Brieven Van Oorschot Ooit mannenmooi Tijdig fotosynthese donderdag 13 november 2003 Rudy Kousbroek Anton Kortewe« X ll Ik neem Hermans nooit iets kwalijk e brieven van uitgever Geert van Oorschot (1909- 1987) zijn, anders bijvoorbeeld dan die van Gerard Reve, geen literair hoogstaande epistels. Toch is het lijvige boek Hierbij de hele God in proef, met brieven die hij schreef aan Willem Frederik Hermans (1921- 1995), uiterst interessant. Het biedt een verhelderend inzicht in de getroubleerde verhouding tussen een van de belangrijkste Nederlandse schrijvers van na de oorlog en een uitgever die ook een wezenlijk stempel heeft gedrukt op het literaire leven in de Lage Landen. Van Oorschot publiceerde Hermans' boeken, toen geen enkele andere uitgever daar trek in had. Voordat Hermans in 1958 doorbrak met De donkere kamer van Damokleshadden boeken als De tranen der aca cia's, Ik heb altijd gelijk, Para noia en De God Denkbaar, Denkbaar de God een beschei den lezerspubliek gevonden. Volgens Van Oorschot wilde Hermans' latere uitgeverij De Bezige Bij de roman De tranen der acacia's alleen publiceren als enkele aanstootgevende passages zouden worden ge schrapt. Uit het brievenboek blijkt dat hij zelf de roman eerst ook afwees onduidelijk blijft waarom - maar toen hij in 1949 toch tot uitgave besliste, peins de hij er niet over wijzigingen aan te brengen. Slim als hij was, begreep Van Oorschot dat een controversieel schrijver voor een uitgeverij heel aantrekkelijk kan zijn. Dat blijkt uit een brief van 26 juni 1951, over het verschijnen van de roman Ik heb altijd gelijk. „De boekverkopers lezen bij de aanbieding een aantal pagina's en met de weerstand, die ze toch al tegen je hebben, - want de Tranen, verkochten ze bijna al lemaal contre-coeur, - zullen ze alle 'Godverdommes' aangrij pen, om het boek niet te 'willen' kopen. Dat 'willen kopen' komt pas'en wordt een 'willen verko pen Vals 'men' het komt bestel len. Ik wou je dus voorstel len, reeds bij de aanbieding ie dereen in het harnas te jagen. B.v. op de omslag, in het aanb. Prospectus: 'verboden voor ka tholieken', '(te) vies voor protes tanten', 'gebrek aan ethiek voor vrijzinnigen', toch onfatsoen lijk zelfs voor socialisten en on gelovigen!De Bond zonder Naam of i.d. Koopt en leest dit boek, als u durft!Dit alles, goed uitkienen, de goede slag zinnen maken: ik geef al deze zinnen voor beter! (ze moeten veel directer en scherper; maar je begrijpt mijn bedoeling.)" Toch was Van Oorschot in de eerste plaats overtuigd van de kwaliteit van Hermans' werk. In 1969, toen hij alleen nog via advocaten met de schrijver communiceerde, onderstreepte de in Vlissingen geboren uitge ver dat in een interview met NRC Handelsblad: „Hermans was in die tijd voor mij, samen met Gerard van het Reve die toen De avonden al had geschre ven, de belangrijkste Neder landse prozaschrijver van na de oorlog. Ik geloof dat ik dat nog zo vind. Hermans en Van het Re ve zijn twee schrijvers van wie ik ongelezen alles zou willen uitgeven." Wie aan deze schrijver kwam, kwam aan Van Oorschot. Nop Maas, die de brieven uitmun tend heeft bezorgd en toege licht, haalt in Hierbij de hele God in proef het Belgische tijd schrift Humo aan dat verhaalt over een ruzie tussen de uitgever en een katholieke boekhande laar in Roermond. De boekver koper begroette Van Oorschot naar aanleiding van een nega tieve recensie over De tranen der acacia's met: 'Ha, viezerik'. Toen hij dat, uitgedaagd door de uitgever, nog eens herhaalde, sprong Van Oorschot over de toonbank waarna hij de boek handelaar 'zijn overtuiging in- timmerde'. Het moet toch mooi zijn je boe ken uit te geven bij iemand die zo voor je door het vuur gaat. Hermans bleek daar anders over te denken. Al in augustus 1951 had hij het tegen Van Oor schot over diens 'aanvallen van pathologische krenterigheid, Geert van Oorschot die iemand die je niet beter ken de, de stuipen op het lijf zou ja gen'. Nog geen jaar later wilde Hermans dat een accountant de oplage en verkoopcijfers van Ik heb altijd gelijk zou controle ren. Dat zou nog vaker gebeu ren. Kennelijk suggereerde hij ook over te willen stappen naar een andere uitgeverij. „Je bent eigenlijk een doodgewone rot jongen", schreef Van Oorschot hem. En, sarcastisch: „Ik kan maar één ding zeggen: ik hoop van harte dat je slaagt met een nieuwe uitgever. Misschien is de weledele heer)", duurde het tot 1964 voor hij daadwerkelijk koos voor aanheffen als 'Geach te heer', 'Mijnheer' en 'Zeer ge achte heer Hermans'. Hij had toen al opgegeven Hermans van zijn goede bedoelingen te over tuigen. Menige met 'Beste Wim' begonnen brief werd feitelijk door Van Oorschots advocaat gedicteerd. In Hierbij de hele God in proefis de verwijdering tussen Her mans en Van Oorschot, die in 1970 resulteerde in een door de uitgever verloren arbitrage- Bezige Bij nu wel bereid, als je tenminste zo af en toe wat stuk jes schrapt." Tot een breuk kwam het nog niet, maar de toon van de brie ven werd allengs onaangena mer. Hermans beschuldigde Van Oorschot van een 'onderbewus te haat tegen schrijvers'. Er ont stonden conflicten over moge lijke vertalingen, over vergoe dingen en over Van Oorschots voorstel de slechtlopende ver koop een impuls te geven door een aantal titels van Hermans uit te brengen in een goedkope Wiite Olifant-reeks. Dat laatste werd het breekpunt. In 1962 daagde Hermans zijn uitgever voor de rechter. Hoewel Van Oorschot in 1956 al een brief be gon met: „Beste Wim (nog niet: zaak, nauwgezet te volgen. Zelfs kattebelletjes en een in complete brief zijn opgenomen. Weliswaar zijn niet de brieven van Hermans afgedrukt daar voor gaven de erven geen toe stemming - maar ze worden wel door Maas geparafraseerd. Bo vendien gebruikt de bezorger tal van andere bronnen kran tenknipsels, interviews om de brieven van Van Oorschot in een kader te zetten. Het brievenboek verschaft heel wat helderheid in een affaire waarop vooral naderhand ge dane beschuldigingen van Her mans het zicht hadden ontno men. Een klein voorbeeld. In 1985 vertelde Hermans aan NRC Handelsblad dat de eerste negen drukken van De donkere foto ANP kamer van Damocles zo heetten, omdat Van Oorschot een omslag had laten maken met een c in plaats van een k (tegenwoordig is het Damokles). Maar bij zijn toelichting op een brief uit 1954 schrijft Nop Maas heel terloops dat Hermans het in zijn corres pondentie had over Damocles. Maas presenteert de informatie, het is de lezer die terugblade rend zelf mag concluderen. Van Oorschot heeft zich nader hand veel minder over de affaire uitgelaten dan Hermans. Het manuscript van de sleutelro man die hij onder zijn schrij versnaam R.J. Peskens - schreef over onder anderen Hermans en Reve zou uit zijn auto zijn gesto len. Hermans was volgens hem een bange en laffe man, maar een eclatant schrijver. Het is groots zoals Van Oorschot zijn 'verloren zoon' niet alleen als schrijver bleef waarderen, maar ook hoe hij in het openbaar geen persoonlijke rancune toonde. „Ik neem Hermans nooit iets kwalijk", zei hij in 1968. Acht maanden voor zijn dood beves tigde hij dat nog eens. Over Her mans en Reve: „Ondanks het feit dat zij mij ontrouw werden - een ontrouw die soms het karakter aannam van verraad - ben ik als vader nooit één seconde boos op die twee geweest. Nee, ik heb nooit de pest aan Willem Frede rik of Gerard Kornelis gehad." Ernstjan Rozendaal Geert van Oorschot: Hierbij de hele God in proef. Brieven aan Willem Frederik Hermans - Uitgeverij G.A. van Oorschot, 375 blz, €29,-. Je huis is vol van schatten en op stand. Een kamer voor jezelfRustige straat. Een tuin. CD. PC. Twee lapjeskatten. Een mooie baan. Kinderen: goed verstand. Aardige vrouw. Zo kun je nog wel doorgaan. Zelfs met je ouders heb je nog een band. Tijdig, omstreeks je vijfendertigste, heb je je valse ideaalstelling herkend. Nu, tien jaar later, kun je melden dat je comfortabel ongelukkig bent. Anton Korteweg Geen dichter die zo bevlogen over de ontnuchtering kan schrijven als Anton Korteweg (geb.1944). Wat deed ik ver keerd dat ik slaagde, is de vraag die hij steeds weer stelt. Hij heeft alles bereikt in het leven én raakte tegelijk alles kwijt. Dat is de overheersende ge dachte in Met flinke pas, een overzicht van dertig jaar poëzie. De bundel begint met gedichten over zijn jeugd, 'dierbare tij den', tijden waarin zelfs ziek zijn heerlijk was: 'door warme moeder toegestopt/ te worden en verwend.' Geen wonder dat hij 'onlesbaar heimwee' naar deze periode koestert. Ergens onderweg is hij echter de weg kwijtgeraakt. De weg naar de idealen, de weg naar het ge luk. Zo vergaat het velen van ons, en daarom voelt de toch vaak zo ijzige poëzie van Korte weg als een warme deken. Hij verwoordt wat menigeen voelt, en geeft zo troost aan de trooste- lozen, zorgt voor begrip van het onbegrijpelijke. Want onbegrij pelijk blijft het uiteraard, de stemming zoals die bijvoor beeld in het gedicht 'Tijdig' wordt uitgedrukt. De opsom ming in de eerste strofe maakt duidelijk dat objectief bezien de dichter zich een gezegend mens zou moeten voelen. Niettemin houdt onbehagen hem in de greep. In de houdgreep: er is geen enkele mogelijkheid om ooit nog te ontkomen aan de toe stand van comfortabel ongeluk. Het doel van het leven: als we jong zijn, staat het ons helder voor de geest. Maar geleidelijk vervaagt het en staan we voor de lege afgrond. Deze dichter be seft uitstekend hoe dat in z'n werk gaat: 'Lost het geloof in je op,/ stopt ook het heerlijke bid den Ben je niet langer verliefd einde verrukkelijk gekus.' Ver langen vervuld, verlangen ver vlogen, dat is de gang van zaken. Uiterlijk heeft Anton Korteweg lang het uiterlijk van vert gende jongen behouden: 'C was ik mannenmooi en i steeds wel.' Innerlijk, tussen schema's en de nota's die zijn: roep met zich meebrengen, li te dat minder goed. Hij schi er met bittere ironie over: 11 komt wel goed met me nu ik man/ de jongen die ik ben» I in te slikken.' Het wonder is dat de dichte r hem niet is gestorven. Dedi ter die vol verbazing naai man kijkt. De dichter diet denken: 'hoe goed het is da: niet in mijn schoenen sta' dichter die de onvrede tot diepste bodem weet te pet Deze onvrede heeft een diep i oorsprong dan Kortewegs roep. Het hele leven, met z'n. ordende doelloosheid, past niet: 'Was er maar tussen sla j en dood-zijn in/ een minder ledaags en zeurend zeer'. Ook de liefde deelt in de mat se. Wat rest er van het grotei voel? Alleen zoiets als in kwatrijn: 'Ik moest de Hema Voor vruchtentaart./ Goed goedkoop. Want junior jaart./ Als je nou kijkt watda los loopt aan vrouw/ dan wil wel naar huis. Naar die vanjo Dit is de tandenknarsende vredenheid van iemand die - eindelijk het licht heeft gez: Het grijze licht van dat ene,® hutsend gewone leven van® Geen ontsnappen aan. Mario Molest Anton Korteweg: Met flinke f Gedichten 1971-2001, een ken Uitgeverij Meulenhoff, 124 paj €13,50. bril at is er vreemd aan deze foto? Ik kon het eerst niet thuisbren gen. Er hebben de laatste jaren nogal wat Afghanen en andere bewoners van Voor-Indië in de, kranten gestaan, maar deze foto was op een of andere manier an ders; pas na een poosje zag ik het, het was de bril. Toen begon ik er systematisch op te letten: in al die menigtes van begeesterde demonstranten, vrome gelovigen en popelende strijders met hun vlaggen en spandoeken - straten vol, pleinen vol, parken vol - zie je niemand, niet één sterveling met een bril. Dat is als je er bij stilstaat iets ongehoords, iets ongelofelijks, maar je aanvaardt het onbewust als vanzelfsprekend; hele mensenmassa's zon der één bril en het voelt of het zo hoort; er vallen je zelfs zelfs verklaringen in: 'Wij Talibaan dra gen geen bril want dat is Godslasterlijk.' Of meer algemeen: 'Bij ons, volkeren die nog niet zijn be dorven door het decadente Westen, komt geen bijziendheid voor.' Naar analogie met China, waar volgens de officiële partijlijn geen linkshandige kinderen voorkwamen: 'dat be staat bij ons niet'. Het is niet te loochenen dat zo'n bril dan onmid dellijk de illusie geeft van intelligentie. Al die duizenden gezichten zijn leeg, allemaal hetzelf de, baarden, tulbanden, allemaal blind. Maar zet er één een bril op en dan gebeurt een wonder: hij is niet blind meer, hij kan zien. Een gezicht met bril komt tot leven, treedt uit de anonymiteit, vaagheden over beschaving en vooruitgang strijden om de voorrang. Er is het beroemde geval van 'De bril van Anceaux.' J.C. Anceaux was een bekende taalkundige, die in 1959 deel uitmaakte van een Nederlandse expe ditie naar het binnenland van Nieuw Guinea. Ergens tijdens die expeditie zette hij een jonge papoea zijn bril op, en expeditieleider Brongers- ma maakte daar een foto van. Deze foto is wereldberoemd geworden. Wat je ziet is een stereotype 'wilde', met stokjes door zijn neus en uitgerekte oorlellen waar vreemde versierselen in zitten, en een jaren '60-modern ogende bril op. De uitwerking van de bril is ver bluffend. Het gezicht van die papoea is Westers en intellectueel geworden, zo te zien een jonge makelaar of tandarts; het wonderlijkste is zijn welwillende glimlach, als van een Amerikaanse post-graduate student die zich excuseert voor het stokje door zijn neus. Er vindt een soort om kering plaats, niet de bril maar de stokjes lijken toegevoegd en uit de toon vallend. De eerste en meest sinistere associatie met bril len is intussen natuurlijk die met Cambodja on der de Rode Khmer, waar brildragers zonder vorm van proces werden geëxecuteerd als intel lectueel en dus vijand van het regime. Intellectuelen worden gezien als volksvijandig, niet alleen in totalitaire regimes, maar eigenlijk overal. Het is een onderdeel van de universele haat tegen kritiek. Ook bij ons wordt een kriti sche instelling voorgesteld als inherent negatief, atheïstisch, 'elitair' en vijandig aan de gevoelens van het gewone volk. Het is niet alleen een factor in de politiek, maar ook in de programmering van kranten, radio en televisie; het uit zich in de keuze van films in bioscopen, in vooroordelen je gens deftige accenten, in de reclame. Levensbedreigend is dat bij ons niet, maar in to talitaire regimes is het dat wel. Een recent en systematisch onderbelicht voorbeeld is het moordende Videla-regime in Argentinië, waar bij naar schatting tien keer zoveel mensen zijn omgekomen als bij de aanslagen op de WTC-to- rens. Nog een foto: de klas van 1967 in het Cole- gio Nacional in Buenos Aires, met daarop Mar- celo Brodsky, toen 12 jaar. Begin jaren '90 begon Brodsky een onderzoek naar het lot van zijn voormalige klasgenoten. Twee van hen werden tussen 1976 en 1978 door de militairen ver moord; van anderen verdwenen broers, zusters en vrienden, onder wie Brodsky's broer Fernan do en zijn beste vriend Martin. Nou ja, ook maar een mening. Marcelo Brodsky, Nexa, fotografisch essay. Idea Books 2002. Taliban gevangenen in Baharaq gevangenis, Panchir Valley. foto Jimin Lai/EPA

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2003 | | pagina 26