PZC
Uitgeverij Augustus
Daarna daalt
de stilte neer
Verdwenen
dichters
donderdag 31 juli 2003
Loyaal
Klassieke talen
Circuslicht
Rudy Kousbroek
het ware leven
20
Het is een kwestie van lezen
aar nieuwe uit
geverij Augustus
maakte een
droomstart die Tilly
Hermans (1950) nog niet kon
bevroeden toen ze na 33 jaar
besloot te vertrekken bij
Meulenhoffeen stoet
schrijvers in haar kielzog.
Praten over haar werk vindt
ze 'gauw overdreven'. De
uitgeverij, dat zijn de
schrijvers. En verder is het,
vrij naar Kousbroek: 99
procent transpiratie, één
procent inspiratie. 'Gewoon'
toewijding. „Naarmate je
meer hebt gelezen, weet je
wat je allemaal niet hebt
gelezen."
Tilly Hermans straalt als het
over 'haar' schrijvers gaat,
dan is geen woord haar te veel.
Als het gaat over 'Oek' (de Jong)
en 'Dis' (Adriaan van), over
'Hans-Maarten' (van den
Brink), 'Carolijn' (Visser) en
'Bashha' (Faber). Maar is het
onderwerp Tilly Hermans zelf,
stuwende kracht van uitgeverij
Augustus, dan gaan sneller de
luikjes dicht. Alleen op 8 augus
tus vorig jaar, toen ze Augustus
ten doop hield en tegelijkertijd
de eerste boreling van haar uit
geverij 'Pelican Bay' van Nelle-
ke Noordervliet, was ze even,
blootsvoets speechend vanaf
een bierkrat, ronduit koningin
op eigen bordes. Want op 8 au
gustus was het feest en, had ze
gedacht, als ik van déze dag nou
niet geniet... „Maar ik vind het
moeilijk om te praten over je
werk, ik vind het zo gauw over
dreven. De uitgeverij, dat zijn
de schrijvers. Die horen in het
zonnetje te staan."
Een jaar eerder had ze het be
sluit genomen uitgeverij Meu
lenhoff te verlaten. Na 33 jaar.
Ze had er langzaam maar zeker
de stappen kunnen zetten van
assistente op het secretariaat
tot secretaresse tot bureaure
dacteur tot chef van de bureau
redactie tot fondsredacteur tot
hoofdredacteur tot uitgever. Ze
had er haar grote leermeesters
ontmoet van wie ze 'het vak'
heeft geleerd. Had de uitgeverij
'Zien uitgroeien van vijf man in
1-1-968 naar 35 en, na de fusie met
krantenuitgever Perscombina
tie tot PCM, weer zien inkrim
pen tot 30 - 25 bij haarvertrek.
Ze was altijd heel loyaal ge
weest. Maar, vat ze haar ge
ruchtmakende vertrek samen,
het moment kwam dat ze zich
realiseerde dat ze iets anders
moest gaan doen. De oogopslag
Tilly Hermans begon een jaar geleden - na 33 jaar Meulenhoff - haar eigen uitgeverij. Een aantal grote schrijvers volgde haar. foto Roland de Bruin/GPD
is onverbiddelijk, vragen naar
Meulenhoff-troebelen zinloos.
Hermans is niet iemand van ou
de koeien uit de sloot. „Het was
het moment om weg te gaan."
Bij Meulenhoff was Hermans
heel lang 'zeer wel thuis' ge
weest, het is haar grote verle
den. Maar met Augustus, uit
eindelijk onder dak bij de Veen
Uitgevers Groep, waagde ze de
'sprong in het ongewisse'. De
naam kwam pas later, tijdens
een brainstormsessie met de au
teurs. 'Uitgeverij Tilly Her
manswas er ook nog geopperd
Vréselijk vond ze dat. Want de
uitgeverij is niet van haar, en
het gaat erom dat het een grote
literaire naam wordt, ,,'t Is geen
eenmansbedrijfje." Het ge
ruchtmakende: op 4 september
2001, toen haar vertrek de krant
haalde, werd ook bekend dat
een grote groep Meulenhoff-au-
teurs met haar mee zou sprin
gen, onder wie Oek de Jong,
Nelleke Noordervliet, Adriaan
van Dis, Rudy Kousbroek, Mar
cel Möring. Later bleken het er
bijna dertig te zijn. „Ik had mijn
besluit genomen en ik had geen
idee hoe het af zou lopen. Maar
toen ik de auteurs daarvan op de
hoogte stelde, hoorde ik al heel
snel dat er veel mee wilden. Dat
was zó'n enorme motie van ver
trouwen."
Augustus is de maand dat ze be
sloot weg te gaan bij Meulen
hoff, somt ze de betekenis op
van de 'a' die op de ruggen van
de door haar uitgegeven boeken
prijkt, de Romeinse keizer Au
gustus 'schijnt cultureel gezien
ook belangrijk te zijn geweest'.
Augustus is haar geboorte
maand. Augustus is oogst
maand. „En het is een naam die
het internationaal goed doet."
Haar allereerste gedachte, me
teen na de middelbare school,
was: ik wil in een uitgeverij wer
ken. „En dat kwam eigenlijk
voort uit de wens om met schrij -
vers te gaan werken.Ze had het
gevoel, 'heel romantisch', dat
die haar konden introduceren in
een veel grotere wereld dan zij
was gewend van huis uit. Ze
was, met één zusje, opgegroeid
in Heiloo. Haar vader was ma
gazijnchef bij een groot busbe
drijf. „En er waren geloof ik
maar vijf boeken in huis of zo.
Maar ze heeft zelf wel altijd ge
lezen, dat was thuis ook hele
maal geen probleem. Ze kwam
aan boeken door buurmeisjes,
vermoedt ze, ze vroeg ze als kind
van vijf, zes, al voor haar ver-
j aardag. En er was natuurlijk de
bibliotheek. Lacht: „Heel lang
ben ik heel erg dol geweest op
'Arendsoog'."
Meulenhoff voor het eerst druk
proeven mocht meelezen. 'Turks
Fruit', van Jan Wolkers. Dat
was leuk. Maar verder, zegt ze,
had ze in het begin natuurlijk
niet zoveel in te brengen. Uitge
ver Theo Sontrop was een stren
ge leermeester, hij stond erop
dat ze een cursus steno ging
doen en tegelijk elke week een
boek uit de wereldliteratuur las.
„Bij voorkeur in de taal waarin
het was geschreven. Daar on
dervroeg hij je dan over."
„Ik kwam er natuurlijk al vrij
snel achter dat je héél veel moet
lezen. Van die eerste jaren her
inner ik me vooral dat ik almaar
het gevoel had geen idee te heb
ben waar het allemaal over
ging. Dat ik tekort schoot." Er
Haar eerste literaire boek, in de
eerste klas gymnasium alfa, was
een toneelstuk van Hugo Claus,
'Mama, Kijk Zonder Handen'.
En tegelijk las ze de meisjesboe
ken van Leni Saris, van alles las
ze op de middelbare school.
Heel veel poëzie van de Vijfti
gers, en ze probeerde ook alle
Tsjechovs te lezen.
Ze wist niet welke studie te kie
zen, en toen zei haar leraar Ne
derlands: Ga eens praten met
Johan Polak. „De uitgever van
Athenaeum-Polak en Van Gen
nep. Ze was heel goed in klas
sieke talen, en Polak was de uit
gever van de grote klassieken.
Ze belde, vertelde hem over
haar eindlijst met een 9,5 voor
Tacitus, en hij verwees haar
door. Ze was achttien toen ze bij
kwamen voortdurend vertalers
over de vloer, er werd aan één
stuk door over wereldliteratuur
gepraat. 'Guus' (August) Wil-
lemsen liep binnen en ging met
Sontrop zitten praten over het
werk van de Portugese dichter
Pessoa. „Ik had nog nóóit van
Pessoa gehoord. Ik dacht dat ik
al heel veel had gelezen, en dan
kom je er achter dat het nog ner
gens naar lijkt. Ja, je schrikt er
wel van. Het enige wat ik kon
doen was proberen zo veel mo
gelijk op te zuigen, zorgen dat je
op de hoogte raakt. Maar naar
mate je meer hebt gelezen, weet
je wat je allemaal niet hebt gele
zen."
Het was braaf, hard werken
toen ze naar Amsterdam kwam,
zegt ze. „Niks wilds." Maar
groot groeien in het uitgevers
vak was niet iets waar ze bewust
over nadacht. „Een carrière, ik
geloof dat mensen zich daar
vroeger niet zo mee bezighiel
den. Ik probeerde gewoon meer
te lezen en me te ontwikkelen.
In haar beginjaren bij Meulen
hoff werd de Zuid-Amerikaanse
literatuur ontdekt, Marquez,
Vargas Llosa. Al die grote
schrijvers, die wilde ze lezen.
„Mijn collega's en ik gaven el
kaar voortdurend leestips. Wij
waren heel erg enthousiast voor
wat er verscheen bij Meulen
hoff, voor andere dingen die we
graag wilden lezen. Dat was de
drijfveer." Het is, zegt ze, bij
haar allemaal vanzelf gegaan.
Ze werd uitgever, en nu is ze
weer uitgever - maar in kleiner
verband.
Uitgeven, zegt ze, het is alle
maal niet zo geheimzinnig als
het lijkt. „Het is een kwestie van
lezen, van het ontwikkelen van
je smaak, van langzaam leren
waar dingen ontsporen in een
boek en wat de sterke kanten er
van zijn. Van voortdurend je
geest daarin scherpen. Dat
duurt jaren en jaren." Zoals
Kousbroeks definitie van seks:
'99 procent transpiratie, één
procent inspiratie'. „Talent is
vaak een kleiner onderdeel dan
de mensen veronderstellen. Het
is gewoon werken, het is gewoon
toewijding." En psychologie,
dat is het ook. „Je moeter als re
dacteur/uitgever lol in hebben
om mensen te ondersteunen, het
is een dienende functie. Je moet
je schrijvers kritisch volgen,
maar niet heel zwaar afkraken.
Je hebt niet de functie van criti
cus. Het is minstens zo belang
rijk om te zeggen waarom je iets
wel heel goed vindt. Het is
belangrijk dat ze doorwerken.
Het is belangrijk dat je je reali-
.seert dat je niet met dor hout
werkt."
Marjolijn de Cocq
'k Zie eiken avond aan den hemel branden
Den gloed van 't circus en ik ben verblind
Door 't lokkend licht, ginds in de lage landen,
't Is of in droom het leven herbegint,
Of ik weer kind ben en nog weer verlang
Naar 't lieve spel van clowns en acrobaten,
Naar wigwam, vredespijp en boomerang
En naar den strijd van cowboys of piraten.
Dit teeder licht verheldert de atmosfeer:
Morgen wellicht ontluiken de eerste blaren
En bouwen weer de vogels aan hun nest.
En ik begrijp, thans deftige meneer,
Hoe het geluk van de verloren jaren
Het eenigste is dat mij ten slotte rest.
JanvanNijlen
Uit talloos veel miljoenen die
ene zijn. De ene die niet
wordt vergeten, de ene die een
teken nalaat dat de jaren trot
seert. Een aantal dichters uit de
eerste helft van de twintigste
eeuw koesterde nadrukkelijk
dat verlangen. P.C. Boutens en
sommige anderen hadden zich
meteen ook maar de taal van de
onsterfelijkheid aangemeten,
de plechtige volzin, het woord
dat ronkt. Het publiek was
slechts even geïmponeerd. Al
snel maakte men zich niet druk
meer over de bevlogen dichters.
We gunden ze een straatnaam
bordje, maar zou dat de manier
zijn waarop schrijvers willen
blijven?
Hun baldadige tijdgenoot Ri
chard Minne zei het zo treffend:
„Gewonnen roem is maar een
flits,/ is maar een knal./ Daar is
de sneeuw/ en dekt het al.Deze
dichtregels worden op fascine
rende wijze geïllustreerd in
Dichters die nog maar namen
lijken, de postuum verschenen
bundel van A.L. Sötemann. De
uitgave bevat essays waarin de
wereld van twaalf Nederlandse
en Vlaamse poëten wordt ver
kend. Heel verschillende figu
ren, maar toch moet hij steeds
hetzelfde verhaal vertellen. Het
verhaal van faam die taande. Zo
worden deze milde dichterspor-
tretten een genadeloos portret
van de tijd.
Een boek dat tot bezinning
stemt. Want leven wij alleen
voor even of met het oog op de
eeuwigheid? Moeten we alles in
zetten voor die kans van één op
talloos veel miljoenen? Of is de
ze kans zo gering dat we beter
elk genot kunnen grijpen? De al
genoemde Boutens, een van de
hoofdpersonen uit de bundel,
leert dat het leven lusthof én
werkkamp kan zijn. Hij was het
ene moment de nederigste die
naar van de kunsteen hemelbe
stormer bij uitstek. Terwijl hij
het volgende ogenblik een spe
cialist van het aardse slijk
bleekmet een hang naar luxe en
comfort. De bundel noopt voor
al ook ieder die zich met litera
tuur bezighoudt tot gewetens
vragen. Steeds weer blijkt: de
bejubelde auteur van vandaag
wordt morgen verguisd. Wat
zijn met dat besef onze oordelen
waard? Zoveel als een veertje in
de branding. We vinden ze ont
zettend belangrijk: Komrij en
Faverey, Kouwenaar en Luce-
bert. Maar alle kans dat hen de
zelfde toekomst wacht als de
dichters voor wie Sötemann het
opneemt. Of eigenlijk is het juist
het ontbreken van toekomst.
Geen lezer die nog passeert,
hooguit een bloemlezer.
Boutens kan wéér als voorbeeld
dienen. Ooit veelgelezen en
veelgeprezen. Wat tegenstem-
men klonken, daarna daalde:
stilte neer. De stilte van de ver-
getelheid, van de nacht waarop
geen ochtend meer volgt. We
luisteren niet meer naar hen,
Maar uitdagers van de kosmos
als hijAlbert Verwey en A. Ro
land Holst zouden ons nog wel
degelijk iets te zeggen hebben.
Dat geldt zeker ook voor Jan
van Nijlen, juist een uitblinker
in bescheidenheid, auteur van
het sonnet 'Circuslicht'. Zo
triest al dit streven dat vergeefs
bleek. Zo onrechtvaardig deze
oeuvres die ondergingen. Zo
gruwelijk het besef dat alles ge
doemd is te verdwijnen. De
dichters weg, de mensen weg,de
aarde weg. Helemaal geen uit
talloos veel miljoenen.
Mario Molegraaf
A.L. Sötemann: Dichters die nog
maar namen lijken - Meulenhojf,
216 blz. gebonden/ €19,95.
ouden er in Nederland nog men
sen rondlopen die verwekt zijn in
deze kamer van Hötel des Indes in
Batavia? Waarschijnlijk wel. Het
hotel is lang in trek geweest bij bruidsparen op
huwelijksreis.
Hoe het decor van die verborgen handelingen er
aan het begin van de vorige eeuw uitzag toont
deze foto, die ik eens van Rob Nieuwenhuys heb
gekregen - naar hij zei een kamer in dat hotel,
waar hij zoals bekend is opgegroeid, zijn vader
was er gérant.
Geen wonder dat het zo donker is, de wereld was
honderd jaar geleden veel donkerder dan nu. Ik
kijk naar de bedden en stel mij voor hoe zij ge
zien zijn, door die mensen in het wit: hier gaat
het gebeuren, straks, vannacht, nu. Ik zie die ho
ge raampjes links, eigenlijk luchtroosters zo
weet ik uit ervaring; in hoeveel Indische kamers
heb ik door zo'n rooster - gewoonlijk bestaande
uit bakstenen in een soort sterpatroon - naar de
equatoriale nachthemel gekeken, bij het kabaal
van de krekels of het ruisen van de regen, en het 's
morgens weer licht zien worden? Ook die voor
ouders, wier witte kleren nu over een van de
stoelen liggen, moeten dat hebben gezien en ge
dacht hebben: zo is het dus nu laat ik je nooit
meer los nu begint het ware leven.
Wat is die kamer mooi. Zo zag de wereld er uit
voordat alles met het sop van de sentimentaliteit
werd overgoten. Streng, koel, sober, functioneel,
bijna een kamer in een hospitaal. Voorzien van
stromend water en electrisch licht. Met een ver
grootglas bekijk ik de kraan: ja, de bekende, van
messing, met de vier armen en de brede bek, die
tsjuch! zei als je hem opendeed. Heel modern: in
veel hotels, zelfs in Frankrijk, had je tot voor
kort nog van die marmeren tafeltjes met een gro
te ronde schaal van aardewerk en een lampet
kan. Er staan ook twee glazen karaf jes met een
glas op het plateau erboven. De wasbak is het
enige object in de hele kamer met een golflijn. Of
nee: de gietijzeren steunen, bijna onzichtbaar,
zijn heel discreet Art Nouveau. Het licht gaat
aan en uit met een draaischakelaar, vóór de oor
log de gebruikelij ke vorm in Indië, op meesterlij -
ke wijze beschreven door Joop Al in zijn boek
over Ambarawa.
Er is nog iets onzichtbaars in die hotelkamer, en
dat is de afwezigheid van air conditioning. In
theorie bestond die al wel, maar in de practijk
nog lang niet en dat was een grote zegen, want
air conditioning is mensvijandig. Wanneer ik in
het oude Land van Herkomst ben zet ik in het ho
tel deze uitdrager van de luchtwegen altijd me
teen af. Maar hier hoefde dat dus nog niet.
Als ik naar die twee klamboebedden kijk word ik
overstroomd door het gevoel dat het altij d de be
doeling is geweest dat de wereld zo in elkaar zou
zitten, met zulke bedden: die twee spookver
schijningen, die twee heilige Kaaba's, met het
mooie Indische beddegoed verborgen binnenin
en een liefdevolle gedachte aan de bruine han
den die de bedden hebben opgemaakt. Wie zou
niet willen dat zijn leven daar begonnen was?
Ook aan huifkarren doen ze denken, passend in
het grote legendarische oerbeeld van het bed als
vervoermiddel. Vervoermiddel waarheen? La
ten we daar even niet aan denken en het houden
op de vervoering.
Toch zou ik, hoe mooi het ook is, in die kamer nog
iets willen veranderen: met zijn tweeën onder
één klamboe toetoep klamboe, boeka kainis
zo'n genoegen; het is een kamertje, het Indische
equivalent van een bedstede, waar het ook erg
gezellig kan zijn, maar dat weet al haast nie
mand meer. Overigens zijn ook klamboe's soms
benauwd en warm, maar niet zo erg als een bed
stee, die is ook meer voor de winter, het hol waar
de beer zijn winterslaap houdt.
Wat nog steeds door mijn hoofd spookt is die be
schrijving van Joop Al, van zo'n draaischake
laar die vol wandluizen zat, zodat je vanzelf heel
voorzichtig draaide om ze niet te verpletteren en
te electrocuteren, want dan was de stank niet te
harden. Wandluizen in Hötel des Indes? Natuur
lijk niet, wat Joop Al beschreef was het kamp. En
dat onthult de verborgen dimensie, die vermoe
delijk de reden is dat deze foto voor mij ook iets
angstaanjagends heeft: hij doet ook aan het
kamp denken, zulke ruimtes dienden in de oor-
Fotograaf onbekend
log ook vaak om ons in op te sluiten. Ook daarom
is het er donker.
Joop Al, Ambarawa, Bandoengan en de Belg Re
fuge, Ad Donker 1994.