tóe De Meissen uut Waschappel Kubben blijven vissen I !§3 I Hand van de vlijtige is hier gezegend Op de trekker ben je alleen^dat is waar 19 dinsdag 26 augustus 2003 Meelfabriek1 ft.! mmr m/Qk 0' Dichter bij huis dan bij house Zo af en toe duikt er weer eentje op in de popmu ziek: een meidengroep. Ge- pierced en sexygoed in de verf, een driftige beat en een simpele tekst ('love is over' of nog net niet) en altijd gese lecteerd op jong en mooi. Ook in de streektaalmuziek komt het verschijnsel voor, maar wel anders en niet vaak. Ik ken maar een zo'n groep: De Meissen uut Wa- schappel (Westkapelle). Ze zijn ook mooi, maar wat leeftijd betreft ligt hun jeugd toch, pakweg 20 jaar, ach ter hen en hun stijl ligt dichter bij huis dan bij house. Emke So- nius, Willy van Wageningen en Dieneke Sanders zijn alle drie hardwerkende vrouwen en vor men naast hun werk en gezin De Meissen. De groep is min of meer bij toeval ontstaan en het sa- menzingen verschaft hen zoveel plezier dat ze het sinds 19 9 8 zij n blijven doen. En dat gaat hen niet slecht af. Hun muziek bracht de groep door de hele provincie en verder. Van Herrijst tot Brogum, van het Abdijplein tot menig ver zorgingstehuis, op radio en tv, op het streektaalsongfestival in Hengelo en zelfs vlogen ze een keer voor een optreden naar Gratz in Oostenrijk. Net echt. Wat is het geheim van dit suc ces? Misschien is het de eenvoud van zang en gitaar, misschien het goedklinkend driestemmig gezang of toch de teksten, die overwegend in het Waschappels geschreven en gezongen wor den? Het zal de combinatie zijn. sc heelden daarvan zijn de liedjes die een vroegere schoolmeester van Westkapelle, meester De Vos, schreef en liet zingen. Mis schien vertaalde hij ook wel een enkele keer een lied uit het Ne derlands. Dat is niet altijd dui delijk. Een oudere mevrouw uit het dorp kende ze nog en droeg de melodieën over. Zo werd ori gineel cultuurgoed nog onver wacht tot leven gebracht. Het zijn liedjes die vaak over opvoe- Ik zie de vierkante fles met het gele etiket nog voor me. Jantje wou 't beslist nie drienke toet z'n moeder dit verzon Op de taefel kwam z'n spaerpot eên di eêl vee geld in kon. Jantje wou 'n dulgraeg vol I en noe lei moe elke keêr, A t'n levertraen wou slikke in de pot een klute neer. Jantje docht: 'Noe è'km'n Als het over dialect gaat, dan zijn het de teksten, die de meeste nieuwsgierigheid oproepen. Hoe komen ze eraan? De eerste liedjes die ze zongen waren teksten op bestaande me lodieën en daar maken ze nog wel eens gebruik van als er een gelegenheidslied moet worden gemaakt. De meerstemmige melodie is een kwestie van uit proberen en veel oefenen en ho pen dat je je partij niet vergeet. Verder zingen ze bestaande ou de liedjes en de mooiste voor- dingssituaties gaan, maar eer der de hardheid van de opvoe ders tonen, dan belerend zijn naar de kinderen toe. Meester De Vos heeft gevoel gehad voor humor en enig cynisme is hem wellicht niet vreemd geweest. 'De levertraen' is er een prachtig voorbeeld van. Het verhaalt hoe Jantje, een snikkkerig joentje, nog a mae- ger en zo teer, gepaaid wordt met geld om toch maar iedere dag trouw zijn levertraan in te nemen. Het zal zeker echte wal- visch-levertraan geweest zijn. spaerpot in 'n stuitje stikke vol'. Mè a rammelde 'n nae maenden /'t kloenk nog aoltied even 'ol. Moeder kon dat best begriepe wan die was nog nie zo zot. Die kocht aol de volle flessen van de kluten uut depot. Een klute is een halve stuiver. Misschien had Meester De Vos zichzelf in de gaten, toen hij een versje schreef met een waar schuwing tegen het spijbelen. 't Is van een stoute joen die in De Meissen uut Waschappel foto Lex de Meester d'eêste klasse zat Dien gieng zo mè de schoale ver- broeke, zeg guus, oe vinde je dat. Ie liep stille vobie de meule langs de gloeiinge ni 't grootood En di bleef 'n zitte kieke ni de zeemeeuwen en een boot Ie liepjulende ni z'n moeder die was vreeslijk kwaed op die joen En toen eit 'n ze moete belove van z'n leven dat nooit mi te doen. Een mooi woord is verbroeke, dat in het Woordenboek der Zeeuwsche Dialecten wordt vertaald met spijbelen en eraan toevoegt dat het alleen in West kapelle wordt gebruikt. Het woord zou afgeleid kunnen zijn van breken of breuk. Het woor denboek geeft ook nog een syno niem: achter d'aege löópe. Je kan nie opkieke of dat ventje lopt achter d'aege in plekke van at 'n op schole zit. Het grootood het grote hoofd, is de grote strekdam aan de zeedijk. De Meissen gebruiken ook wel eens een stukje dat op bruiloften en partijen wordt voorgedra gen. Het zou door de zelfde schoolmeester geschreven kun nen zijn, maar de bron is onbe kend. Het gaat over Ko, die na wat zeuren lid mag worden van de voetbalclub en zo goed speelt, dat hij al snel als een wonderkind wordt beschouwd. Van toen docht Ko, dat in de waereld niks zö voornaem as voetbal was. Ie docht en proat 'r aoltied over oak onder 't leren in de klas. Zo wier 'n onder aol z'n makkers in 't voetbalspil de primetjé. Mè kon mee ulder d'eêste meie nie ni d'oagste klasse mee. De primetjé komt uiteraard uit het Frans: premier. En overgaan naar de volgende klas ging tot in de j aren vijftig, per 1 mei en niet zoals nu, met ingang van de zo mervakantie. De Meissen zien nog toekomst genoeg voor hun optredens, maar tijd voor nieuw repertoire wacht op druk van buitenaf. Als het echt moet, perst Emke, de schrijfster en muzikante van het drietal, op het laatste moment er wel een nummer uit. En een cd? ,,Ja, dat zou me graog wille doe, mè d'n tied..." Kom ze dan maar in levende lijve beluisteren. Hun eerstvolgende optreden is op za terdagmiddag 13 september tij dens het open weekeinde in 't Kerkje van Ellesdiek Engel Reinhoudt Vis vangen is een kunst en om die kunst goed te kunnen beoe fenen, vist iedere visser op zijn eigen tij en met zijn eigen visge- rei. Albert Paauwe uit Yerseke, één van de weinige Zeeuwse kubbenvissers. Het is bladstil op de Ooster- schelde. Zeven uur maan dagochtend. De Yerseke 13 vaart uit. Een lange rij kubben, het visgerei waarmee Albert Paauwe vist, hangt aan een touw boven het schip. Een mooi gezicht. Op hoop van zegen gaat het naar het midden van de Oos- terschelde, westelijk van Yerse ke. Paauwe zet de motor uit. De Yerseke 13 gaat voor anker. Hij stapt met zijn collega Joop over in de witte polyester bijboot. Schoongemaakte kubben lig gen voor het grijpen. Om kapot te kubben of kubben met aan- groeisel te kunnen vervangen. Op veel plekken dobberen bam- boe-vlaggenstokken in het wa ter. Meer is er niet te zien. Op negen, tien meter diepte lig gen ze, de kubben. Een simpel én ingenieus vistuig. Niet één kub is hetzelfde. „Ik maak ze zelf", zegt Paauwe.Zelijken op kleine fuiken. Ongeveer een meter lang. De doorsnee is overal praktisch gelijk, in tegenstel ling tot 'gewone' fuiken die naar het uiteinde smaller worden. Vier hoepels van kunststof en twee dwarslatten moeten de kub in vorm houden. Binnenin zit een apart netwerk, met twee kelen, versmallingen. Een vis of krab die de kelen is gepasseerd, komt er niet meer uit. De eerste bamboe-vlaggenstok met een drijver, een plastic ton met het opschrift YE 13, wordt aan boord van de bijboot ge trokken. Het binnenhalen van de kubben kan beginnen. Zwaar werk. Vooral omdat er dit jaar door het warme weer veel blad groen in het water zit. De kub ben liggen aan een reep, een lang touw, van ruim tweehonderd meter op de bodem, op de stro ming. Twintig, dertig kubben per reep. Paauwe trekt de bijboot voort aan de reep en haalt kub voor kub uit het water. Met een groot mes snijdt hij eerst het blad groen weg. Hij maakt de kub los van de reep. Zijn collega stampt de kub eerst op de bodem van de bijboot. De vangst valt naar on deren. Waarna hij een touwtje aan het uiteinde losmaakt. Vooral krabben zitten erin. Tientallen soms. Joop schudt ze uit, boven het Oosterschelde- water. ,,'t Is een hele rustige visserijde kubbenvisserij", vertelt Paau we. ,,'t Is niet erg als je een reep met kubben een dag langer laat liggen. Met fuiken is dat anders. Daarin komt al snel zoveel groen. Dan komt er geen visje meer in. Kubben blijven ge woon doorvissen. 't Is de duur zaamste visserij die er is, iets waar ze tegenwoordig zo tuk op zijn. De motor staat uit. Alles wat we niet kunnen gebruiken, gaat levend over boord." Albert Paauwe Kub na kub wordt binnenge haald. En teruggezet. Vieze of kapotte kubben gaan mee terug. Om schoon te spuiten bij de Yerseke 13, waarna ze direct weer bruikbaar zijn. Of ze gaan mee naar de haven, om schoon te borstelen of te repareren. Acht trekken doet Paauwe deze och tend. Zeker honderdzestig kub ben worden gelicht. De vangst is .v?» l-,fP - -.r foto Willem Mieras schamel. Twaalf kilo mooie pa ling, twee Noordzeekrabben en vier zeebaarzen. Paauwe moet het van paling hebben. Hij houdt de moed erin. „Soms doe je het voor veel, soms doe je het voor weinig." Het is tegen één uur 's middags als de Yerseke 13 terugkeert in de haven. Harmen van der Werf Teun van der Bok. foto Dirk-Jan Gjeltema De rubriek Windstreken besteedt aandacht aan de Zeeuwse molens, aan de mensen erachter en aan de positie van de windgema- len in het landschap. Van daag: De Hoop in Zierik- zee. De Sint Lievens Monsterto ren is van zeer grote afstand het belangrijkste beeldbepalen de element van Zierikzee. Dich terbij ontvouwt zich het ganse rijke silhouet van de stad met de bekoorlijke stadhuistoren, de imposante middeleeuwse No- belpoort, de unieke gecombi neerde Noord- en Zuidhaven poort, molen De Haas aan de haven en molen De Hoop aan de Lange Nobelstraat. Het laatste monument is het domein van Teun van der Bok. Hij is de enige in Zeeland die met een stadsmo- len zijn brood verdient. Een halve eeuw geleden zag het er niet naar uit dat Zierikzee vandaag de dag nog een molen duo zou bezitten. „De Haas en De Hoop gaan een onzekere toe komst tegemoet", kopte de PZC 27 november 1959. Met daarbo ven het chapeautje: 'RESTAU REREN OF... SLOPEN?Het voortbestaan van beide monu menten was aan het eind van de zuinige jaren vijftig allesbehal ve verzekerd. Gelukkig is het de vroede vaderen van Zierikzee toch gelukt ze te behouden. Sinds 1982 is Teun van der Bok stadsmolenaar. Aanvankelijk werkte hij als gediplomeerd vrijwilliger met beide wieken- dragers. De jaren daarna slaag de hij erin van zijn hobby zijn beroep te maken. Zijn opa is rij knecht geweest op molen De Hoop in Ouddorp, Teuns ge boortedorp, maar voor de rest had de familie geen binding met molens. Teun volgde de mavo, haalde zijn middenstandsdiploma en bekwaamde zich in bedrijfseco nomisch rekenen. Na school werd hij boekhouder bij de fa. Maaskant, die werven heeft in Stellendam en Bruinisse. Tussen de bedrijven door ont wikkelde Van der Bok vanaf zijn tienerjaren een grote interesse in molens. Hij keek de kunst af bij molen De Zwaan in Ouddorp en deed later ook elders prak tijkervaring op. Zo leerde hij stenen scherpen van molenaar Piet Snoep in 's-Gravenpolder en stak hij tijdens zijn diensttijd bij de luchtmacht een handje toe bij molen De Hoop in Lunteren. In de loop van de jaren tachtig begon Teun van der Bok, na zijn vaste baan als boekhouder te hebben opgegeven, stap voor stap aan het opbouwen van zijn eigen molenaarsbedrijf. De vooruitzichten waren onzeker. Liefst drie exploitatiebegrotin gen waren er gemaakt. Geen van die varianten leverden het per spectief op van een winstgevend bedrijf. Teun besloot dan maar voor zichtig te beginnen, alleen 's za terdags. Het zat soms erg tegen en het had ook weinig gescheeld of hij had het bijltje erbij neer gegooid. „We moesten alles van de grond af aan opbouwen, er was hier nog geen meelzak", zo blikt hij terug. De molenaar werkte aanvankelijk drie dagen in de week in loondienst bij de Koninklijk Zeelandia Doele- man. Gaandeweg begon zijn ei gen bedrijf steeds meer levens vatbaar te worden. Sinds 1992 is hij voltijds molenaar. „De hand van de vlijtige is hier gezegend", zegt Van der Bok, die naast zijn drukke baan ook nog 'ambtelijk werk' doet als ouder ling van de Christelijke Gere formeerde Kerk in Kerkwerve. De ondernemer is erin geslaagd een brede klantenkring op te bouwen. Zijn afnemers zitten tot in Friesland en Limburg. Al is De Hoop niet de hoogste, toch is het een kolossaal wind- gemaal van Zeeland. De stelling bevindt zich op 12,3 meter hoogte en het wiekenkruis heeft een vlucht van 23,5 meter. Bin nen ontwaart de bezoeker een ware meelfabriek. De molen heeft drie windaangedreven koppels maalstenen, één die met de motor kan worden bediend en twee builen voor de bloem- bereiding. Voor de doorgeleide molenkenners: verder bevat De Hoop vier mengmachines, 1 pletwals, 1 dubbele snijwals en een graanreinigingsinstallatie. Leendert Flikweert (12) en An- dré Ringelberg (15) steken in de vakantie en op zaterdagen een handje toe. En zo blijft de hoop levendig dat ook in de verdere toekomst mensen zich blijven interesseren voor het molenvak. Mede doordat het een druk be drijf is kan De Hoop in principe alleen op zaterdagen worden bezocht. Willem Staat w/ Adrie Albregtse, Albert Ebbens en Laurens Kamp werken op proefboerderij De Rusthoeve in Colijns- plaat. Op 85 hectare pol- dergrond doen zij, in op dracht van onder meer Zeeuwse boeren, proeven met akkerbouw- en soms tuinbouwgewassen. 'De Rusthoeve' volgt weke lijks de belevenissen van de mannen van de proef boerderij. Wat is er nou zo leuk aan het agrarisch bedrijf? Waar om kun je beter boer zijn dan burger? Het zijn vragen waar van de heren op de Rusthoeve, normaal gesproken niet be paald zwijgzame types, een beetje stilvallen achter hun bo- terhammendozen. Plotseling worden de ochtend-boterham- men en de koffie in de kantine met studie bekeken. Tja, daar hadden ze niet op gerekend, maar de heren hernemen zich snel. „Je werkt in de natuur en daardoor is het altijd anders", vindt Adrie. En Laurens: „Wij hebben sowieso een cyclus van een heel jaar. Ga maar na, als je achter de lopende band staat. Dan heb je een cyclus van een halve seconde of zo. Daar komt bij dat je gedurende dat jaar, telkens opnieuw beslissingen moet nemen en allerlei factoren moet overwegen. Wat doet het weer? Wat doet de markt? Wat gebeurt er in het buitenland en welke regels zijn er weer veran derd? Geen jaar is hetzelfde, daardoor." De natuur is voor Albert ook een belangrijk aspect, al kan hij zich de tijd nog wel heugen dat er meer natuur bij het boerenvak kwam kijken. „Vroeger werkte je nog met paarden. De mecha nisatie heeft een deel van de contacten met de natuur uitge schakeld. Daar reken ik ook de mensen onder want nog niet zo heel lang geleden was een boer met een man of tien aan de slag, het hele jaar door. Het vak is wel eenzamer geworden, denk ik, al geldt dat voor ons, proefboeren, natuurlijk veel minder. Wij wer ken hier alvast met z'n drieën en een groot deel van het jaar zit de tafel in de koffiekamer vol. Over het werk kun je altijd wel pra ten." Jewan Breure, buurboer, al wil hij wel onderstrepen dat hij niet van Colijn maar van Kats komt, vindt het wel meevallen met die eenzaamheid. „Boerenwerken toch veel met elkaar samen. Ze hebben machines samen, ze kij ken naar wat de buurman doet, maken praatjes op de hoek van het veld, maar als je op je trek ker zit, ben je alleen: dat is waar." „Als je wilt weten hoe eenzaam de boeren zijn", zegt Adrie, „moet je maar eens op zaterdag avond naar de voetbalkantine in Kats gaan. Daar zitten ze met z'n allen de week te bespreken. Hoe later het wordt, hoe minder zorgen ze hebben. Op het eind van de avond is alles prima: het weer, de markt, de gewassen en het elftal." Daar heeft Adrie een punt: al wonen de boeren niet hutje-mutje op een kluitje, ze hebben meer sociale contacten in de buurt dan menig stadsbe woner. Wie in een buurt met rij tjeshuizen tegen de buurman over z'n vak begint, zal in veel gevallen weinig aansluiting vinden. Op Noord-Beveland heerst, ook onder burgers, veel begrip voor het boerenbedrijf. „De mensen weten wat er groeit, praten er met ons over en zeuren nauwe lijks over overlast", vindt Al- bert. „Heel zelden begint er een tje een actie omdat het stinkt of omdat het stuift. Dat zijn dan stedelingen die landelijk zijn gaan wonen. Die beginnen een handtekeningenactie om te ont dekken dat niemand wil teke nen", vertelt Adrie. Maar wat maakt de landman nou een goede boer? Daar zijn de meningen over verdeeld. Al- bert vindt dat je van alles zoveel mogelijk verstand moet hebben. Jewan spreekt dat niet tegen maar nuanceert het wel. „De ene is een kei op plantkundig ge bied en de ander is een geboren handelaar. Er zijn boeren die blindelings op adviezen van an deren vertrouwen. Dan staan de aardappels tot aan het keuken raam en dan zien ze nog niet dat er gespoten moet worden. Daar voor krijgen ze advies. Dat kan natuurlijk, maar ik denk dat je je er het beste zelf in kunt ver diepen." Evert Steenge, uiendeskundige die bij de Rusthoeve een kan toorruimte huurt, herinnert zich een LEI-onderzoek van ja ren geleden onder boeren in de nieuwe polders. „De verschillen in de bedrijfsresultaten waren allemaal terug te voeren op het voorjaar: de toestand van de grond, het tijdstip van zaaien en dat soort dingen. Het was wel degelijk de boerendeskundig- heid die ertoe deed." Mieke van der Jagt

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2003 | | pagina 19