PZC
Dirk
van
Weelden
Doe niet zo onmisbaai
F
F-
2!
Haast
Ascese
Jaap Zijlstra
donderdag 25 september 2003
Rolmodel
Rudy Kousbroek
Elke stap
is weer
een stap
irk van Weeldens werk is een voortdurend
grensverkeer tussen het denkbare en het
mogelijke. Al zijn boeken zijn in feite pogingen
om de grens op te rekken tot een niemandsland waarin de
verbeelding het voor het zeggen heeft, maar dan wel een
verbeelding die wortelt in de eigentijdse werkelijkheid. Van
Weelden is Nederlands kampioen in een tak van de
'nomadische' want uiterst flexibele filosofie die zich
nergens op wil vastleggen, maar neemt en eet van wat er
onderweg voorhanden is.
Je kunt zijn romans lezen als
illustraties bij die opvattin
gen, met de personages als
spreekbuis van de auteur. In
'Mobilhome' (1991) bijvoor
beeld maakten we kennis met
een zekere Eduard Buridan
(1923-1964), grondlegger van
het 'topisme' en specialist in
'identiteitsveranderingen'. Bu
ridan bepleit dat de moderne
mens weer j ager en verzamelaar
wordt, maar dan wel in het gees
telijke. Uit alles wat metropool
en industrielandschap hem bie
den aan indrukken moet hij zich
de tekens eigen maken die zijn
fascinaties en antipathieën
zichtbaar maken. Alleen zo valt
er vanuit het heden een brug te
slaan naar de oertijd toen de no
made niet alleen jager en verza
melaar, maar ook kunstenaar
was.
Buridans programma komt op
nieuw aan bod in Dirk van
Weeldens nieuwe boek Loop
tijd. Wat eraan opvalt is dat de
illustratieve fictie, die zich stee
vast bediende van spreekbuizen
en stromannen, hier plaatsge
maakt heeft voor een verkapte
autobiografie. Verkapt omdat
de schrijver niet simpelweg 'ik'
zegt wanneer hij zichzelf be
doelt, maar kiest voor het ver
hullende en afstandelijke 'hij'.
Van Weelden weet kennelijk
voldoende van de vervreemden
de schrijfhandeling om te kun
nen instemmen met Rimbauds
fameuze devies 'Ik is een ander'.
De grote fascinatie waarvan
hier wordt getuigd is wel heel
erg typisch voor de grotestads
mens van de laat-twintigste en
vroeg-eenentwintigste eeuw.
Van Weelden is een van die
zichtbaar gedrevenen die er een
paar keer per week op uittrek
ken om zich tien tot vijftien
kilometer lang in het zweet te
rennen, onder het motto 'een ge
zonde geest in een gezond li
chaam'. Hij getuigt er bijna
evangeliserend van en wordt
niet moe ons voor te lichten over
hightech snufjes als hartslag
meters voor aan de pols, elasti
sche gordels met spijs en drank
rond het middel, knijptubes met
vloeibaar en glucosehoudend
voedsel om de wegebbende ca
lorieën weer op een aanvaard
baar peil te brengen en zo meer.
We krijgen te horen hoe hij tij
dens de zoveelste editie van de
Dam tot Damloop zijn persoon
lijk record op de tien Engelse
mijlen scherper stelt, hoe hij tij
dens een vakantie in Amerika
een al te arrogante concurrent
vernedert, hoe hij zijn exercities
aangrijpt om vrouwlief te impo
neren en zijn kinderen te verma
ken.
Maar dat alles is het belangrijk
ste niet. Net als in zijn eerdere
werk is Van Weelden er hier op
uit een metafoor te scheppen
waarin hij de onstuimige loop
van zijn denken voor een mo
ment of wat kan laten stollen.
En al schrijvende over zijn loop
fascinatie blijkt hoe veelkantig
die metafoor is. Voorzien van de
nodige cultuurhistorische ken
nis duikt Van Weelden een paar
millennia de geschiedenis in,
naar tijden waarin mensen let
terlijk voor hun leven moesten
rennen, als jager op antilopen-
kuddes, als boodschappers, als
soldaten. Voor hem represen
teert die historie een ideaal
beeld, of het nu gaat om premo
derne Indianen, oude Grieken
of Ottomaanse Turken. En als
vanzelf belandt hij dan in de
sfeer van de mythe. Want 'de lo
per is alleen in het landschap,
voor even staat hij buiten de
Dirk van Weelden
groep waarin hij leeft. Aanvan
kelijk loopt zijn geest vol met
een kaleidoscoop aan beelden
en gedachten, sommige triviaal
en toevallig, andere betekenis
vol en machtig. Hoe langer hij
loopt, hoe meer de loop een ver
haal wordt, hoe meer er lijn
komt in opeenvolging van in
vallen. Tussen toevalligheden
en het naderende einde van de
loop ontstaan subtiele en meta
forische verbanden. Banale ruis
wordt een patroon van tekens en
signalen.'
Opgenomen in dat mythisch do
mein vereenzelvigt de eenzame
loper zich met de god Hermes,
gezwindvoetige bode van de
goden, uitvinder van de lier,
duider van tekens, geleider van
zielen, verhalenverteller, leuge
naar, rolmodel kortom van de
schrijver die Van Weelden het
liefst wil zijn. Een schrijver die
zo eigentijds niet is, of hij heeft
wel een hang naar de moraal die
naar goed gebruik thuishoort in
elk verhaal. Hier valt de bood
schap samen met het onderwerp
waarom alles draait: het lange-
afstandslopen. Dat stoelt op
disciplinering, prestatiedrang,
uitstel van behoeftevrediging
en andere normen en waarden
die de westerse samenleving
hebben gemaakt tot het welge
ordende en succesvol functione
rende organisme dat ze twee
duizend jaar lang was. Wanneer
hij deze moraal aanprijst,
kruipt Van Weelden zonder eni
ge gêne in de rol van de cultuur
criticus die het opneemt tegen
het gemakzuchtige hedonisme
waarop ook Balkenende en de
zijnen het hebben gemunt. Voor
een verdediging van de maak
baarheid en manipuleerbaar
heid van het menselijk lichaam
moet je niet bij Van Weelden
zijn.
Voeg daarbij nog de verheerlij
king van het gezinsleven en de
eerbied voor de ouders (die pas
zijn overleden en door de hoofd
persoon langdurig en indrin
gend worden herdacht) en je ziet
je geconfronteerd met een
merkwaardig mengsel van een
fysiek gerichte cultuur en een
nogal belegen ideologie, die ze
ker in de verheerlijking van het
huiselijk geluk samengaat met
een tamelijk belegen woord
keus. Laten we het er maar op
houden dat de zo nomadische
Van Weelden even pas op de
plaats moet maken, in afwach
ting van grenzen die hem op
nieuw zullen uitdagen en inspi
reren.
Jaap Goedegebuure
Dirk van Weelden: Looptijd - Uitge
verij Augustus, 173 pag., €15,95.
Doe niet zo onmisbaar,
je vliegt van her naar der,
de vlier bloeit vanzelf
en vanzelf gloeit een ster.
Dichten is tegenstand bieden
aan de taal, een wierde
tegen de overvloed,
een stilte tegen het kabaal.
Jaap Zijlstra
Na kaas en wijn smaakt poë
zie heel anders dan na een
boterham en een uitgeperste si
naasappel. Het gedicht dat je
rond middernacht in verruk
king bracht, heeft soms de vol
gende morgen z'n bekoring ver
loren. Ik was benieuwd of de
fragiele versjes van Jaap Zijl
stra deze genadeloze test zou
den doorstaan. Zo'n gedichtje
als dit: 'Oude perenbomen,/ le
gioen van eer,/ de bast zo weer
barstig,/ de bloei zo teer.' Ik las
het 's avonds met ontroering. Ik
zag de fruitbomen voor me, met
hun hoogbejaarde stammen en
het witte wonder van die j eugdi-
ge bloesem. Het kwetsbare
kwatrijn blijkt, anders dan ik
had verwacht, heel goed be
stand tegen het nuchtere och
tendlicht.
Jaap Zijlstra werd op 5 septem
ber 1933 geboren in Wassenaar.
Hij vierde zijn verjaardag met
Dwaaltuin, waarin hij honderd
vijftig kwatrijnen bijeenbracht.
Altijd gedijt poëzie slechts wan
neer schrijver en lezer elkaar
vinden, daarom kan een gedicht
dat je de ene keer diep raakt je
een volgende maal onverschillig
laten. Maar dit soort verzen ver
gen een extra diepe ontvanke
lijkheid. Er is een flits van
inzicht nodig. Net als bij een
lichtschakelaar zijn er slechts
twee mogelijkheden: de pointe
komt in een klaar licht te staan
óf alles blijft volstrekt duister.
Hetzelfde effect als bij een hai
ku, je hebt contact of je hebt
geen contact, een tussenweg is
er niet. Met enig snoeiwerk zou
den de regels over de oude pe
renbomen trouwens gemakke
lijk tot een haiku omgetoverd
kunnen worden. Ook een obser
vatie als deze heeft veel weg van
zo'n Japans versje: 'Een schip,/
gedragen door de kim,/ een
ogenblik/ draagt het de zon.'
Zijlstra heeft heel minimalisti
sche opvattingen over de vers-
vorm die hij een bundel laag#
oefent. Twaalf woorden vonne
in zijn ogen een kwatrijn,zolsj
je ze maar over vier regel
smeert. Meestal zorgt hij
rijm, maar bijvoorbeeld in
geval acht hij het niet nooda
kelijk.
In de handboeken is met
stuk strenger. De zogenaamd
Perzische kwatrijnen (met a
rijmschema aaba, wat een'rr
verrassende werking kan te
ben) gelden als hoogtepunt
het genre. Dergelijke kwaai
nen staan dikwijls in hetteh
van wijsheid en vergankéj
heid. Zijlstra mag dan nauw
lijks aandacht hebben voor
vorm, wat de inhoud bete
sluit hij gretig bij de trail
aan. 'Doe niet zo onmisba
dat is de stemming die in
bespiegelingen over liefde
dood, geloof en twijfel ove
heerst.
De vanzelfsprekendheid
natuur relativeert de opwindii
van de mensen. Plant endierl
ren hem het grootse in hetniet
ge te zien: 'Het skelet van»
blad/ op mijn blad beland,/k
teer het schrift/ van de meeste
hand.' Alles is poëzie en pre
is alles. En het meest is dedicÜ
kunst nog een veilige win
Een heuveltje in de drukl
stroom van het bestaan was
heen je altijd kunt vluchte
Poëzie van 's morgens vroeg!
's avonds laat.
Mario Molegra
Jaap Zijlstra: Dwaaltuin. Kmt
nen - Uitgeverij Kok, 62pag.,
den.
ophtalmologie
en van mijn beste vrienden is
oogarts; ik ken er ook nog andere,
en het is terwille van hen dat ik in
Ierland een oogbron heb bezocht
en gefotografeerd.
Het was tijdens een verblijf in Rathmullan, in
County Donegal, dat ik in een plaatselijk
uitgegeven boekje met wandelroutes
verwijzingen vond naar het bestaan van deze
bron, beschreven als the only eye well in the
world. Het is waar dat ik zelfs in boeken over
bedevaartplaatsen in Zuid Europa, waar de
zonderlingste heiligdommen bestaan, nooit iets
over een oogbi-on ben tegengekomen.
In dit wandelboek (Marie Sheridan et al.,
Walking Donegal, Rathmullan, 2000) wordt
deze wonderbron als volgt beschreven: 'De
oogbron is in Craig, Ray, Rathmullan. Zij is
altijd vol water. Het is een platte steen met een
diepe uitholling in het midden. Onderin is een
klein gaatje waar een bron door opwelt. Het is de
enige oogbron ter wereld. Hoe lang zij daar al is
weet ik niet'.
Het lemma over de oogbron is geschreven door
Pauric McGarvey, eigenaar van het terrein.
Gegevens over de geneeskracht van het water
zijn vaag en indirect. 'Ik neem altijd flessen
oogbron-water mee voor mijn verwanten in
Schotland. De oogartsen denken dat het water
mijn vriend (of vriendin, de Engelsen maken
geen onderscheid) heeft genezen.' Wie dat was
en wat hem/haar mankeerde wordt niet
vermeld. Wel geeft McGarvey een geschiedenis,
hem verteld door zijn grootmoeder, over zijn
overgrootmoeder die een jongen in dienst had,
Anderson genaamd, om koeien te weiden op het
terrein waar zich de oogbron bevond. Deze
jongen 'schopte de bron vol stenen' zodat de
toevoer verstopt raakte. Thuisgekomen at hij
zijn avondeten, vertelde zijn moeder wat hij
gedaan had en ging naar bed. De volgende dag
was hij blind, 'he could not see a thing'. Zijn
moeder bewoog hem terug te gaan en de stenen
uit de bron halen. Dit doende kreeg hij
geleidelijk zijn gezichtsvermogen terug.
Na enig zoeken vonden wij de bron, niet ver van
de in het boekje aangegeven plaats. Zij lag
verscholen in jong kreupelhout, inderdaad een
grote platte kei met een uitholling ongeveer ter
grootte van een bolhoed, waar troebel water in
stond, zonder plantengroei; de bodem was
bedekt met een laagje bezinksel. Ik kon niet
constateren dat er water bijkwam of
wegstroomde, en op de tast was geen opening in
de bodem te vinden. Maar de directe omgeving
was bemost en vochtig.
Aan de aflopende kant waren wat witte stenen
gestapeld, als om recht te doen aan de met
blindheid geslagen herdersjongen, maar het
droeg er eerder toe bij het geheel een wat te
moderne aanblik te geven - en dat in Ierland,
waar alles er moeiteloos eeuwenoud uitziet.
Maar kort daarna vonden wij een exemplaar van
de schitterende Ordnance Survey Memoirs of
Ireland (Vol 38: Parishes of County Donegal) uit
het begin van de 19e eeuw, en daaruit bleek dat
de oogbron toen al bekend was: 'A holy well for
the cure of sore eyes constitute the only
places of superstition I have heard of in this
parish', aldus het rapport van Luitenant W.
Lancey, gedateerd November 1834.
Dit maakt aannemelijk dat de oogbron ook toen
allang bekend was, sinds de middeleeuwen of
nog vroeger. Het water (ik heb ervan geproefd)
had een zwak zure smaak: zou er boorzuur in
opgelost kunnen zitten? Of een antibioticum, uit
een onbekende schimmel? De meest intrigerende
vraag is eigenlijk hoe de mensen op de gedachte
kwamen dat het bronwater tegen oogziekten
werkzaam zou zijn. De waarschijnlijkste
verklaring pleit tegelijk ook voor een hoge
ouderdom van de eye well: in een ver verleden
geloofden de mensen dat de natuur bedekt was
met tekens waaruit onder andere geneeskracht
kon worden afgelezen. Zo werden leverkleurige
bladeren en levermos gebruikt tegen
-f
foto Rudy Kousbroek
leverziekten, en nog in de tijd van Paracelsus van Rathmullan is de ophtalmologische werking
golden planten met hartvormige bladeren als gemakkelijk af te leiden uit de vorm. Evident
remedie tegen hartziekten. Ook bij de oogbron voor wie de tekenen weet te lezen.