Tot ziens,
een kusje
van Anne
PZC
Altijd voorbereid
Herinneringen van
Jacqueline van Maarsen
Enschede huilt
Willem
Wilmink
e lang mag de brief niet worden tot ziens en een
klein kusje van Anne'. De woorden waarmee Anne
Frank op 25 september 1942, op haar
onderduikadres aan de Amsterdamse Prinsengracht, een
nooit verzonden brief beëindigt aan haar beste vriendin.
'Jopie', noemde Anne haar, naar hun heldin Joop ter Heul.
Jacqueline van Maarsen (1929) treedt met haar
herinneringen naar buiten.
Toen haar dochter twaalf
was, vroeg ze of ze het - ,,Ah
mam, toe nou" - aan een vrien
dinnetje mocht vertellen. Dat
haar moeder Jopie was, dé Jopie
uit het dagboek van Anne
Frank. Bi] wijze van uitzonde
ring mocht het, omdat het vrien
dinnetje het dagboek net had
gelezen en zo onder de indruk
was. Maar zelfs met de intiemste
vrienden sprak Jacqueline van
Maarsen er jarenlang met geen
woord over. „Ik wilde niet be
langrijk worden gevonden over
de rug van een vermoord meis
je
Van Maarsen werd boekbind-
ster, ze won internationale prij
zen. Dóór ligt haar trots, getuige
de ingelijste posters van exposi
ties op haar werkkamer. Maar
trots is ze nu toch ook op haar
boek waarin ze als 'Jopie' naar
buiten treedt: Ik heet Anne, zei
ze, Anne Frank. Over haar oor
logsjaren als dochter van een
Frans-katholieke moeder en
een Nederlands-joodse vader
met alle problematiek van dien,
en over de ontmoeting met 'een
klein sprietig meisje met glan
zend zwart haar en een spits ge
zichtje'. „Het is mijn aard niet
om te willen opvallen. Maar ik
denk dat Anne het f ij n gevonden
zou hebben dat ik een boek over
onze vriendschap geschreven
heb. Al zou ze wel verbaasd ge
weest zijn, omdat ik altijd zo in
trovert was."
De meisjes zijn de spreekwoor
delijke tegenpolen. Anne die al
tijd in het middelpunt wil staan,
Jacqueline, die zich soms geen
raad weet met Annes heftige
vriendschapsbetuigingen. 'Bes
te' vriendinnen zijn ze, onder
streept Anne keer op keer. Vlak
voor Anne onderduikt - de fami
lie Frank heet naar Zwitserland
te zijn gegaan - neemt Jacqueli
ne wat afstand en trekt wat
meer met een ander vriendinne
tje op, wat Annes jaloezie aan
wakkert. „Het was soms moei
lijk, omdat ik zo hield van mijn
vrijheid. Die claim, daar had ik
geen zin in."
Later knaagde het aan haar ge
weten dat ze Anne nooit de foto
van haarzelf had gegeven waar
om haar vriendinnetje had ge
Rudy Kousbroek
vraagd. „Nu op 28 september
1942 is het te laat", zou Van
Maarsen later in Annes dagboek
lezen. „Dat vond ik echt heel
naar, heel zielig vond ik het."
Toen kwam ook het besef hoe
eenzaam haar vriendinnetje tij
dens de onderduikjaren in het
'Achterhuis' moet zijn geweest.
Anne beantwoordde zelf ver
zonnen brieven van Jacqueline,
en schreef aan de vriendinnen-
club van Joop ter Heul uit de
boeken van Cissy van Marx-
veldt - zoals de 'lieve Kitty' in
haar dagboek.
Het gekke is, vertelt Van Maar
sen, dat ze toen de Franks plot
seling waren vertrokken nog in
hun huis naar Annes later zo be
roemde ruitjesdagboek heeft
gezocht. Nieuwsgierigheid was
dat vooral, naar wat Anne over
haar en haar klasgenootjes had
geschreven. Maar toen Otto
Frank na de oorlog als enige
overlevende van het gezin te
rugkeerde en haar Annes dag
boek wilde laten lezen, voortge
zet in grijze kasboeken, vond ze
dat moeilijk, omdat ze er te
nauw bij betrokken was. In
Jacqueline van Maarsen: „Ik denk dat Anne het fijn gevonden zou hebben dat ik een boek over onze vriendschap
geschreven heb." foto Phil Nijhuis/GPD
1947, toen het werd gepubli
ceerd, las ze het uiteindelijk
toch. „Ik vond het heel raar dat
Otto het uitgaf. Raar dat het ie
mand zou kunnen interesseren.
Die meisjespraat."
De oorspronkelijke dagboeken
werden door Anne tijdens de
onderduikperiode voor publi
catie herschreven en, zo viel Van
Maarsen op, in de door hen zo
bewonderde Joop ter Heul-stijl
getoonzet. „Pas veel later is bij
mij gaan dagen hoe belangrijk
het dagboek is. Als boodschap
tegen discriminatie. En toen
ben ik ook gaan inzien hoe hard
ze heeft gewerkt daar. Zo'n
klein meisje. Hoe ze haar best
heeft gedaan." Toen ze hoorde
dat Anne was weggevoerd en
bezweken in Bergen-Belsen had
ze haar al tweeënhalf jaar niet
gezien. „Het was een schok,
maar mijn gevoelens gingen op
dat moment meer uit naar Otto.
Het medelijden met hem over
heerste."
Annes vader leek haar als een
surrogaatdochter te beschou
wen, wilde altijd met haar over
zijn jongste dochter praten. Ter
wijl zij juist niet voortdurend
aan de oorlog herinnerd wilde
worden. „Hij huilde zoveel, en
ik wist niet wat ik daarmee aan
moest: ik wist niet hoe ik hem
moest helpen. Achteraf bleek
dat ik de enige was bij wie hij
huilde. We spraken niet over het
kamp, of over haar dood. Maar
over hoe ze geweest was. Dat
moet hem toch het gevoel heb
ben gegeven alsof de band met
zijn dochter niet helemaal door
gesneden was."
Hoe beroemder Annes dagboek,
hoe terughoudender Van Maar
sen werd. Anne werd een legen
de, 'Jopie' was daar deel van.
Maar zij kon zich achter die fic
tieve naam verschuilen. Ze kon
niet begrijpen dat steeds meer
mensen opdoken dié zeiden be
vriend met Anne te zijn geweest.
Daarover schrijft ze in haar
boek: 'Ik vond dat ik moest spre
ken uit naam van haar die niet
meer spreken kon'. „De ogen
van Anne. Vraag die mensen wat
voor kleur ogen Anne had, en
dan weten ze dat niet. Ze ant
woorden blauw, bruin of groen.
Anne had lichtbruine ogen. Met
donkere stippen. En als je haar
in de ogen gekeken had, als je
om haar gaf, dan had je dat ge
weten."
Nooit meer, schrijft Van Maar
sen. in haar boek, heeft ze ie
mand ontmoet die zo met volle
teugen van het leven genoot als
Anne. „Wat ze heeft meege
maakt, zo'n vrolijk meisje, hele
maal uitgeteerd en ziekD ót kan
ik bijna niet bevatten.Ziet ze.
op de Westermarkt in Amster
dam het beeldje van Anne staan,
de lange rijen toeristen voor het
Anne Frank Huis om de hoek,
dan bekruipt haar vaak het
'vreemde gevoel' dat iedereen
bezit van Anne heeft genomen.
„Dat vind ik ook niet erg. Ze is
wereldberoemd geworden, en ze
wüde ook wereldberoemd wor
den. Alleen, dat ze daarvoor
dood heeft moeten gaan... En
voor mij is ze niet de beroemde
Anne Frank. Ze blijft voor mij
mijn vriendinnetje."
Marjolijn de Cocq
Ik heet Anne, zei ze, Anne Frank -
herinneringen van Jacqueline van
Maarsen. Uitgeverij Cossee, 216
pag., 18,90
donderdag 15 mei 2003
Een buurt, die wel veel zorgen had,
maar die ook vol verhalen zat,
vol humor en gezelligheid,
die buurt zijn we voor eeuwig kwijt.
Daar waar het vol van kinderen was,
verschillend van geloof en ras,
maar in hun spel gelijkgezind
loopt nu geen enkel kind.
In de oorlog stond de stad in brand
op Pathmos, Zwik en Hoogeland:
meer dan een halve eeuw nadien
kun je daarvan nog sporen zien.
Nu is, in de heerlijke maand mei,
bij vogelzang, zo vrij en blij,
de stad opnieuw iets aangedaan
dat nooit en nooit voorbij zal gaan.
Arm Enschede, verberg je in
de armen van je koningin
en huil, want daar is reden voor
en huil dan maar aan één stuk door
Willem Wilmink
Er zijn momenten dat de
dichter met de mond vol
tanden staat. Welke woorden
zijn bijvoorbeeld toereikend om
een catastrofe te bezweren? En
schede, 13 mei 2000. Nog maar
pas drie jaar geleden, alweer
drie jaar geleden. De foto's en de
televisiebeelden zullen we niet
gauw vergeten. Willem Wilmink
schreef een gedicht over de
vuurwerkramp die zijn stad
trof, het hierbij afgedrukte 'En
schede huilt'. Wat moeilijk om
in zo'n geval de juiste toon te
treffen. Hij koos er niet voor de
gruwelijkheid van de televisie
beelden en de rauwheid van de
foto's te overtreffen. Nee, hij
schreef een vers dat sussend
overkomt. Dat ligt niet aan de
inhoud: de tranen worden aller
minst geschuwd. Het heeft
vooral te maken met de vorm,
met de rust van het rijm en het
bedaarde van het ritme. Of hij
wil zeggen dat hoewel de ramp
'nooit en nooit voorbij zal gaan'
er altijd hoop blijft.
Het nooit eerder gebundelde ge
dicht staat in een fraai uitge
voerd boekje Je moet je op het
ergste voorbereiden. Daarin
zijn louter gedichten over de
dood opgenomen. Wilmink als
dichter van de dood? Zo'n lichte
poëet die zich met zo'n zwaar
thema bezighoudt? Het werkt
wel degelijk, niet alleen in het
gedicht over de vuurwerkramp,
maar in vrijwel alle gedichten.
Gedichten over een dode vader,
een dode vogel, een dode kat,
een dode mededichter. Ondanks
alles is de boodschap steeds
weer opwekkend. Tekenend zijn
de laatste regels van het laatste
gedicht: 'Straks, metnogtranen
langs je kin,/ denk je ineens: ik
heb weerzin/ om door te leven.'
Schrilheid en bitterheid zijn
hem vreemd, hij stelt zich juist
mild op. Hij komt niet in op
stand tegen de sterfelijkheid,
maar schrijft eerder berustex
Waarom? 'Tijd is geen lijn,mg
is een kring', beweert hij D» i
punten op een lijn komenmtó i
weerom, de punten op eencirk»
keren echter telkens terug: TL
zelfde zachte schemering/dog I
de dag open en weer dicht' fe 1
mooi idee. Voor wie ermgeloi* t
wil tenminste.
Voor die laatste nuance heefti
auteur zelf wel degelijk oog. E
vraagt zich af: 'Hoe kan meur
zoon van vijf/ troosten \i
doodsgedachten9' Het a
woord is niet alleen voor i
vijfjarige jochie geldig: 'Alleto
denksels falen,/ behalve derft
carnatie.' Aan een
kun je troost ontlenen,
hij. Het hooghouden van zulk
lieve leugens, het aan doen-als-
of ontleende optimisme vorm
een aantrekkelijke kant
Wilminks teksten. Wanneer
ene uitweg is versperd, vindth|
meteen een andere. Hij laats
heel oude man zeggen: 'Maara
ik dood ben/ is 't eerste wati
doe/ Honderd jaar slapen
Want ik ben moe.' Altijdopl
ergste voorbereid. In m
omstandigheden toch eenlich
puntje zien. Hier spreekt
dichter die nóóit met de m
vol tanden staat.
Mario Molegrai
Willem Wilmink. Je moet je m m
ergste voorbereiden - Uitjfarc
Bert Bakker, 64 pag., gebonden.
€15,-
afscheid
rote ontroering maakt zich van
mij meester als ik deze foto be
kijk. Hij moet gemaakt zijn in Ita
lië, dat zie je meteen, bij een of an
dere traditionele gelegenheid, misschien carna
val. Wat bij zulke beelden steeds weer opvalt is
dat de attributen, vervaardigd door gewone
mensen, boeren, ongeschoolde dorpsbewoners,
er zo klassiek uitzien, perfect van detail, alsof ze
door renaissancekunstenaars waren gemaakt.
Zoals hier de engelenvleugeltjes, als uit een
schilderij van Tiepolo; je ontkomt niet aan de ge
dachte dat Nederlanders, gevraagd om een paar
engelenvleugeltjes te maken, er geen raad mee
zouden weten en aan zouden komen met iets be
droevends.
Het is of de mensen in Italië die klassieke vormen
in hun vingers hebben; bij een carnavalsviering
of een kerkelijke processie in zelfs het onbedui
dendste gehucht of bergdorpje verbaas je je over
de kunstige vormgeving van de requisieten - en
over de natuurlijke gratie en het acteertalent
waarmee de mensen zich bij zulke gelegenheden
inleven in hun rol. Wie leert ze dat? Het is als iets
dat uit de hemel komt vallen, zoals muzikaliteit,
zoals au fond alle talent.
Wat mij zo sterk aanspreekt zijn de liefdevolle
blikken, de ondemonstratieve maar toch duide
lijk zichtbare blijdschap die volwassenen en
kinderen aan eikaars nabijheid ontlenen. Zelfs
hun gelaatsvormen hebben iets klassieks, de
man rechts heeft een gezicht als op een 18e eeuw-
se gravure; maar ook doet hij aan een stier den
ken, zoals Picasso ze tekent. Zijn blik heeft iets
afwerends. De foto is kennelijk recent, maar
toch voel je hoe de houdingen en gebaren die je er
op ziet tijdloos zijn, niet anders dan vroeger, met
een gevoel van continuïteit, alsof je het verleden
door het heden heen kon zien.
Ik heb ook geen enkele moeite om die beelden
letterlijk op te vatten: het zijn dan echte engelen,
die daarnet aan kwamen vliegen en zojuist in de
armen van die mannen zijn neergestreken De
rechter engel is doodmoe, vliegen is heel ver
moeiend. Nog aandoenlijker is de scène links. De
zojuist opgevangen engel zegt: ben jij het? Ben jij
het heus? De macht die zij over hem heeft blijkt
uit het gebaar waarmee ze zijn oor dubbelvouwt:
'Ik kan met hem doen wat ik wil, hij vindt alles
goed, hij wordt nooit boos'. Dat heeft een diepe
betekenis, het bestaat werkelijk, in de andere
wereld waarin de gelukkigen wonen. Merk op
hoe mensen (en engelen) hun hoofd een beetje
schuin houden als ze vertederd zijn en als ze wil
len vertederen, zoals ook honden soms hun kop
scheef houden terwijl ze naar je luisteren.
Heel anders, maar ook onvergetelijk is de blik
van het kind helemaal rechts. Voor haar is het
heel gewoon, ze is er aan gewend, ze weet er alles
van, je moet vooral niet denken dat ze er iets bo
vennatuurlijks in ziet. Een paar jaar geleden is
ze zelf ook nog engel geweest; daar is ze nu te
groot voor.
Engelen bestaan. Het zijn boodschappers, dat is
ook de betekenis van het woord in het Grieks.
Wat is hun boodschap? Hun boodschap is de
dood. Dat maakt opeens duidelijk wat het hele
tafereel betekent en waarom het zo aangrijpend
is: het betekent afscheid nemen. Onontkoom
baar, niets aan te doen, jullie moeten sterven.
Eyes, look your lastArms, take your last embra
ce! Afscheid nemen is de meest raadselachtige
handeling waartoe mensen in staat zijn. Waar
om, waartoe, waar dient het voor, wat betekent
het? Het drukt iets onmogelijks uit: tot weer
ziens, nooit zullen we elkaar meer zien.
Lang geleden, kort na de oorlog, heb ik eens er
gens gelezen over een joodse familie in de Oekra-
ine: vader, moeder, kinderen, grootouders, die
zich gereed maakten om door de Duitsers te wor
den doodgeschoten, had ik het maar nooit gele
zen. 'Ze namen afscheid van elkaar' - een zinloos
en vergeefs gebaar, een uiting van liefde die ner
gens meer toe dient.
Dat de een de ander nooit dood zou zien, dat was
de wens van Philemon en Baucis, de wens die
door Zeus werd vervuld als dank voor hun
gastvrijheid. Toen hun tijd gekomen was begon
nen ze in bomen te veranderen. Ze kregen blade
ren. Ze keken elkaar aan: dat was het dus. Hun
laatste woorden waren: 'O conjunx', O echtge
noot.
Wie ook wel eens een Engel aanriep was Rilke,
maar hij loochende het: 'Denk maar niet dat ik je
roep, Engel, en zelfs al riep ik je: je komt toch
niet. Want mijn roepen is altijd vol weigering; te
gen een zo sterke stroom kun je niet op'. (7e Ele
gie).