Na Buys Ballot let ook Kloetingenaar Bruel op het weer De korf is onmisbaar O Meekrapteelt terug op Zeeuwse grond ^eE% dinsdag 2 september 2003 De rubriek Windstreken besteedt aandacht aan de Zeeuwse molens, aan de mensen erachter en aan de positie van de windgema- len in het landschap. Van daag: de molen van Herd- ink in Kloetinge. Bruel koestert de molen van Kloetinge. foto Willem Mieras De molen van Kloetinge moet al ontelbare malen op de fo to zijn gezet. Het monument is markant gelegen in het land schap, aan de rand van het dorp in een groene omgeving. Trein reizigers kunnen de molen niet missen als ze noordwaarts kij ken. Dat geldt ook voor mensen die over de 'oude weg' rijden. De geschiedenis van de molen kent veel witte vlekken. Zeker is wel dat hij in 1704 is gebouwd. Daarmee behoort hij tot de oud ste van Zeeland. De molen van Kloetinge stond model voor die in Sint Laurens, welke sinds de brand in 1943 tot romp is ver vallen, maar waarvoor herstel plannen bestaan. Een naam ontbreekt, maar in de volks mond heet hij 'de molen van Herdink'. Sinds het begon van de vorige eeuw hebben er drie generaties van de familie Herd ink op gewerkt. Het is een van de trekpleisters in het ruim aange legde dorp, dat eertijds mede door de vele fraaie behuizingen wel het Wassenaar van Zeeland werd genoemd. Nadat de molen stil werd gezet werd hij aangekocht door P. H. Mans, een ingenieur die bij Shell werkte. De van Flakkee afkomstige eigenaar liet de mo len geheel restaureren. Jan-Willem Bruel (30) volgt al een kwart eeuw het wel en wee van de molen. Hij groeide op aan het Geertesplein en woont aan het aanpalende Marktveld, in de schaduw van de kolossale hervormde kerkEen mooiere plek om te wonen is voor een molenaar, die nauwgezet het weer in de gaten moet houden, nauwelijks denkbaar. Aan het Marktveld is namelijk in 1817 de grootste zoon van Kloetinge geboren: Christophorus Henri - cus Dierdericus Buys Ballot, de aartsvader van de meteorologi sche wetenschap. Hij publiceer de in 1857 zijn beroemde wet over de invloed van de aardrota tie op de windrichting. Die is van groot belang geweest voor het voorspellen van depressies met bijbehorende stormen en orkanen. Aan Buys Ballot heb ben we ook het KNMI te dan ken, het instituut is in 1854 op zijn initiatief opgericht. Jan-Willem Bruel kwam voor het eerst op de molen toen hij een jaar of vijf, zes was. Eerst mocht hij van Mans het gras maaien en de boel aanvegen. In de loop der jaren bekwaamde hij zich in het molenaarsvak, in clusief het scherpen van de ste nen en het malen bij nacht. Bruel wijst naar de zware ket tingen op de stelling van de mo len. Die zijn na de orkaan van 1990 aangebracht, toen elders in het land hele stukken van mo lens afwaaiden. Evenals zijn 19de eeuwse dorpsgenoot heeft Bruel oog voor het weer. De Kloetingse molen zit dik onder de bliksemafleiders. Volgens Jan-Willem slaat het er bijna nooit in. Opvallend genoeg trekt de hoge toren van de kerk wel vaak de bliksem aan, zo weet hij uit eigen waarneming. Jan-Willem Bruel, werkzaam bij Stadsbeheer Goes, koestert de molen. ,,Ik ben niet officieel opgeleid tot vrijwillig molenaar maar ik ken hier iedere spijker. Mans liet mij ook mijn gang gaan als er wat loos was. Dan zocht ik net zo lang tot ik het mankement had opgespoord. Daarna zorgde ik ervoor dat de zaak werd gerepareerd. Omdat hij op zaterdag werkt, kan Jan-Willem op die dag niet aanwezig zijn op de molen. Wel is hij er vaak 's avonds te vinden, vooral ook in de winter. Hij leidt graag bezoekers rond. Zo ont ving hij leerlingen van het Goe- se Sint Willibrordcollege, die la ter werkstukken maakten over de molen. Soms bellen ook men sen die familie over hebben uit Canada of andere emigratielan- den. Bruel is altijd in voor wat nieuws. Zo versierde hij eens op kerstavond de molen en bracht hij feestverlichting aan. Een sfeervol gezicht voor de mensen die uit de kerstnachtdienst kwamen. Het hoogtepunt van het jaar is de open monumen tendag. Dan worden er bolussen en molenbroden verkocht van de plaatselijke bakkerij Boer. Er komen op die dag wel twee- tot driehonderd bezoekers. Bruel maalt op jaarbasis onge veer 4000 kilo meel, niet gek voor een 'hobbymaler'. De mo len van Herdink is compleet in gericht met onder andere twee koppels (menselijk en veevoer gemaal) en een buil (voor de bloem). Bij Jan-Willem Bruel is al dat moois in goede handen. Willem Staat Kiek joengen, hoor ik ie mand zeggen als we bij het Jagershuis in Hengstdijk zitten, om een kopje koffie te drinken, da s noe typisch voo dit kèrkje, da spitse tooren- tje. Dat zijn mannen uit het westen denk ik, uit het Land van Cadzand. Dat hoor je direct. Ik schuif aan, want eerlijk is eerlijk, dat doen Hollanders ook, als ze in het buitenland hun eigen taal horen spreken. Dan komt er zoiets van: we horen toch bij mekaar? Het is een rustige middag, zo als er zoveel zijn in dit dorpje. De zomerzon heeft de plantjes op de parkeerplaats aardig verdord. Jao joengen, zegt een wat oudere man, die stevig in zijn jasje zit, da gos is we nii meer vergif om zêêpe hol- pen. Hij pakt zijn koffie en be gint met smaak te drinken. De andere man, die wat jonger lijkt, maar veel langer is en een bril draagt, kijkt even rond. Hij is blijkbaar beter bekend in het Land van Hulst dan zijn tafelge noot, want moeiteloos noemt hij de namen van de gehuchten in de buurt op. Nêê, Ossenisse, da lig mêê nao booven. In dien punt die in 't waoter steekt, zan 'k mao zeggen. En mechanisch te kent hij de kaart van het Land van Hulst op tafel en wijst daar de dorpjes langs de Schelde aan. Jao, dao kommen de bóóten dichte langst den diek joengen, zegt hij en ten overvloede begint hij over het Nauw van Bath, De Catharinakerk met de opvallend spitse toren. foto Wim Kooyman Hóóvêêrdig as 'n katte in de kérke waar je bijna de boten kan aan raken. Hoewel het erop lijkt dat het Ja gershuis de eindbestemming van het reisje is, schijnt toch de naastgelegen Catharinakerk uit 1892 het doel van de middag te zijn. Met een enthousiaste gids als George Sponselee krijgt de groep niet veel kans om langer dan de toegemeten tijd op het terras te blijven. Als de mensen opstaan, sluit ik me natuurlijk bij het groepje aan. Kiek, zegt één van de twee man nen tegen me, 'ier begraoven ze nog rond de kérke. Binnen de bebouwde komme. Ja, dat had ik ook al in de gaten, want links en rechts van het kerkpad liggen graven, jonge graven. Een echt paar is bezig de bloemen op het graf van een dierbare water te geven. Naast de voordeur van de kerk zit een kraan. Da 's noe 's 'andig, hoor ik iemand zeggen, terwijl ze op het kraantje wijst. Jao, mao dan moe j'ook een gie ter 'èn, hoor ik iemand anders in de groep opmerken. Het blijkt echter dat de twee mensen niet bezig zijn de planten op het dro ge kerkhof te begieten, maar een grafsteen te schuren. Met een staalborstel. Misschien staat die groene gieter altijd wel bij dat kraantje, denk ik. De kerk is werkelijk een juweel tje. Niet alleen vanwege de prachtige ramen, maar ook de gewelven zijn opvallend. De pastoor, de architect en de beeldhouwer waren familie van elkaar en hier is prachtig werk geleverd. Sponselee kan da goed vertellen ee,hoor ik één van de vrouwen zeggen. Die knikt, als of ze zeggen wil: Jao, die ka, je wé om 'n boodschap stieren. Inder daad, er is geen betere verkoper van de kerk en de kerkelijke at tributen dan onze gids, die hóó vêêrdig as 'n katte, door zijn kerk wandelt. Als we buiten staan, ontstaat er discussie over het dier dat op de kerk staat. Eén van de vrouwen meent, dat het een paard is. Ze weet het zeker, want vroeger heeft ze het dier vaak gezien. Een ander meent, dat het toch een haan is, die daar boven in de zonne staot te blienken. Nu is het natuurlijk wel belachelijk te moeten discussiëren met een groep mensen van het platte land, over 't bêêst da booven op de tooren staot. Maar de man- -met-de-bril, die meer in Land van Hulst had rondgefietst dan misschien wel al de andere toe risten samen, geeft uitkomst. Hij brengt ons een eindje in het richting van het Jagershuis en zegt triomfantelijk, dat er zowel een haan als een hengst op de kerk van Hengstdijk staan. (Sponselee was hier niet bijdie had als bioloog zeker uitkomst geboden, maar hij was in de kerk achtergebleven.) Op weg naar huis, was het al vlug duidelijk. De brugge staot open, zegt onze chauffeur, ter wijl hij de brug van Sluiskil be doelt. Inderdaad, tot bijna aan het streekziekenhuis De Honte, staat een lange file geduldig te wachten op de doorvaart van een vrij grote autoboot. Enkele haastige automobilisten pak ken de linker strook en menen op deze manier vlugger over het Kanaal te kunnen. Maar ook zijn moeten stoppen voor de meedogenloze slagbomen. Wao- terstaot is begonnen de gronden aan te kööpen, zegt de chauf feur, 'iere gaon z'ook 'n tunnel graoven. Even is het stil, dan zegt onze man-met-bril: Jao, anders doen me 't zelf, de kenie- nen doen 't ook. Rinus Willemsen Vis vangen is een vak en om dat vak goed te kunnen uitoefenen, vist iedere visser op zijn eigen tij en met zijn eigen visgerei. Jan van Westenbrugge uit Zierikzee, kreeftenvisser. Op zijn werkzolder aan de Beddeweeg in hartje Zie rikzee hangt een lekkere, zilte lucht. Op de vloer staat een gro te, ruim vier meter lange schietfuik. Tegen een zijmuur rust een stapel kleinere fuiken. Jan van Westenbrugge pakt een bijzonder exemplaar, een fuik van zo'n twee meter lengte met aan het begin een halve ronding. „Op vakantie in Italië heb ik die gekocht, aap jie Adriatische kust. Voor pakweg duizend gul den had ik er dertig. De eerste nacht dat ik die fuiken uitzette, ving ik al voor 1500 gulden aan kreeften. Prachtig. Ik hou van experimenteren." Het water heeft hem altijd getrokken. Als achtjarige ving hij rond 1960 zijn eerste kreeft met een riek. „Ik ben ermee naar restaurant Mondragon gegaan, hier in de stad. De kok zette hem op de weegschaal. Acht ons. Twee gulden, zei hij. Da's mooi, dacht ik. Bleek het twee gulden per ons te zijn. Zestien gulden dus. Dat was meer dan mijn vader in die tijd per week verdiende." Timmeren is eigenlijk zijn vak. Dat oefent hij nog steeds uit. „Vrijwel alle Oosterscheldevis- sers doen er iets bij", weet hij. Al drieëntwintig jaar is hij ook be roepsvisser. „Ik bouwde mee aan een huis voor een visser. Zo ben ik erin gerold.Vroeger zat hij vooral op paling, maar dat is veel minder geworden. Kreeft is nu zijn hoofdverdienste. In het kreeftenseizoen, van 1 april tot en 15 juli, heeft hij op zijn vis- vakken meer dan honderd fui ken én tachtig kreeftenkorven staan. De korf, een soort recht hoekige mand, is hét vistuig om kreeften mee te vangen. Van Westenbrugge pakt een kleintje. De korven waarmee hij het meest vist, liggen op zijn Jan van Westenbrugge showt zijn favoriete vistuig, een Canadese kreeftenkorf. schip, de Zierikzee 14. „Cana dese zijn dat." Vijf, zes kreeften vissers mogen er op de Ooster- schelde mee werken. „Een paar jaar geleden hebben we een con tainer met Canadese korven hierheen gehaald. Vijfduizend stuks. Ik heb er ook uit Frank rijk gehad. Alleen krabben ving je daarmee, de kreeften konden er gemakkelijk uit. Via via kwa men we erachter dat ze bij Ca nada op de oceaan met korven vissen. Betere heb je niet." De korf die hij op zijn werkzol der showt, is amper een meter lang. De Canadese zijn 1,80 me ter lang, zestig centimeter breed en dertig centimeter hoog. „Het metaal ervan is geplastificeerd. Dat maakt goed schoon. En ze zijn lekker zwaar, blijven goed op de bodem liggen." Het principe is hetzelfde. De korven zijn verdeeld in twee stukken. In het eerste stuk zit ten aan de zijkanten twee ope ningen, met daarachter een keel, een open netje dat in de korf smal toeloopt. Vis op een spies in de korf moet de kreeft lokken. Zit die er eenmaal in en wil die terug, dan loopt die naar achteren. „Een kreeft doet dat altijd, naar achteren lopen." Via een brede versmalling komt die foto Marijke Folkertsma vervolgens in het tweede deel van de korf. „En daar verstopt die zich." Van Westenbrugge is tevreden als in een korf één of twee maat- se kreeften zitten, van gemid deld een pond en met een lengte van minimaal 24 centimeter. „Een ons of zes, zeven is het bes te. Het vlees is dan lekker mals. Afgelopen seizoen was topVijf tien stuks heeft hij er wel eens in één korf gehad. „Vooral klein tjes. Die gaan terug. Onge schonden. Dat is het mooie van deze visserij, 't Is heel selectief." Harmen van der Werf Adrie Albregtse, Albert Ebbens en Laurens Kamp werken op proefboerderij De Rusthoeve in Colijns- plaat. Op 85 hectare pol- dergrond doen zij, in op dracht van onder meer Zeeuwse boeren, proeven met akkerbouw- en soms tuinbouwgewassen. 'De Rusthoeve' volgt weke lijks de belevenissen van de mannen van de proef boerderij. Op de Rusthoeve zitten ze een beetje tussen de uien en de aardappels in. Bijna alle uien zijn binnen en van een prima kwaliteit. Alleen in Zeeuws- Vlaanderen ligt nog een biolo gisch proefveldje, maar ook daarvan komt de oogst dezer dagen naar Colijnsplaat. Voor het rooien van aardappels moet het eerst een beetje behoorlijk regenen, maar een deel van het loof is al dood gespoten. „Rooi en uit kurkdroge grond op som mige plaatsen zitten barsten van twee centimeter breed ver oorzaakt te veel schade." Adrie legt uit dat de kluiten zo knoer- thard zijn, dat ze de knollen be schadigen. Dat wil niet zeggen dat ze niks te doen hebben. Integendeel: er zijn genoeg kleine teelten en proeven om de hele club goed bezig te houden. Laurens is al weer aan de gang voor de oogst van volgend jaar. Hij rijdt mest en compost op de biologische proefvelden voor bemestings- proeven die volgend jaar pas re sultaten laten zien. „Ik ben nu met een voer geitenmest bezig. Biologische landbouw moet een bepaald percentage dierlijke mest toepassen en het is goed om het verschil te weten tussen kip pen- runder- en geitenmest. Die geiten moeten natuurlijk ook biologisch verantwoord le ven. De mest komt van ver, via de CZAV, want in de buurt zijn geen melkgeitenhouders." De grond op Noord-Beveland is veel te goed voor de geitenhou- derij. Toch hebben Albert en Adrie herinneringen aan de geit, een zwarte, die jaren op de Rusthoeve heeft gewoond. „Dat was meer een privé-geit", zegt Albert „en een enorme lastpak." Adrie weet nog goed dat ze bi jna elke week de heining moesten verhogen omdat de geit uitbrak. „Op d'n duur stond dat beest met een touw om de nek vast in het kot. En nóg uitbreken. Dan hing er 's ochtends een geit aan de buitenkant van het hok. Die moest je dan weer terugtake len." Omdat niemand op de Rusthoeve ooit nog met een geit opgezadeld wil zijn, gaat het bo nenstro gehakseld de grond weer in. Geiten en schapen lus ten het graag, maar voor de grondverbetering is het stro van bruine bonen ook heel geschikt. De bonen zijn eruit gedorst en zullen deze winter in kartonnen doosjes in de schappen van de supermarkten staan. In Zeeland minder dan elders, want Zeeu wen zijn geen bruine-bonen- eters. Adrie heeft bezigheden in Sint Annaland, waar een proef veld met meekrap ligt. Meek rap? „Ja, meekrap. Daar is weer vraag naar tegenwoordig. In Duitsland wordt het in toene mende mate gevraagd voor de kleurstof bereiding." Adrie gaat tegen onkruid spuiten, want on kruid heb je nogal gauw in een gewas dat twee jaar op het land staat, voordat het gerooid wordt. Een beetje verwonderlijk is het wel, want werd niet de meekrap, nadat het Zeeland tot grote bloei bracht, verdrongen door de synthetische kleurstoffen. „Jawel", zegt Albert „maar de tijden zijn veranderd. Wat mee krap duur maakte, was de ar beidsintensieve teelt en verwer king. Dat kan nu allemaal anders, vlugger en doelmatiger. De opvatting is kennelijk dat er niets boven een natuurproduct gaat. Het enige wat niet veran derd is, is dat de grond in Zee land zeer geschikt is voor de meekrapteelt." Hoewel er nog wel mensen zijn die de meekrapteelt, het drogen en verwerken van de wortels, hebben meegemaakt, is de prille herleving van het gewas voor de Rusthoeve vooral een leerpro ces. Welke kunstmestsamen- stelling moet er worden gebruikt? Met welke onkruid bestrijdingsmiddelen kan wor den gespoten, liggen er ziekten op de loer, en valt er een speciale rooimachtine te ontwikkelen? Allemaal vragen die de boeren graag beantwoord willen zien, op het gevaar af dat het ten goe de komt aan buitenlandse colle ga's. Want niet zelden gaat het zo met nieuwe gewassen. Tien jaar geleden kleurden theunis- bloemen de proefvelden nog geel. Een prachtproduct voor de pharmaceutische industrie. Nu zijn er nog maar weinig Neder landse boeren die theunisbloe- men zaaien. In het Oostblok kunnen ze het veel goedkoper. Mieke van der Jagt

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2003 | | pagina 12