Graf in de lucht Geerten Meijsing Fuga van de dood Paul Celan I proza vertaald Rudy Kousbroek donderdag 18 september 2003 Jan Rot: Meisjes. In dit boek toont Jan Rot zich een onbe schroomd kroniekschrijver van zijn eigen leven. De schrijver - met een groot talent voor zelfspot, aldus criticus Hans Warren - doet in dit 'waarge beurde sprookje' verslag van zijn ommezwaai van een pani sche jongens vreter in Amster dam naar een toegewijd echtge noot en vader in Ossendrecht. Rot legt de grimmige kant van de gayscene bloot en bezingt het huiselijk geluk. Van Rot ver schenen eerder Rot Roll, Rot is liefde en Rot on the road. Uitge verij Nijgh Van Ditmar, 299 pag., €17,50. Joggli Meihuizen: Noodzakelijk kwaad; de bestraffing van eco nomische collaboratie in Ne derland na de Tweede Wereld oorlog. 'Bunkerbouwers', scheepsbouw, metaal, textiel, banken en effectenbeurs, al die sectoren collaboreerden tijdens de bezetting met de Duitsers. Bedrijven als Philips, DAF, Werkspoor en de Nederlandse Spoorwegen gingen samenwer king evenmin uit de weg. Aan de hand van een groot aantal con crete gevallen worden in dit lijvige boekwerk opsporing, vervolging, berechting en zui vering uit de doeken gedaan. Uitgeverij Boom. Geb., geïll., 848 pag., €45,-. Ronald Prud'honime van Reine: Admiraal Zilvervloot. Biografie van Piet Hein. Op 9 september was het 375 jaar geleden dat Piet Hein de Spaanse zilver vloot veroverde. Geen zeven- tiende-eeuwse vlootvoogd heeft dezelfde naamsbekendheid als Piet Hein (1577-1629). Bijna niemand weet evenwel wat hij naast het veroveren van de zil vervloot heeft gedaan. Histori cus Prud'homme van Reine dook in de bronnen en beschrij ft Heins leven, van zijn vormende jaren als galeislaaf in dienst van de Spanjaarden tot aan zijn dood in een zeegevecht met Duinkerker kapers. Uitgeverij De Arbeiderspers, 260 pag., 19,95. Elizabeth Buchan: De vrouw in de spiegel. Roman voor de, aldus de uitgever, '40+ vrouw'. Rose is zevenenveertig en gelukkig. Denkt ze. Ze is al vijfentwintig jaar getrouwd met Nathan, heeft twee volwassen kinderen, een leuke baan en een heerlijk huis. Dan verliest ze binnen 48 uur niet alleen haar man maar ook haar baan aan dezelfde per soon: haar jongere sexy collega Minty. Vertaling: Karien Gom- mers en Hanneke van Soest. Uitgeverij Van Holkema Wa- rendorf, 398 pag., €16,50. Imre Kertész: Dagboek van een galeislaaf. Imre Kertész (Boeda pest, 1929), vorig jaar winnaar van de Nobelprijs voor de Lite ratuur, werd in 1944 gedepor teerd naar Auschwitz en in 1945 bevrijd uit Buchenwald. In dit boek komt meef dan dertig jaar schrijverschap'samen. Kertész' dagboek bevat otfsérvaties, afo rismen en filosofische uiteen zettingen. Vertaling: Henry Kammer. Uitgeverij Van Gen nep, 275 pag., €22,50. Geerten Meijsing foto Harmen de Jong/GPD Te lang in het paradij s ij de Meij sings zit het schrijven in de familie. Drie uit één Haarlems gezin (Doeschka, Geerten en Joep) houden zich ermee onledig. En van deze drie zijn er twee die daartoe steeds nadrukkelijker zijn gaan putten uit de eigen geschiedenis. Anderhalf jaar terug ver scheen van Doeschka Meij sing '100% chemie', een met anekdotes en gedenkwaardig heden gekruide familiekroniek. Geerten, van nature veel sterker op zichzelf gefixeerd en allengs een gekweld ego in het diepst van zijn gedachten, gooide in 1997 de remmen los met 'Tussen mes en keel', het relaas van de periode dat hij in het reine moest zien te komen met zijn de pressies, drankverslaving en ru- ineuze liefdesleven. Na de pu blicatie van de roman 'Dood meisje' (2000) komt hij ander maal in de openbaarheid met klinkklare autobiografica. Want autobiografisch is Maloc- chio, zelfs nu Meijsing zich er voor de zoveelste maal bedient van een Erik Provenier geheten ikfiguur. Hoewel het hier, anders dan in zus Doeschka's laatste boek, voornamelijk draait om de preoccupaties en privé-beslom- meringen van de verteller, krij gen we van Geerten ook enige kiekjes uit het familiealbum Meijsing gepresenteerd. In dat opzicht is Malocchio een aardi ge aanvulling op '100 che mie'. Maar Geertens nieuwe boek is veel pittiger en hoekiger van factuur en niet zo overgesti- leerd. Het bezit een springerig heid die je niet zou associëren met de krullendraaiende ganz enveer waaraan de Erwin-trilo gie ontsprong. Maar waar schijnlijk is dat schrijfgerei al lang ingeruild voor een driftig krassende balpen, die maar net aan gelijke tred weet te houden met de woedeaanvallen en wan- hoopsbuien die tot Malocchio aanleiding hebben gegeven. Want woedend en wanhopig is dit boek. In eerste aanleg is het een ferme klap in het gezicht van alle snobs die zich laten be dwelmen door de eindeloze stroom lectuur over Toscaanse droomhuizen met bijbehorende softfocusfoto's, snobs die Italië plegen te verheerlijken als het ultieme paradijs op aarde. Geerten Meijsing, die er ruim twintig jaar heeft gewoond, kent de werkelijkheid te goed om zich met dergelijke goedko pe dweperijen te kunnen ver eenzelvigen. Niet dat hij vrij is van idolatrie ten opzichte van zijn Toscane. Maar hij beseft dat de winters er koud zijn, de au tochtonen - in weerwil van de roep dat ze o zo aardig en gast vrij zijn - chauvinistisch, af standelijk, xenofoob en geldbe lust, en dat het bestaan er hard is voor hen die er zich permanent willen vestigen zonder in het ge not te verkeren van een dikke portemonnee. Wie maar lang genoeg in een aards paradijs verblijft, gaat het vanzelf anders ervaren dan de door glossy drukwerk aange lokte reiziger. Zodra je van pas sant ingezetene wordt, ver dwijnt de aanvankelijke charme van een plek even spoorloos als het seksappeal van een minnares met wie je zo veelvuldig verkeert dat je haar wel moét gaan zien op haar zwakke momenten en in haar slechte dagen. „Door in Italië te wonen, nog wel in het mooie hart ervan, Toscane, was ik het intens gaan haten. Omdat ik het toch niet doorgronden of mij toe-eigenen kon? Of omdat ik eindelijk, zonder vreemde vriendinnen en mijn dochter, een echte Italiaan begon te wor den? Die maken echt geen uit stapjes naar een andere regio of kunstrijke stad." Malocchio is in de eerste plaats een boek over de permanente zielsverhuizing die leven heet. Geerten Meijsing stroopt hier in feite zijn zoveelste identiteit af. Ooit was hij de aan Weltschmerz lijdende zelfmoordenaar Erwin, ging hij schuil in het dandyeske schrijverscollectief Joyce Co, en kwam steeds dichter bij zich zelf door Erik Provenier te wor den. Nu overziet hij de periode van twintig jaar dat hij in een boerenhuis bij Lucca woonde, de jaren ook dat hijbij ontsten tenis van een moeder, in zijn eentje dochter Chiara groot bracht. Tussen huis, dochter en schrijver bestond twee decennia lang een symbiose die ieder an der buitensloot. De anderen, dat zijn in de eerste plaats de nabijwonende eige naar van de casa colonica, een sluwe en wantrouwige man, die zich voordoet als een vriend maar die niets liever zou willen dan zijn Hollandse huurders zo gauw mogelijk het veld laten ruimen voor kapitaalkrachtiger klanten. De man weet bij onze held een blinde moordlust op te wekken. Dan zijn er de vrou wen, Chiara's moeder Eefje voorop, gevolgd door een bonte stoet van minnaressen. De titel van dit bittere memori aal, dat geschreven werd uit heimwee naar een teloorgegaan huis en een dochter die op zich zelf is gaan wonen, betekent let terlijk 'het boze oog'. Het is beurtelings een attribuut van de buurman en van Chiara. Hij is de slang in het paradijs, zij het heksje dat zo niet in staat dan toch bereid is mensen weg en als het even zou kunnen ook dood te kijken. Maar in de titel zit ook een ver wijzing naar Pinocchio, de le gendarische, de in Toscane geboren marionet die op voor spraak van zijn vader tot leven werd gewekt, om de arme man vervolgens veel verdriet te doen. Verdriet, dat is de grondtoon van dit in mineur gecomponeer de boek, naar mijn smaak een van Geerten Meijsings betere. Jaap Goedegebuure Geerten Meijsing: Malocchio, een Toscaanse jeugd - Uitgeverij De Ar beiderspers, 272 pag., €17,95. (Fragment) Zwarte melk der vroegte we drinken je 's nachts we drinken je 's middags de dood is een meester uit Duitsland we drinken je 's avonds en 's morgens we drinken en drinkai de dood is een meester uit Duitsland zijn ogen zijn blauw hij raakt je met loodzware kogel hij raakt je nu rauw een man heeft een huis je goudgele haar Margarete hij hitst al zijn honden tegen ons op hij schenkt ons een graf in de lucht hij speelt met de slangen al dromend de dood is een meester uit Duitsland je goudgele haar Margarete je asgrauwe haar Sullamith Paul Celan is de schrijver van één gedicht, van een paar re gels, van luttele woorden. Maar het zijn woorden die je voor al tijd in een wurggreep houden: 'der Tod ist ein Meister aus Deutschland/ dein goldenes Haar Margarete/ dein aschenes haar Sulamith'. Ze zijn afkom stig uit de 'Todesfuge' ofwel 'Fuga van de dood', zoals het vers in vertaling heet. Zo on draaglijk donker was zijn be staan en zo ondraaglijk licht is dit gedicht. In de mooiste taal, in het daverendste ritme wordt het lelijkste verhaal, de bescha- mendste historie beschreven. Mag dat? Kun je na 'Auschwitz' eigenlijk nog wel poëzie schrij ven? Tot dit soort vragen gaf het in 194 5 geschreven gedicht aan leiding. De antwoorden zijn inmiddels duidelijk. Dat het slachtoffer uitgerekend de taal van de da der gebruikte, maakt het alle maal nog ingewikkelder. Maar ookdatkunjeals een verovering zien, of misschien als een ritueel waarbij besmette termen wor den gezuiverd. Bij dit artikel is het slot van de 'Todesfuge' afge drukt. De 'zwarte melk der vroegte', een steeds terugkerend beeld, is ondanks alles een teken van hoop. Alsof op de troostelo ze as een troostrijk gewas kan opschieten. Zoals op een of an dere manier 'het graf in de lucht' óók nieuw leven inhoudt. Geen graf in de onwrikbare aarde, maar een graf in de beweeglijke hemel. De vernietigende mees ter uit Duitsland belooft: 'strijk zwaarder de snaren dan stijg je als rook in de lucht/ dan heb je een graf in de wolken daar lig je niet krap.' Een graf in de lucht, zo kun je heel het poëtische streven Celan samenvatten. Een dn* van bevrijding, een illusies opstanding. 'Vergeefs versiet het raam met harten', sclii hij ergens. Ondanks die geefsheid gaat hij dóór het I staan met poëzie te versiera. is geen god, maar omvoltek den kun je een god constnj en desnoods een psalm tot ki richten: 'Geloofd zijt gij, N mand./ Om uwentwille wij bloeien.' Celan werd in 192 0 in Bukoii geboren, toen in Roemenie in de Oekraïne gelegen. Zijno ders waren Duitstalige joè Ze werden gedeporteerd kwamen om. De zoon overla de, tot hij in 1970 zelfmix pleegde door in de Seine springen. Alsof hijzelf niet nu in zijn paradoxale gelooft geloven. Ton Naaijkensvatk derden verzen in twee zinn samen: 'Ze zijn op alle vlakk vergeven van de onvatbaren schrikkingen van de oorlog, holocaust is het prisma wa doorheen gekeken wordt. Deze gedichten, in het Duit in het Nederlands afgedro vullen een bundel vanruiml pagina's. Een bundel die als een rouwmonument, bladzijden zijn zelfs voorzi van een zwarte rand. Het vi daarom bijna of je op een bes fenis een smakeloze grap \t telt, maar lezend en herleze vroeg ik me af of dit oeuvre: veel eer verdient. De andertj dichten lijken naast dat enef dicht overbodig, triangelsou stemd door een drumstel 'Todesfuge' is de hele Pauli lan. Het is zo'n gedichtdatb. nadreunen in je geheugen,! herinnering en een vermani een boze droom die werkeli heid is. Zijn w erkelijkheid.0 ze werkelijkheid. Mario Molegra Paul Celan: Verzamelde gediè Uit het Duits vertaald door i Naaijkens - Uitgeverij Meulé 864 pag./gebonden/ €75,-. Rue Broca Niet gemakkelijk te raden wat deze foto mij in gedachten brengt: een bloedneus. In een van deze huizen heb ik mijn neus gebroken. Het is de rue Broca, in het vijfde arrondissement. Het was in een donker trappenhuis, de minuterie werkte niet, of hij werkte maar zo kort dat je op iedere etage op nieuw de knop moest indrukken; als het licht al weer uit was voor je de overloop had bereikt stond je dan in de duisternis naar de knop te tas ten. Het was aardedonker, ik struikelde en viel op mijn gezicht, met als gevolg die bloeding. Een Niagara, het hield maar niet op, en dat in het donker. Later - jaren later - bleek mijn neustus- senschot gebroken te zijn geweest, dat moet daar zijn gebeurd. Ik word besprongen door herinneringen als ik die foto bekijk. Al deze huizen zijn in 1970 afge broken. De schilder Corneille woonde daar, het was geloof ik het gebouw in het midden, waar een gordijn uit het raam hangt, of anders zo'n soort huis verderop. Zelf woonde ik op het Place de la Contrescarpe, niet ver daarvandaan. Cor- neille's appartement was overigens achter in het gebouw: er was een grote doorgang naar een bin nenplaats, waar alle trappenhuizen op uitkwa men, Escalier A, Escalier B, etc. 'Charbons - Café' staat er op de donkere gevel links. Café annex kolenhandel, dat was een standaardcombinatie, meestal beheerd door mensen afkomstig uit de Auvergne en daarom bekend als 'le Bougnat'. Op de fapade van het huis met de dakkapellen staat 'Caves de la Gi- ronde'een handel in wijnen dus uit de omgeving van Bordeaux. Aan het gebouw aan de overkant hangt een zwart uithangbord met het woord Hotel. On middellijke erotische associaties. Als je de liefde wilde bedrijven - in Holland kon dat nergens, maar in Parijs ging je naar zo'n hotel, of ook wel naar een privé badhuis - er was er een vlakbij, aan het eind van de rue Mouffetard - waar je met z'n tweeën in één badhokje mocht. In de gemeen tebadhuizen was dat onmogelijk, daar had je ge scheiden afdelingen waar alleen maar het geluid van de douches was te horen, maar hier klonk uit de badhokjes vaak de hemelse combinatie van kussen, zuchten en stromend water. Op de middelste gevel, die van Corneille zal ik maar zeggen, staat ook een opschrift, bijna uit gewist, zelfs met een loupe wordt het niet duide lijk. Het zijn woorden in een boog, aan de linker kant van het balcon zie ik 'passage' en rechts iets als 'enfer', waarbij ik natuurlijk meteen moet denken aan Une saison en enfer van Arthur Rim baud, een groot dichter die ook nog in ons vroe gere Nederlands-Indië is geweest. Zijn seizoen in de hel ging over zijn worsteling met het geloof, waar hij niet af en ook niet aan wilde. Ik herinner mij duidelijk hoe geschokt mijn ou ders waren toen ze uit zo'n huis een elegant geklede Parisienne zagen komen; het stelt mij in staat zulke huizen een ogenblik door hun ogen te zien: oude krotten, smerig, onbewoonbaar. In mijn ogen waren ze waardevol en dierbaar, getuigend van het respect voor oude gebouwen en het ontbreken van bemoeizucht in Frankrijk. In aanleg bestond het daar natuurlijk ook, het zou zich in latere jaren manifesteren door aller lei betuttelende maatregelen, waaronder het schoonwassen van de Parijse gevels, le ravale- ment, op bevel van André Malraux. Helaas, ik hield van die zwarte architectuur, zo prachtig in beeld gebracht met Oostindische inkt door Vic tor Hugo. Corneille's appartement herinner ik me niet meer; hij werkte daar niet, zijn atelier was in de rue Santeuil. We kwamen samen de trap op toen ik viel en hij is nog met me meegegaan naar een naburige apotheek voor eerste hulp. Als ik lang genoeg naar die foto kijk beleef ik mijn eigen seizoen in de hel: die huizen, in mijn geheugen nog zo reëel - de gedachte dat dat alle maal weg is is hartverscheurend. Het enige dat nog aan die verdwenen bebouwing herinnert is mijn gebroken neustussenschot. lii »e Te ki di 'A Zi te de Rue Broca, Parijs foto Roger Viollet, 1950

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2003 | | pagina 26