ePZC
Zonder mijn ziekt
kan ik niet dood
Derde
roman
Yves Petry
Leonard
Nolens
donderdag 23 oktober 2003
1
Rudy Kousbroek
De noria's van Quang Ngai
Waar hij is,
moet ik
worden
eo Vekeman, journalist bij een Vlaamse krant,
krijgt dé opdracht van zijn leven. De Amerikaanse
president doet België aan en Leo wordt door zijn
hoofdredacteur afgevaardigd naar het selecte gezelschap
dat op vliegveld Zaventem met potlood en recorder de VIP-
room in mag. Maar anti-Amerikaans als hij is gaat Leo op het
moment suprème door het lint. Hij barst uit in een woedende
scheldpartij en wordt door twee lijfwachten afgevoerd. Dat
waren dan zijn laatste woorden als j ournalist. Einde verhaal.
Yves Petry's derde roman be
gint met een illusie en ein
digt met een desillusie. Tussen
die twee uitersten van de hande
ling gaat het vrijwel nooit meer
over de aanleiding tot en de ont
knoping van de geschiedenis, te
weten het Grote en Felbegeerde
Vraaggesprek met een Belang
rijk Staatsman. De laatste
woorden van Leo Vekeman is
zo'n boek dat zijn aanleiding
maar al te graag ontrouw wordt
en vervolgens van de ene uitwei
ding naar de andere hopt, niet
zomaar, maar omdat er belang
rijker dingen te vertellen zijn
dan het journalistieke wel en
wee bij een Vlaamse krant.
Razende reporter Vekeman is
een van de vijf figuranten in de
eeuwige reidans van de liefde.
De komst van Mr. President ver
oorzaakt de nodige beroering op
de burelen van het dagblad
waar hij werkt. Liever zou re
dactiechef Karei Schurman de
interviewopdracht geven aan
Xavier Kingston, een Beau van
Erven Dorens-achtige spetter
voor wie iedereen in lust be
zwijmt, van de secretaresse tot
de meest kritische courantier.
Leo is de spil waar de intrige om
draait, maar om Xavier cirkelen
(met uitzondering van Leo's ex)
alle personages, als wespen
rond de jampot
Schurman droomt 's ochtends
vroeg graag even weg bij een CD
van Bachs Matthaeus Passion,
hemelse muziek die bij machte
blijkt wel zeer aardse visioenen
op te roepen, van Johannes, de
discipel in knapenlijf, en Maria,
'soms moeder soms minnares
van de gekruisigde', en tenslotte
van het Lam Gods zelf, aanbe
den lichaam dat hangt aan het
van bloed druipende stamhout,
met zijn doorboorde voeten,
krachtige dijen, gespannen
buikspieren en zwoegende
borstkas, de Arnold Schwarze
negger van Golgotha kortom.
Schurman fantaseert niet alleen
over Goede Vrijdag maar ook
over een nazistische manifesta
tie anno 1936, compleet met
marcherende SS'ers. Het is de
bekoring van fysieke kracht en
lichamelijk geweld die hem on
weerstaanbaar naar Xavier
drijft. Xavier zelf, recht van lijf
en leden en in die hoedanigheid
het vleesgeworden sex-appeal
voor beiderlei kunne, heeft van
zichzelf het idee dat hij vanwege
zijn aantrekkelijkheid een Ge
zondene is, een hemelse bruide
gom die de liefde niet vergeeste
lijkt, maar juist zo diep mogelijk
ervaarbaar maakt, tot het punt
waar het flink pijn begint te
doen. 'Ik wil de mensen de mens
laten voelen. De enige zekerheid
die ik jullie te bieden heb, is een
zekerheid over jullie lijden. Ik
ben het. Als jullie erom vragen
zal ik het zijn. Als jullie een lot
in de liefde willen, dan kunnen
jullie van mij een lot in de liefde
krijgen.'
Een belangrijk probleem dat De
laatste woorden van Leo Veke
man stelt, raakt aan de verhou
ding tussen liefde en seks. De
personages vereenzelvigen die
twee zonder meer en stranden
vervolgens op de markt van
vraag en aanbod die de mense
lijke seksualiteit nu eenmaal is.
Xavier is beschikbaar, maar
voor niet langer dan het mo
ment dat een orgasme duurt.
Wie meer van of met hem wil,
overvraagt. Wie de marktwer
king wenst te laten voor wat ze
is en een liefde verlangt die bo
ven de seks uitstijgt, krijgt van
hem het etiket van naïeve suk
kel opgeplakt.
Een tweede probleem betreft de
grenzen en overgangen tussen
de geseksualiseerde liefde en die
diepste grond in onszelf die
mystici 'God' believen te noe
men. De mystiek komt in het
spel waar het doel van de lief
desdrift oplicht in Vekemans
Yves Petry
leuze 'waar hij is, moet ik wor
den', geformuleerd met een be
gerig oog gericht op Xavier.
Eenwording is het streven van
mysticus én minnaar. Maar zo
als Xavier een gemankeerde
middelaar is, zo is Vekeman een
gemankeerde minnaar. Wie
waarlijk liefheeft is bereid zijn
eigen ik prijs te geven, leert de
conventionele geloofsbood-
schap die Petry als klankbord
voor zijn roman gebruikt. Wie
God zoekt, begeert in Hem te
worden uitgeblust, niemand te
worden, ongeveer zoals een lief
deskoppel het bevrijdende org
asme als 'de kleine dood' er
vaart.
Die grensoverschrijdende erva
ring valt tot zijn bittere spijt
buiten Vekemans bereik. Uit
angst zichzelf te verliezen blijft
hij zich wanhopig vastklampen
aan concrete aanwezigheid, aan
erkenning. 'Iemand, een god,
een mens of een geest van welke
aard ook, moest mijn niemand-
schap bevestigen. Maar omdat
er zo niemand was, bleek ik ie
mand. Dat was de bron van mijn
ellende.Tenslotte zal Vekeman
zich neerleggen bij de terugkeer
van de vrouw die hem op eigen
initiatief in de steek had gelaten
en die eerlijk erkent hem nog
even nodig te hebben om haar
kinderwens te realiseren. Vaar
wel, hemelhoge en helsdiepe
liefde, welkom, berekende en
instrumentele copulatie in
dienst van nog meer hedonisme.
Hier gaat de metafysica failliet
aan het moderne moederschap.
foto Klaas Koppe
Daarmee heeft Leo opnieuw een
kans gemist; nu niet de kans op
het baanbrekende interview
met Amerika's eerste man, maar
de mogelijkheid dat de eenken
nige persoonlijkheid zich kan
verstrooien over een waaier van
seksuele identiteiten, homo zo
goed als hetero. Langs dit per
spectief beschouwd is Petry's
roman, misschien wel onbe
doeld, een tragisch getoonzette
cultuurkritiek, die zijn kracht
niet in de laatste plaats ontleent
aan een bevlogen en bij vlagen
zelfs erotiserende stijl.
Jaap Goedegebuure
Yves Petry: De laatste woorden van
Léo Vekeman - Uitgeverij De Bezige
Bij, 256 blz., €19,-.
Liefde verstopt zich daar graag in de hoogte
Van jou.
En liefde groeit ons hier gretig boven het hoofd
Van mij.
En liefde bloeit ons daar grondig te diep
In bovenpersoonlijk zweet.
En liefde overwoekert hier gaande
Weg het beeld dat zich vormde van ons
In een spiegel van water verkleed
In een spiegel van water verkleed.
Leonard Nolens
I
Draai drie minuten in de
rondte en je voelt de duize
ling van de goedkoopste drug.
De derwisjen weten dat ook,
door de dans raken zij in extase.
Leonard Nolens (geb.1947)
noemde zijn nieuwe dichtbun
del naar deze islamitische mys
tici. Het belangrijkste onder
deel van het boek is een reeks
van drieëndertig dansgedich-
ten: 'En daarop leef ik, derwisj,
draaiend/ Om mijn draaierige
kern/ En draaiend om je hete
brij/ Van mij, draaihartig word
ik ouder/ Dan de dans die mij
ontsprong.'
Nolens is zo iemand die Dichter
wil zijn. Eigenlijk schiet één
hoofdletter tekort om zijn pre
tenties te omvatten. Het is altijd
véél bij hem: een uitgebreid oeu
vre, dikke bundels, brede regels,
nadrukkelijk vertoon, een
zwaar dichterschap. Geen man
van wie je wervelende Weense
walsen verwacht, het gaat in
Derwisj eerder om omslachtige
olifantsdansen. Zelden kom je
iemand tegen die zo nadrukke
lijk kiest voor het grote gebaar
en de holle galm. De man doet zo
ernstig dat het moeite kost hem
ernstig te nemen.
Ondanks alles voel ik iets van
bewondering voor Nolens. Voor
de ongekende toewijding, voor
het onvoorwaardelijke geloof.
De andere kant van zijn gebrek
aan relativering is een hang
naar het absolute. Zoals een
derwisj zich wil verenigen met
God, zo wil hij zich verenigen
met de poëzie. Ik ben tenminste
geneigd de bizarre dansgedich-
ten in deze zin op te vatten. De
reeks, opgedragen aan 'de eer
ste', lijkt als een verzameling
liefdesgedichten te beginnen.
Een genre waarvan deze dich
ter, puber tot de laatste snik,
nooit genoeg kan krijgen. Het
gaat over 'twee doodverliefden'
die de wereld niet langer nodig
menen te hebben: 'Wij geven ons
nieuwe adres/ Aan de wolken,
het water, de vogels.'
Met de vermeende g(
iets vreemds aan de
kan je niet noemen', zegt;
rekend de dichter die dooit
een overdaad aan nament
hand heeft. Wat is ertusses
en zijn alomtegenwoj
bruid? De macht die zij o
heeft, is enorm: 'Je neemt:
mond in je mond.' Zet
heet het, schering en insla;
het weefsel bevingert
vreemde./ Hij weet h«
straks moeten heten.' i
vreemde kan niemand a
zijn dan de lezer, die hetW
van het vers bevingert ene
wordt bevingerd. De le;
het vermoeden krijgt i
band tussen poëzie en
wordt beschreven, tussen:
en kunstenaar, tussen insp
en geïnspireerde.
Het is een verhouding alst
slaaf en meester: 'Ik werk:
het zweet/ Van jou, ik b:
vloek mij/ Uit de naadvai
Bidden en vloeken, wat
dichtkunst is voor de
ongeveer een religie. Eens
waarvan je nooit meerki
nezen: 'Ik kan zonder dies
Niet meer leven, zonder)
ziekte kan ik niet dood./Jij
mijn prijs, ik dans/ Je toll
betaal.' De dans van dicht
gedicht. Het gedicht dal
teert en imponeert. Hetgft
waarvan je al na drie seca
draaierig wordt.
Mario Molej
Leonard Nolens: Derwisj - !S|
rij Querido, 88pag., €27,95.
gj»
«i a
ei
jUJ
&-•
i/m
-\j\
IOC
b»
?3H
Jfo
W
Shsfi
S'i?
raw,
«Tl
ÉD
sd;
en gigantische rekenmachine,
ontworpen door een gekgewor-
den knutselaar. Een mechanische
versie van Die Kunst der Fuge.
Wat een ongelofelijke foto, wat een duizeling
wekkende constructie! Zo vernuftig, zo logisch,
zo luchtig. Je raakt in de war als je probeert de
wielen te tellen. Het zijn er tien. Wanneer heeft
dit bestaan?
De foto is zo te zien uit de j aren twintig. Waarom
is die machine niet wereldberoemd geworden,
waarom is hij niet bewaard gebleven? De afbeel
ding komt uit een boek over Frans Indochina en
de machine wordt beschreven als 'de grote
noria's van Quang Ngai'. Quang Ngai is een
kustplaatsje ten zuiden van Da Nang, in het
vroegere keizerrijk Annam.
Je wordt bestormd door vragen als je er naar
kij ktHoe oud was die machine toen de foto werd
gemaakt? Waar diende hij voor? Hoe lang heeft
hij nog bestaan? Maakte hij veel lawaai? Hoe
hoog waren die wielen? Hoe werden ze op hun
plaats gebracht? Hoe snel draaiden ze? Hoe wer
den ze stilgezet? Waar kwam het ontwerp van
daan?
De hoogte schat ik op een meter of tien en de
draaisnelheid op één a twee omwentelingen per
minuut. Het kabaal moet niet gering zijn ge
weest: een onheilspellend gekraak, zoals wan
neer olifanten in rotan stoelen gaan zitten, onder
een continu stromende douche: een onafgebro
ken kletteren van vallend water moet het zuch
ten en steunen van het gevaarte hebben bege
leid.
De machine dateerde waarschijnlijk van vóór de
Franse tijd en het ontwerp kwam ongetwijfeld
uit China, waar zulke noria's werden gebruikt
voor de bevloeiing van landbouwgrond. De stu
wing van de stroom tegen de rechthoekige
schoepen van gevlochten bamboe brachten het
wiel in beweging, terwijl lange bamboe kokers,
onder een hoek van zowat dertig graden aan de
rand bevestigd (goed te zien op het meest rechtse
wiel), het rivierwater opschepten en meenamen
naar boven, waar het even voorbij het hoogste
punt in een bamboe goot werd gekieperd. Er
werd flink bij gemorst, het water begon uiter
aard al voor de top bereikt was uit de kokers te
lopen, de hele installatie moet permanent druip
nat zijn geweest, maar wat dan nog, de water
voorraad was onbeperkt en de stuwkracht gra
tis.
In het grote werk van Joseph Needham, Science
Civilization in China (1965) staan een paar fo
to's van zulke noria's in China; dat zijn er dan
hoogstens een paar naast elkaar, maar Needham
vermeldt dat zowel in China als in Indochina
noria's soms 'in batterijwerden gezet, op een ge
zamenlijke as, 'tot wel tien op een rij', en dan
volgt een verwijzing naar een fotoboek uit 1930
getiteld Indochine, door A. Sarraut et C. Ro-
bequin. Dat boek is niet te achterhalen, maar het
lijkt me aannemelijk dat hier diezelfde machine
van Quang Ngai werd bedoeld.
Needham geeft ook nog een fraaie 17e-eeuwse
Chinese houtsnede van zo'n noria-waterwiel,
genaamd Tongche; de vroegste Chinese verwij
zingen zijn uit de 2e eeuw na Christus (in Europa
300 jaar eerder). Wat Needham niet vermeldt is
hoe ze die wielen op hun plaats kregen, en ook
niet hoe ze werden stilgezet voor herstelwerk
zaamheden. Je ziet een enorme hand die ze uit de
lagers tilt, of anders reparateurs die meedraai
en, ondersteboven hangen en kopje ondergaan.
Ik heb het voorrecht de Machine de Marly nog in
werking te hebben gezien, vlak voor hij werd af
gebroken, zes grote waterwielen in de Seine bij
Louveciennes. Die waren een stuk kleiner, van
metaal en hout, draaiend binnenin een groot ge
bouw; de ervaring als je daar binnenkwam was
onbeschrijfelijk, alsof de wereld verging. De
Machine de Marly dateerde oorspronkelijk uit
de tijd van Lodewijk XIV, maar de versie die ik
nog gezien heb was van 1859.
De grote noria's van Quang Ngai
fotograaf onbekend
Dat zou me moeten helpen mij de machine van
Quang Ngai draaiend voor te stellen, maar het
lukt me niet. Ik zie er meer een reusachtig beest
in, een liggende tijger. Wat is er nu nog te zien op
dit gebied? De ingenieuze en sprookjesachtige
machines van Theo Jansen, die over het strand
wandelen, voortbewogen door de wind. Een van
de laatste echte wonderen van onze tijd.
Josi
fru&r