PZC
24
'Los eerst eens de drugscriminaliteit op'
De bijnamen
TOURBOEK
De valpartijen
De steden
100 JAAR
woensdag 2 juli 200:
Zijn overwinningsroes
duurt al 35 jaar. Jan
Janssen glimlacht, hij wil
niet wakker worden. Het
is te mooi in zijn
sprookjeswereld, waarin
hij elke dag opnieuw de
Tour de France wint.
Toch verwondert de bon
vivant zich na al die
jaren nog steeds over de
wondere wereld die de
Tour heet.
»V
i J§
i
Doping in het peloton, er is al
veel over gezegd en nog meer
over geschreven. De Tour van
1998 'gunde' de hele wereld een
kijkje in de keuken van de
verboden middelen. Maar naar
mate de jaren verstreken, zweeg
iedereen weer. Het peloton heeft
de rijen gesloten.
TOUR
Wat zou een wielertijdschrift waard zijn als het juist nu niet
zou schrijven over 100 jaar Tour de France? Niets, helemaal
niets. Nummer 4 van 'De Muur', tijdschrift voor wielerfans,
gaat dan ook helemaal over de Tour, de Tour en niets dan de
Tour. De vierde uitgave van het nog jonge blad (of beter:
boekje) doet niet onder voor de drie eerdere nummers. 100
Jaar Tour leent zich natuurlijk ook wel voor het optekenen van
heroïsche verhalen: over held Eddy Merckx, fotograaf Tonny
Strouken en Geo Lefèvre, de man die de Tour verzon. En na
tuurlijk over Joop Zoetemelk. Wat zou een tijdschrift over de
Grand Boude zijn zonder een verhaal over Joop, één van de
twee echte Nederlandse Tourgoden. Het
'verhaal Zoetemelk' is helaas niet het
sterkste verhaal uit De Muur. Het is de
weergave van een tweegesprek tussen
tv-maker Wilfried de Jong en wielerjour-
nalist Peter Ouwerkerk, het is ook een
wat gemaakte en gezochte manier om
een portret van Zoetemelk te schetsen.
Joop had meer verdiend. Want de Tour
wordt maar één keer 100.
10 x
:v
*Jan Janssen kijkt naar de sprookjeskoning Jan Janssen. 'Ik heb gewonnen omdat ik sneller was, meer niet.
FOTO PHIL NIJHUIS /GPD
En hij leefde nog lang en gelukkig
Door Fardau Wagenaar
en Ad Pertijs
Het klinkt als een sprookje.
Er was eens... een jongen
van veertien jaar. Hij krijgt
vrij van school, omdat de
Tour de France die dag
door Delft komt. Opgewonden staat
Jan Janssen langs de weg, zijn hart
klopt snel. Ze stuiven voorbij, maar
hem ontgaat niks. De gespannen blik
ken in de ogen van zijn helden, de ge
kleurde truien en de stoere brillen. Hij
maakt zich illusies. Ooit staat hij daar
tussen en slaapt hij in hotels met gou
den bedden...
„Het moment dat je ervan droomt, is
mooier dan het moment dat je er deel
yan uitmaakt", zegt Jan Janssen, nu 63
jaar. Achteraf gez-ien dan, want my
thes lossen op als je te dichtbij komt.
Sprookjes blijken niet te bestaan. Hoe
groot is Jacques Anquetil als je hem
huilend op bed ziet liggen? Dan ver
dwijnt de magie en wordt de halfgod
mens. „In het begin noemde ik hem
vol bewondering: monsieur Anquetil.
Ik kreeg er kippenvel van om naast
hem te staan. Maar na een maand of
vijf werd het anders, ik raakte eraan
gewend. Ik had medelijden met An
quetil. Hij was een ongelooflijke ren
ner, maar hij maakte er privé een
zootje van." De sprookjeskoning uit
de Tour van 1968 glimt als de herinne
ringen voor de zoveelste keer worden
opgehaald. Vertellen over de magische
wereld maakt hem gelukkig. Sommi
ge verhalen zijn opgeklopt of in de
loop der jaren steeds mooier gewor
den. „Dat hoort erbij, van mij mogen
er mythes zijn. Sommige Franse jour
nalisten maakten in mijn tijd bijna
poëtische verhalen, tja dan wilde het
wel eens een stukje mooier worden
dan het was. In die tijd zaten de ver
slaggevers na een etappe bij ons op
bed en dan werden er echt geweldige
dingen verteld. Dat kan nu niet meer.
Jammer is dat."
Het sprookje van de jongen langs de
weg in Delft gaat verder. Het is 21 juli
1968. Hij kan de Tour de France win
nen. Eigenlijk verwacht niemand dat'
het gaat lukken. De Belg Herman Van
Springel staat er heel goed voor. Maar
de jongen trapt zich in de tijdrit op
wilskracht naar de overwinning. Tra
nen vloeien, dit is te mooi om waar te
zijn. Nederland is in extase. Maar ook
in sprookjes komen kwade geesten
voor. In België komen de verhalen los:
Janssen zou geen zuivere winnaar
zijn. Journalisten zoeken excuses: er is
gesjoemeld met de tijd en de doping
controle is niet eerlijk gegaan. Ze ver
zinnen van alles om het geluk te ver
storen.
„Ik heb gewonnen omdat ik sneller
was, meer niet. Ik lach om die verha
len, ik ben erbij geweest en zij niet.
Het is gegaan zoals het moest gaan.
Van Springel zat kapot en ik kon door.
Herman en ik zijn nog steeds vrien
den, hij gelooft mijn kant van het ver
haal. Maar hij wil er niet meer over
praten, als we elkaar zien zegt hij met
een: 'Jan we gaan het niet over de Tour
hebben.' Het verlies achtervolgt hem
zijn hele leven, dat is triest. Voor mij
heeft het ook alles veranderd, maar
dan in positieve zin."
Elke etappe heeft een eigen verhaal,
Janssen kan er honderden vertellen.
Over renners die onderweg kroegen
leegroofden en hun zakken volprop
ten met drank. Over Frans Brands die
opgesloten werd achter een luik tij
dens zo'n cafébezoek. Pas tien minu
ten later zat hij weer op zijn fiets. Over
de onwaarschijnlijke prestaties van
Anquetil, die de ene dag de Dauphiné
Liberé won, in het vliegtuig naar Bor
deaux stapte - terwijl Janssen nog niet
eens over de finish was - en de volgen
de dag de loodzware klassieker Bor
deaux-Parijs won. Doping? Dat woord
neemt Janssen bij deze prestatie niet
in zijn mond. „Het is een mooi ver
haal, daar wil ik niet doorheen prik
ken."
„Maar het komt ook voor dat er heel
weinig te vertellen is. Als een renner
500 meter voor de streep strandt, kun
je van alles verzinnen. Dat hij ruzie
heeft gehad, zat te klooien of een su
perprofiteur is - en die winnen niet zo
makkelijk een etappe, dat is bekend -
maar het blijft een sport. Iemand kan
er ook gewoon doorheen zitten. Wiel
rennen is geen praatje pot, geen kla-
verjasrondje, het is beuken en de bes
te wint. Het is keihard."
Een beeld schiet voor zijn ogen, drie
kilometer onder de top van de Mont
Ventoux, het was de Tour van 1967.
Een waar gebeurd verhaal over Tom
Simpson, een vriend van hem. „Ilc
keek achter me en zag dat hij zo wit
als papier was. Het enige wat ik dacht,
was: ik moet sneller, dan rij ik hem er
af. Het lukte en ik won de etappe. La
ter hoorde ik dat hij van zijn fiets was
gevallen en overleden was. Hij was
dood, dat geloof je toch niet. En ik
dacht alleen aan harder fietsen!"
Het is geweest, allemaal. Vorig jaar
stond Janssen tussen alle nog levende
winnaars van de Tour de France. Het
voelde als een eer, vol bewondering
keek hij van links naar rechts. Van de
jonge naar de oude levende legendes.
Trots dat hij tussen hen mocht staan,
waarschijnlijk dachten de anderen
hetzelfde over hem. „Het rare is dat
Armstrong, net als Anquetil destijds,
weer dat onaantastbare voor mij
heeft. Ik heb zijn boelc in een ruk uit
gelezen, heb ontzettend veel bewon
dering voor hem. Vorig jaar zat ik met
hem aan tafel en wilde graag met hem
praten. Maar hij zei helemaal niks,
was ijzig kil. Ilc ging teleurgesteld van
tafel, kan ik je vertellen. Armstrong is
daardoor nog steeds die onaantastba
re, maar ik had hem op dat moment
liever als een mens gezien."
De jongen van toen is 63 jaar gewor
den. Zijn dromen zijn uitgekomen.
Nog steeds speelt zijn zege in 1968 een
grote rol in zijn leven. „De Tour de
France is voor mij als de tabernakel in
de kerk", omschrijft hij. Hij is er dit
keer weer bij vanaf het begin. De ren
ners zullen langs hem stuiven, hem
zal niks ontgaan. Hij zal in extase ra
ken van de bruggetjes waar hij ooit
overheen reed. De film draait weer, hij
wordt er gelukkig van.
Door Ad Pertijs
De Tour de France van 1998 was
fascinerend. Niet omdat Jan Ull
rich op de koude Galibier ten
onder ging. Niet ook omdat Marco Pan-
tani er in de voetsporen trad van Felice
Gimondi. Zelfs niet vanwege de vele
dopingschandalen. Nee, de Tour de
France van 1998 was vooral fascine
rend omdat het de 'buitenwereld' voor
het eerst een ongegeneerde blik bood
in de wereld die het métier decennia
lang angstvallig afgesloten hield voor
al te nieuwsgierige neuzers.
Sinds de eerste Tour in 1903 staat de
wielersport bol van de intriges en duis
tere insinuaties. De eerste winnaar
Maurice Garin werd het jaar erop uit
de strijd genomen omdat hij ergens
onderweg de trein had genomen. Ren
ners sloten combines, renners ver
kochten en kochten koersen, maar bo
venal was het volk benieuwd naar wat
er waar was van alle geruchten over
het gebruik van verboden stimule
rende middelen. Doping dus.
In de jaren zestig werd door de toppers
nog geprotesteerd tegen de eerste do
pingcontroles. „Hoe anders moeten we
ons vak naar behoren uitvoeren?",
luidde het verongelijkte verweer. Een
renner uit die tijd zei later eens: „Je
nam het mee naar de koers, zoals je
ook je sokken en schoenen meenam.
Het hoorde erbij." Tommy Simpson
bezweek in 1967 op de Mont Ventoux
en vanaf dat moment was doping niet
langer een facet van de wielersport dat
achteloos terzijde kon worden gescho-
,ven.
De controles werden strenger, de me
thodes om ze te omzeilen uiteenlo
pend van creatief tot naïef en de ren
ners hielden voortaan wijselijk hun
mond. De omerta was geboren. Men
wilde ook niet weten wat de ander
deed.
Een coureur die werd aangetrokken
als helper in een grote ploeg, wist dat
rond die formatie een sterke epo-geur
hing. „Ik wil alles weten van mijn kop
man. Hoe hij traint, hoe hij eet, hoe hij
rust, hoe hij koerst. Alleen dat ene,
daar vraag je gewoon niet naar."
Epo eiste doden. De verhalen en ge
nachten over het gebruik van het - vol
gens de UCI - enige echte prestatiever-
hogende middel, namen toe. Renners
en ploegleiders spraken die verhalen
in eerste instantie in alle toonaarden
tegen. Later zeiden ze er helemaal
niets meer over. „Want wie er een me
ning over heeft, zal er wel meer van
weten, denkt iedereen."
En toen kwam dus de Tour van 1998.
Festina werd op heterdaad betrapt. Uit
eindelijk ging iedere renner van die
ploeg voor de bijl. Virenque als laatste.
Ploegarts Eric Rijckaert werd de ver
beelding van het kwaad.
Later ontpopte de langzaam aan kan
ker stervende Belg zich tot een man
met een eervol geweten. Epo was vol
gens hem uit medisch oogpunt een
middel dat de renners op de eerste
plaats gezond hield. „Praat me niet van
competitievervalsing. Die zit in alles
en het hele leven. Verschillende bud
getten, combines, verkochte koersen.
Noem maar op."
Renners kwamen in opstand. Tijdens
die gedenkwaardige sit-down in Taras-
con, de ochtend na de arrestatie van
Cees Priem. Er was boosheid in alle
De Tour zonder doping? Het lijkt onmogelijk.
vormen. De één verfoeide nog altijd de
pers, de ander gaf de journalisten
groot gelijk en hoopte dat de media
het deksel voor eens en altijd van de
beerput wilde verwijderen. Verbaal lie
pen de emoties hoog op. Een renner
stelde voor 5000 man politie op te roe
pen en de hele karavaan uit te kam
men.
Zo ver kwam het niet. De gelederen
sloten zich na 1998 weer. Renners vin
den dat er genoeg is gezegd. Onderwijl
blijft er links en rechts eentje hard te
gen de lamp lopen.
De manager: „Dat snap je toch niet. Ze
weten hoe goed die controles tegen
woordig zijn." Frigo maakte het in
2001 helemaal te bont. Hij werd be
trapt met een absurd experimenteel
product op zak. De manager: „Ik kan
me niet voorstellen dat hij nog een
ploeg vindt nu."
Dus wel. Er is altijd wel een team dat
de ogen sluit voor de realiteit. „Kom,
hij heeft geen moord gepleegd. Laat ze
eerst de drugscriminaliteit oplossen."
De ploegleider: „Ik snap die renners
wel. Het zijn topsporters. Die zoeken
altijd de grenzen op van wat kan en
mag. Net zoals ieder ander zijn belas
tingformulier invult."
De ploegarts, het jaar na de Tour van
1998: „Natuurlijk zie je dat ze voor
zichtiger zijn geworden. Maar vind jij
het daarmee leuker geworden? Ik mis
met name in de bergen de explosiviteit
van voorheen. Voor het publiek is dat
niet goed."
De Deense fan, nadat hij in eigen land
is overladen met dopingverhalen. „We
FOTOCOLLAGE FABIENNE DE LANGE
weten inmiddels wel dat Riis de Tour
heeft gewonnen met een hematocriet-
waarde van 60. We weten inmiddels
ook dat hij niet de enige was."
De onderzoeksrechter: „We troffen
meer dan 100 verschillende soorten
medicijn aan bij een inval. Op zich al
lemaal toegestane middelen. Je vraagt
je wel af waarom die allemaal nodig
zijn."
De ploegleider: „Probeer zonder maar
eens een renner een grote ronde te la
ten rijden. Het is wel drie weken ach
tereen keihard koersen. Herstel via
een infuus is nodig. Maar ook dat
wordt raar gevonden."
De renner: „Ik kan antwoorden wat ik
wil. Jullie geloven ons toch niet."
De wielerwereld doet er daarom nog
altijd maar liever het zwijgen toe.
6.
10.
10.
2.
3.
5.
Wim van Est stort op de Aubisque in het ravijn, nota bene
met de gele trui om zijn schouders (1951).
Op de Portet d'Aspet gaat het mis in de afdaling. Fabio Cas-
artelli raakt een muurtje en laat het leven (1995).
Gele-truidrager Luis Ocana valt in afdaling van de Col de
Mente. Met een sleutelbeenbreuk moet hij opgeven (1971).
In de eindsprint in het Pare des Princes te Parijs raakt sprinter
André Darrigade een baancommissaris. Deze overlijdt enkele
dagen later (1958).
In Armentières tracht een politieagent een plaatje te schieten
van het sprintende peloton. Wilfried Nelissen en Laurent
Jalabert rijden op de man in en raken zwaargewond (1994).
Voor het oog van het volk valt Joop Zoetemelk in het geel
op weg naar Pra-Loup door een onverhoedse beweging van
Johan van der Velde. Zonder schade, maar de schrik is groot
(1980).
Gino Bartali valt van een bruggetje, in het water. Twee da
gen later moet Bartali snipverkouden opgeven (1937).
Michel Laurent vliegt in Saint Etienne in de hekken tijdens
een tumultueuze sprint met de later gedeklasseerde Henk Lub-
berding (1983).
Roger Rivière, een matige daler, valt in de afdaling van de
Col du Perjuret en breekt een ruggenwervel. De kandidaat-win
naar moet nu de eer laten aan Gastone Nencini (1960).
Lucien Petit Breton rijdt in Duinkerken tegen een oversteken
de matroos op en moet de Tour verlaten met een knieblessure
(1911).
10 x
FOI
P3gE
Parijs. Eindbestemming van 'de Tourreis', ieder jaar weer. Al
honderd jaar lang. En dit jaar bovendien startlocatie.
Bordeaux. Dekkers, Nolten, Faanhof en Wagtmans wonnen
ertussen 1952 en 1955 vier ritten op rij. De 'Nederlandse
Tourstad' was daarmee een feit. In 1992 was Rob Harmeling
de laatste van elf landgenoten.
Pau. Pleisterplaats, bijna elk jaar opnieuw.
Issy-les-Moulineaux. Daar waar jaarlijks de Tour wordt be
dacht, op het hoofdkantoor van l'Équipe.
Sarran. Dorp met 295 inwoners, maar wel woonplaats van
president Chirac en dus in 2001 aankomstplaats. De kleinste
ooit in de Tour.
Amsterdam. In 1954 de eerste buitenlandse startplaats.
Plouay. Wielrennen leeft in Bretagne. En helemaal in Plouay,
daar waar ook het WK al eens werd gehouden.
Lyon. Maar ook Marseille, Toulouse en Nantes. Met Bordeaux
en Parijs de aankomstplaatsen in de allereerste Tour.
Corrèze-la-Gare. In dit dorp, in bar-tabac Chez Gillou, ne
men de Festina-renners met veel drama afscheid van de do-
ping-Tourvan 1998.
Montgéron. Voorstad van Parijs, daar waar in 1903 de aller
eerste Tour startte.
10 x
TOP 10
De Kannibaal. Eddy Merckx won niet alleen vijf keer de Tour
de France.
De Adelaar van Toledo. Federico Bahamontes klom op
vleugeltjes naar de hoogste toppen.
De Adelaar van Hoogerheide. Wereldkampioen Harm Ot-
tenbros toonde zich ook een meester van de zelfspot.
De Bebrilde Nootdorper. Idol Jan Janssen vond in Jamai
een waardig opvolger.
IJzeren Willem. Wim van Est was uit het goede hout gesne
den.
6. Mooie Hugo. In de tijd van Hugo Koblet viel er ook voor de
vrouwen nog wat te genieten.
7. Het Olifantje. Marco Pantani blies zijn succesverhaal uitein
delijk zelf uit.
8. De Tashkent Terminator. Abdoesjaparov kon verwoestend
hard sprinten.
9. Monsieur Chrono. Jacques Anquetil was zijn tijd ver vooruit.
10. II Farmacista. Ook Rodolfo Massi struikelde over de doping-
Tourvan 1998.
Cyril Rosman
Jungmann, Smeets,
Wagendorp - De Muur
Uitgeverij U Veen, 8,90 euro