoals een bespieg
ling over Griekenland onderhe
motto 'Zien is herzien'. Maat
vooral zijn er voorbeelden v;
ouderdomspoëzie, in de mengt*
ling van onzekerheid en voor
spelbaarheid een merkwaardij
spiegelbeeld van puberlyriek
Sybren Polet stamelt wat
door zoveel anderen is gest™
meld. Hij kan het niet winnet
dat gevecht met de tijd. Hetuui
zijn uur is gekomen: 'Jelooptte
gen twaalven.' Dat besef werp
ook z'n schaduw over het hierb
afgedrukte gedicht. Eengedicl
waarvoor je, bij deze auteurbi;
zonder, het woordenb#
slechts nodig hebt om uitten
den dat 'triolen', een chemisch
term, gemist kan worden. Maj
dat is dan ook het laatste plast
bloempje in een onverval
grafboeket. Ik denk dat mij
vrouw Luchtwegen Nergm
wind een plaatsje naast Mam
kino gunt.
Mario Molegra
Sybren Polet: Luchtwegen Nergm
wind. Gedichten - Uitgeverij i
reldbibliotheek, 56 pag., €15,99.
Verknipte harmonie, overal
verspreid. Druppelseconden.
Het regent triolen.
Ik hoor mijzelf
tikkend leven.
Alle leven
voorgeboorte, alle geboorte
nageboorte,
levenslang.
Mensen van ondertonen
in een wereld
van boventonen.
En wijeen
wandelend interval.
Sybren Polet
door een barst in de muur
et voorbijgaan van de tijd, daar
zijn weinig foto's van. Voorbijflit
send 'als een wit paard gezien
door een barst in de muurhai ju
guo xi, zo luidt een Chinese uitdrukking. Deze
blijkt terug te gaan op een passage bij de filosoof
Zhuangzi (4e eeuw v. Chr.), waarin overigens
meer sprake is van het voorbijgaan van een men
senleven. In de vertaling van Burton Watson:
'Man's life between heaven and earth is like the
passing of a white colt glimpsed through a crack
in the wall - whoosh! and that's the end.' (1)
Hier nu dus een zeldzame foto van de voorbij-
stormende tijd. Alles is er, het paard, het galop
peren en het gat in de muur: dat is de camera. Het
paard is hier weliswaar zwart, maar eigenlijk
past dat beter, schimmels zijn ook minder snel.
Zo'n vliegende galop zie je niet vaak, behalve op
emblemen van sportauto's (Ford Mustang, Fer
rari), op zichzelf ook weer vervuld van 'whoosh!
and that's the end.'
Het paard gaat van links naar rechts, net als de
tijd - achter hem is het verleden, vóór hem de
toekomst; de onbekendheid van wat er gaat ge
beuren wordt uitgedrukt door de leegte van het
landschap. Het huis symboliseert de ruimte. Tijd
lijkt veel op ruimte: er zijn ook afstanden in, er is
ook ver en dichtbij - maar in de ruimte heeft de
mens nog wat bewegingsvrijheid, in de tijd is
hem die afgenomen. Als iemand ruimtelijk er
gens anders is kun je naar hem toe, maar als hij
ergens anders is in de tijd is hij onbereikbaar.
Waarheen gaat de galop? Dat is duidelijk, naar
de dood. Maar dat is ook het verlangen; vandaar
sterven van verlangen. Dat wil zeggen van lief
de. En zo zijn liefde en dood verwant zoals ruim
te en tij d - vooral in de vorm van een paradox die
eeuwenlang een geliefd thema is geweest in de li
teratuur: doodgaan van liefde en daarmee een
onverschillige beminde vermurwen.
'Zelfmoord plegen voor een vrouw is een manier
om haar te verleiden', is hoe J.R Guépin het sa
menvat in Vermakelijkheden van liefde en dood
- een geleerd en briljant boek, een mijn van
prachtige vertalingen uit het Latijn, plus wat
Frans en Italiaans (2).
Een van de meest inspirerende citaten uit dit
boek is: 'Aan de verre oever staat een boom waar
het Genot woont met de Dood. Wee wie onder
zijn takken in slaap valt!' Dat is van Charles-
Hubert Millevoye (1782-1816) en het drukt een
essentie uit die in de literatuur meestal ver te
zoeken is. Die essentie is: de ware liefdesdood,
dat is niet sterven van verdriet, maar van genot.
Een groot raadsel: de gangbare interpretatie in
de literatuur is sterven van liefdesverdriet, met
de hoop dat de beminde op je graf zal komen we
nen. Maar zoals Guépin zegt: waarom zou ze? En
al kwam ze, zou ik er aan toevoegen, what's the
use? Een fatale misrekening in tijd en plaats!
Vreemd ook in deze poëzie zijn al die verwijten
van wreedheid aan het adres van de geliefde,
daarmee krijg je haar toch het bed niet in?
En toch is er de impuls, ook mijzelf maar al te
goed bekend, van: 'ik zou wel voor je willen ster
ven'. Het betekent: zoveel houd ik van je.
En zo galoppeert dat paard de dood tegemoet.
Gelukkig is dat niet de enige interpretatie. Als ik
lang naar die foto kijk en afstand doe van het
tragische zie ik het ook anders: waarom loopt
dat paard zo hard? Waarheen is hij op weg? Hele
maal niet naar de Dood. Het is omdat er rechts
buiten het beeld iemand aankomt die hij zojuist
herkend heeft, iemand die haar armen naar hem
uitstrekt. Daar stormt hij nu op af. Hij komt zijn
oren laten aaien, en zijn neus, die duwt hij zoda
delijk in haar hals.
(1) J.Burton Watson, vert., The complete works
of Chuang Tzu (=Zhuangzi), Columbia UP 1968.
(2) J.P.Guépin, Vermakelijkheden van liefde en
dood, Zwanenzangen en heldinnenbrieven, Van
Gennep 2002.
Rudy Kousbroek bundelde zijn fotosyntheses in
het boek Opgespoorde Wonderen dat deze week
is verschenen bij uitgeverij Augustus. Donder
dag 27 november houdt Rudy Kousbroek een le
zing (uiteraard: met beelden) in de Zeeuwse Bi
bliotheek te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur.
Deze PZC-literaire avond is vrij toegankelijk op
vertoon van de bon die morgen in de PZC ver
schijnt.
foto Anthony Suau, 1994, fragment
v.
',A
m
p m ipHMI
fpg®
ÉggiP®^
Gerrit Komrij
foto Klaas Koppe